Hof van Cassatie: Arrest van 2 Februari 2012 (België). RG C.10.0498.N

Date :
02-02-2012
Language :
French Dutch
Size :
4 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20120202-6
Role number :
C.10.0498.N

Summary :

De enkele omstandigheid dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in zijn beschikking genomen op grond van artikel 1280 Gerechtelijk Wetboek geoordeeld heeft over de bijdrage van de partijen in de kosten voor onderhoud en opvoeding van de kinderen en over de bijdrage in de lasten met betrekking tot het woonkrediet, rekening houdend met alle gegevens waaronder de behuizing van de partijen, en het uitsluitend genot van de gezinswoning aan de verweerder toekent, houdt niet in dat de rechter, die uitspraak doet over de vereffening-verdeling, niet kan oordelen dat de echtgenoot die tijdens de echtscheidingsprocedure alleen het genot van de gezinswoning had een vergoeding verschuldigd is voor dit genot (1). (1) Cass. 18 mei 2009, AR C.07.0517.N, AC, 2009, nr. 325, met concl. van advocaat-generaal Mortier.

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.

Nr. C.10.0498.N

M.C.,

eiseres,

vertegenwoordigd door mr. Willy van Eeckhoutte, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 9051 Gent, Drie Koningenstraat, 3, waar de eiseres woonplaats kiest,

tegen

E.L.,

verweerder.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel van 18 september 2008.

Raadsheer Eric Stassijns heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDELEN

De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, vier middelen aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

1. Luidens artikel 1434 Burgerlijk Wetboek, is het gemeenschappelijk vermogen vergoeding verschuldigd ten belope van de eigen of uit vervreemding van en eigen goed voortkomende gelden die in dat vermogen zijn gevallen en niet zijn belegd of wederbelegd, alsook, in het algemeen, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de eigen goederen van een der echtgenoten.

2. Krachtens artikel 1378, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek, werkt het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, ten aanzien van de echtgenoten, wat hun goederen betreft, terug tot op de dag waarop de vordering is ingesteld en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste is ingesteld, ongeacht of zij werd toegewezen of niet.

Door de ontbinding van een huwelijksvermogensstelsel met een gemeenschap van goederen, ontstaat tussen de gewezen echtgenoten een onverdeeldheid, die in de regel beheerst wordt door het gemeen recht.

Krachtens artikel 577-2, § 3, Burgerlijk Wetboek, heeft de mede-eigenaar deel in de rechten en draagt hij bij in de lasten van de eigendom naar verhouding van zijn aandeel.

Hieruit volgt dat de betaling met eigen gelden van een gemeenschappelijke schuld door een echtgenoot na het instellen van de echtscheidingsvordering, geen aanleiding geeft tot een vergoeding ten laste van het gemeenschappelijk vermogen op grond van artikel 1434 Burgerlijk Wetboek, maar tot een vordering op grond van artikel 577-2, § 3, Burgerlijk Wetboek ten laste van de deelgenoot.

3. De appelrechters stellen vast dat tijdens het huwelijk een woning werd aangekocht waarvoor twee woonkredieten werden aangegaan en dat de verweerder met betrekking tot een van deze kredieten met eigen gelden een vervroegde terugbetaling deed van 21.219,68 euro, na de feitelijke scheiding, misschien na de inleiding van de echtscheidingseis.

Op grond van deze vaststellingen oordelen de appelrechters niet wettig dat de verweerder voor de vervroegde aflossing recht heeft op een vergoeding ten laste van het gemeenschappelijk vermogen, overeenkomstig artikel 1434 Burgerlijk Wetboek.

Het middel is gegrond.

Tweede middel

4. Het middel, in zijn beide onderdelen, gaat ervan uit dat de appelrechters de vordering tot actualisering van de geschatte waarde van de gezinswoning die aan de verweerder is toegewezen, afwijzen.

5. De appelrechters stellen vast dat:

- de eiseres vraagt dat de waarde van de woning zou worden geactualiseerd;

- de verweerder zich verzet tegen deze actualisatie, en stelt dat als ze toch moet gebeuren, een herschatting moet plaatsvinden, en hiervoor een deskundige moet worden aangesteld.

