Hof van Beroep: Arrest van 5 November 2013 (Brussel). RG 2009AR1291

Date :
05-11-2013
Language :
Dutch
Size :
3 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20131105-2
Role number :
2009AR1291

Summary :

Artikel 1046 Ger. W. bepaalt dat beslissingen of maatregelen van inwendige aard niet vatbaar zijn voor hoger beroep. De beslissing om de vordering naar de bijzondere rol te zenden in afwachting van de uitspraak van een andere rechtbank is een beslissing van inwendige aard, waartegen dus geen hoger beroep mogelijk is. Die bepaling is echter alleen van toepassing op de beslissingen waarbij de rechter geen geschil van feitelijke of juridische aard beslecht of niet reeds een beslissing daarover wijst, zodat de beslissing geen onmiddellijk nadeel kan berokkenen aan een van de partijen.

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.

ARREST

Het Hof van Beroep te BRUSSEL, eerste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit :

Rep. Nr. 2013/

A.R. nr. 2009/AR/1291

INZAKE VAN :

1) De heer J. M.,

2) De heer M. M.,

appellanten tegen een vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 13 januari 2009,

vertegenwoordigd door Meester Frederik BAUDONCQ, advocaat te 3001 LEUVEN, Ubicenter, Philipssite 5/2,

1ste kamer

TEGEN :

De heer L. M.,

geïntimeerde, vertegenwoordigd door Meester Patrick HOFSTROSSLER, advocaat te 1050 BRUSSEL, Louizalaan 99,

IN AANWEZIGHEID VAN :

1) Mevrouw C. M., in staat van verlengde minderjarigheid verklaard bij vonnis van 29 oktober 1979 en ...vertegenwoordigd door Meester V. B., advocaat te 3000 LEUVEN, in haar hoedanigheid van voogd,

eerste opgeroepen partij, vertegenwoordigd door Meester Khalil AOUASTI, advocaat te BRUSSEL, loco Meester Meester Viviane B., advocaat te 3000 LEUVEN, Sint-Maartenstraat 58,

2) De BELGISCHE STAAT, F.O.D. FINANCIËN, administratie van BTW, Registratie en Domeinen, vertegenwoordigd op vervolging en benaarstiging door de eerstaanwezend inspecteur, in zijn functie van ontvanger van het derde registratiekantoor te 3001 LEUVEN, Philipssite 3 A bus 3,

tweede opgeroepen partij, vertegenwoordigd door Meester BRICHAUX loco Meester Jan HOUTHUYS, advocaat te 1500 HALLE, Suikerkaai 7,

Gerechtelijke verdeling. VERZET OF HOGER BEROEP TEGEN BESLISSINGEN VAN INWENDIGE AARD. Beslissing om de vordering naar de bijzondere rol te verzenden. Art. 4 V.T. Sv. Vermijden van tegenspraak tussen de uitspraken van de burgerlijke rechter en de strafrechter

Artikel 1046 Ger. W., toegepast in het kader van een bijzondere rechtspleging, bepaalt dat beslissingen of maatregelen van inwendige aard niet vatbaar zijn voor hoger beroep. De beslissing om de vordering naar de bijzondere rol te zenden in afwachting van de uitspraak van een andere rechtbank is een beslissing van inwendige aard, waartegen dus geen hoger beroep mogelijk is. Die bepaling is echter alleen van toepassing op de beslissingen waarbij de rechter geen geschil van feitelijke of juridische aard beslecht of niet reeds een beslissing daarover wijst, zodat de beslissing geen onmiddellijk nadeel kan berokkenen aan een van de partijen.

1 De procedure

In dit arrest oordeelt het hof over het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 13 januari 2009.

De bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waaronder artikel 24, zijn nageleefd.

Het arrest wordt gewezen na tegenspraak.

De partijen verklaren dat het vonnis niet werd betekend. Het hoger beroep is tijdig en regelmatig naar vorm ingesteld.

Op de zitting van 22 april 2013 heeft het hof ambtshalve de vraag opgeworpen of het hoger beroep tegen de beslissing van de eerste rechter tot verzending naar de rol ontvankelijk is gelet op artikel 1046 van het Gerechtelijk Wetboek. Op de zitting van 7 oktober 2013 is de zaak alleen met betrekking tot dat punt behandeld.

2 De feiten

De partijen M. zijn de kinderen van de heer A. M. en mevrouw A. S., overleden in respectievelijk 1982 en 1986. Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 20 november 1990 is de vereffening en verdeling van de nalatenschappen bevolen en zijn twee notarissen aangesteld.