De appelrechters oordelen dat:

- er geen reden is om tot herschatting over te gaan;

- de eiseres terecht inroept dat als ze nu al meer dan 5 jaar op de betaling van de opleg moet wachten, ze gerechtigd is op een compensatie wegens het verloop van tijd sinds het ogenblik waarop de waarde is vastgesteld op grond waarvan de verweerder de woning kan overnemen en het ogenblik waarop de eiseres de haar verschuldigde opleg zal ontvangen;

- een dergelijke compensatie passend toegekend wordt indien op het bedrag van de opleg interest wordt aangerekend aan de wettelijke rentevoet, met ingang van de datum waarop de partijen zich met de schatting akkoord hebben verklaard.

6. Hieruit blijkt dat de appelrechters de gevorderde actualisering van de waarde van de gezinswoning toekennen door de geschatte waarde te verhogen met interest vanaf het ogenblik waarop de partijen zich met de schatting akkoord hebben verklaard.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Derde middel

Eerste onderdeel

7. De appelrechters beslissen dat de verweerder geen woonstvergoeding verschuldigd is na 17 maart 2003 omdat de partijen op die datum een akkoord hadden bereikt omtrent de overname en de waarde van de woning en omdat op de hiervoor verschuldigde opleg interest wordt aangerekend vanaf deze datum.

8. Uit de vaststellingen van het arrest blijkt dat de appelrechters verwijzen naar het proces-verbaal van opening van werkzaamheden van 17 maart 2003 opgesteld door notaris Geysels.

Volgens de aanhalingen van het arrest vermeldt dit proces-verbaal dat de koopwaarde van het onroerend goed werd geschat op 237.500 euro, dat de partijen zich neerleggen bij deze geschatte verkoopwaarde die als basis kan dienen voor een eventuele overname en dat de beide partijen menen in aanmerking te komen voor een preferentiële overname.

9. Door te oordelen dat de partijen op 17 maart 2003 een akkoord hadden bereikt omtrent de overname, miskennen de appelrechters de bewijskracht van het proces-verbaal van 17 maart 2003 en schenden zij bijgevolg de in het onderdeel aangewezen wetsbepalingen.

Het onderdeel is gegrond.

Vierde middel

10. Krachtens artikel 1278, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek, werkt het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, ten aanzien van de echtgenoten, wat hun goederen betreft, terug tot op de dag waarop de vordering is ingesteld en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste is ingesteld, ongeacht of zij werd toegewezen of niet.

Door de ontbinding van een huwelijksvermogensstelsel met een gemeenschap van goederen, ontstaat tussen de gewezen echtgenoten een postcommunautaire onverdeeldheid, die de goederen bevat die deel uitmaakten van de gemeenschap op het ogenblik waarop de ontbinding van het huwelijk tussen de echtgenoten terugwerkt, evenals de vruchten die deze goederen nadien hebben opgebracht.

Krachtens artikel 577-2, § 3, Burgerlijk Wetboek, heeft de mede-eigenaar deel in de rechten en draagt hij bij in de lasten van de eigendom naar verhouding van zijn aandeel.

Krachtens artikel 577-2, § 5, Burgerlijk Wetboek, heeft de mede-eigenaar recht op het gebruik en het genot van de gemeenschappelijke zaak, overeenkomstig haar bestemming en in zoverre zulks verenigbaar is met het recht van zijn deelgenoten.

11. Hieruit volgt dat de deelgenoot die alleen het genot van een onverdeeld goed heeft gehad, voor dit uitsluitend genot aan de deelgenoten een vergoeding verschuldigd is.

12. Het krachtens artikel 223, eerste en tweede lid, Burgerlijk Wetboek, of artikel 1280, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek, toegekende uitsluitend genot van de gezinswoning kan, naargelang van het geval, zijn toegekend als uitvoering in natura van de hulpverplichting tussen de echtgenoten tijdens het huwelijk of als loutere bestuursmaatregel.