Op 14 mei 2007 hebben de notarissen hun proces-verbaal van tussentijdse beweringen en zwarigheden neergelegd op de griffie. De notarissen stellen in substantie dat er onduidelijkheid bestaat over de omvang van de nalatenschap en het beheer ervan; zij menen dat ze niet verder kunnen werken zonder bewijskrachtige stukken met betrekking tot de samenstelling van het vermogen.

3 Het onderwerp van de vordering

3.1

De eerste rechter heeft met toepassing van artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering de zaak naar de rol verzonden in afwachting van de eindbeslissing in een strafprocedure tussen Jacques M. en Luc M.. Op het ogenblik van de inberaadname was daarin het hoger beroep hangend tegen een vonnis van de correctionele rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 11 september 2007. De eerste rechter besliste verder dat "alle andere beslissingen worden aangehouden".

J. en M. M. hebben hoger beroep ingesteld, gericht tegen de toepassing door de eerste rechter van artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering.

Op de ambtshalve door het hof opgeworpen vraag met betrekking tot de beroepbaarheid antwoorden J. en M. M. dat het hoger beroep ontvankelijk is.

L. M. meent dat het hoger beroep niet ontvankelijk is. C. M. en de BELGISCHE STAAT gedragen zich op dit punt naar de wijsheid van het hof.

4 De gronden van de beslissing en het antwoord op de middelen van de partijen

4.1 De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Artikel 1046 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat beslissingen of maatregelen van inwendige aard niet vatbaar zijn voor hoger beroep.

De beslissing om de vordering naar de bijzondere rol te zenden in afwachting van de uitspraak van een andere rechtbank is een beslissing van inwendige aard, waartegen dus geen hoger beroep mogelijk is . Die bepaling is echter alleen van toepassing op de beslissingen waarbij de rechter geen geschil van feitelijke of juridische aard beslecht of niet reeds een beslissing daarover wijst, zodat de beslissing geen onmiddellijk nadeel kan berokkenen aan een van de partijen .

In de bestreden beslissing heeft de eerste rechter niet reeds een betwisting tussen partijen beslecht over de ontvankelijkheid of de grond van de vorderingen. Hij heeft integendeel beslist om nog niet te beslissen en om de eindbeslissing in de strafprocedure af te wachten. Dat hij die beslissing heeft gemotiveerd en daarmee is ingegaan op een verweermiddel van L. M., tegen J. en M. M. in, ontneemt aan de beslissing niet haar aard van beslissing van inwendige orde.

Anders dan J. en M. M. aanvoeren, is de beslissing ook niet van aard om hen onmiddellijk nadeel te berokkenen. Het vermijden van tegenspraak tussen de uitspraken van de burgerlijke en de strafrechter strekt in beginsel tot voordeel van alle partijen. De uitslag van de strafprocedure waarop de eerste rechter heeft verkozen te wachten kon voor elk van de partijen voordelig of nadelig zijn. Het enkele feit ten slotte dat de rolverzending vertraging kon meebrengen, vormt geen benadeling in het vaststellen van de rechten van de partijen.

Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep niet ontvankelijk is.

5 De kosten

J. en M. M. en L. M. zijn het er over eens dat voor de rechtsplegingsvergoeding gelet op de complexiteit van de zaak toepassing moet gemaakt worden van een verhoogd bedrag. Met toepassing van het Koninklijk besluit van 26 oktober 2007 bedraagt het maximumbedrag gelet op de niet-waardeerbaarheid van de vordering (geïndexeerd) 11.000,00 EUR. L. M. vraagt minder dan dat maximum, namelijk 5.000,00 EUR.

C. M. laat alleen gelden dat haar gelet op haar proceshouding geen rechtsplegingsvergoeding ten laste kan gelegd worden.

De BELGISCHE STAAT vraagt toepassing van het basisbedrag, dit is (geïndexeerd) 1.320,00 EUR.

OM DEZE REDENEN,

HET HOF,

Rechtdoende op tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken;

Verklaart het hoger beroep van Jacques en Michel M. niet ontvankelijk.

Veroordeelt J. en M. M. tot de betaling van de kosten van het hoger beroep, tot op heden begroot

- in hoofde van L. M. op euro 5.000 rechtsplegingsvergoeding,

- in hoofde van C. M. OP euro 5.000 rechtsplegingsvergoeding en

- in hoofde van de BELGISCHE STAAT op euro 1.320 rechtsplegingsvergoeding.

Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke eerste kamer van het hof van beroep te Brussel, op

05/11/2013

waar aanwezig waren en zitting hielden :

Astrid DE PREESTER, Voorzitter,

Evrard JANSSENS DE BISTHOVEN, Raadsheer,

Marc DEBAERE, Raadsheer,

bijgestaan door Viviane DE VIS, Griffier.

V. DE VIS M. DEBAERE

E. JANSSENS DE BISTHOVEN A. DE PREESTER