Wordt het uitsluitend genot van de gezinswoning toegekend als uitvoering in natura van de hulpverplichting tussen echtgenoten, dan is er, naargelang van hetgeen waarmee de vrederechter of de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg heeft rekening gehouden, aanleiding tot verrekening van dit genot van de echtgenoot op zijn aandeel in de inkomsten van de onverdeelde goederen en wordt, in het geval het aandeel van de onderhoudsgerechtigde echtgenoot in de onverdeelde inkomsten hoger is dan het genoten voordeel, dit genot in zoverre aangezien als een voorschot op dit aandeel.

13. De enkele omstandigheid dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in zijn beschikking genomen op grond van artikel 1280 Gerechtelijk Wetboek geoordeeld heeft over de bijdrage van de partijen in de kosten voor onderhoud en opvoeding van de kinderen en over de bijdrage in de lasten met betrekking tot het woonkrediet, rekening houdend met alle gegevens waaronder de behuizing van de partijen, en het uitsluitend genot van de gezinswoning aan de verweerder toekent, houdt niet in dat de rechter, die uitspraak doet over de vereffening-verdeling, niet kan oordelen dat de echtgenoot die tijdens de echtscheidingsprocedure alleen het genot van de gezinswoning had een vergoeding verschuldigd is voor dit genot.

14. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat:

- bij beschikking van 22 december 2004, de vrederechter op grond van artikel 223 Burgerlijk Wetboek, de verweerder machtigde afzonderlijk te verblijven in de echtelijke woonst;

- de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, oordelend over de voorlopige maatregelen in de loop van het echtscheidingsgeding, in een beschikking van 18 september 1997 aan de verweerder toelating verleende om afzonderlijk te verblijven in de echtelijke woonst.

15. De appelrechters beslissen dat de verweerder slechts een woonstvergoeding verschuldigd is voor de periode tussen het tijdstip waarop het echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde is getreden en 17 maart 2003, en dus niet voor de periode tussen de inleiding van de eerste echtscheidingseis en het tijdstip waarop het echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde is getreden, omdat:

- de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in de beschikking van 18 september 2007 genomen op grond van artikel 1280 Gerechtelijk Wetboek, over de wederzijdse verplichtingen van de partijen met betrekking tot de bijdrage in de kosten voor onderhoud en opvoeding van de kinderen geoordeeld heeft en over de bijdrage in de maandelijkse lasten met betrekking tot het woonkrediet, in functie van alle gegevens die hem werden meegedeeld, ook van de behui-zing van de partijen, dit onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van 28 februari 2006 waarbij in hoger beroep uitspraak werd gedaan over de voorlopige maatregelen die de vrederechter had genomen op grond van de artikelen 221-223 Burgerlijk Wetboek;

- de voorzitter aldus een beslissing genomen heeft met betrekking tot de omdeling van de huwelijkslasten, waaraan bij de vereffening geen afbreuk mag worden gedaan en waardoor de vereffeningsrechter is gebonden.

16. Door aldus te oordelen, miskennen de appelrechters het gezag van gewijsde van de voormelde beschikking en verantwoorden zij hun beslissing dat de verweerder slechts een woonstvergoeding verschuldigd is voor de periode tussen het tijdstip waarop het echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde is getreden en 17 maart 2003, niet naar recht.

Het onderdeel is in zoverre gegrond.

Overige grieven

De overige grieven kunnen niet tot een ruimere cassatie leiden.

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het beslist dat:

- de verweerder voor de vervroegde aflossing van het woonkrediet recht heeft op een vergoeding ten laste van het gemeenschappelijk vermogen, die deel uitmaakt van de vergoedingsrekening;

- de verweerder slechts een woonstvergoeding verschuldigd is voor de periode tussen het tijdstip waarop het echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde is getreden en 17 maart 2003;

en oordeelt over de kosten.

Verwerpt het cassatieberoep voor het overige.

Veroordeelt de eiseres in een vierde van de kosten en laat de beslissing met betrekking tot de overige kosten aan de feitenrechter over.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Antwerpen.

Bepaalt de kosten voor de eiseres op 534,68 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, raadsheer Eric Stassijns, afdelingsvoorzitter Albert Fettweis, en de raadsheren Beatrijs Deconinck en Geert Jocqué, en in openbare rechtszitting van 2 februari 2012 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem, met bijstand van griffier Johan Pafenols.