Hof van Beroep: Arrest van 29 Maart 2011 (Brussel). RG 2006AR233

Date :
29-03-2011
Language :
Dutch
Size :
7 pages
Section :
Case law
Source :
Justel N-20110329-3
Role number :
2006AR233

Summary :

Als oorzaak in het aansprakelijkheidsrecht geldt een handeling (met inbegrip van een nalaten), een feit of een toestand die in concreto noodzakelijk was voor het optreden van de schade, zonder dat daarbij vereist is dat deze handeling of toestand, op zichzelf beschouwd, bij machte was om de schade teweeg te brengen. Er is geen oorzakelijk verband wanneer de fout of het tot aansprakelijkheid aanleiding gevend feit geen in concreto noodzakelijke voorwaarde, geen conditio sine qua non was voor het optreden van de schade. Een feit is oorzakelijk voor een bepaald schadegeval, als het wegdenken van dit feit de verdwijning van het schadegeval meebrengt.

Arrêt :

Add the document to a folder () to start annotating it.

HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL

1e kamer,

A.R. Nr.: 2006/AR/233

zetelend in burgerlijke zaken,

Rep. nr.: 2011/ na beraad, wijst volgend arrest:

INZAKE VAN:

De STAD VILVOORDE STAD, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, waarvan de kantoren gevestigd zijn 1800 VILVOORDE, Grote Markt 1,

appellante,

vertegenwoordigd door Mr. GERLO loco Mr. NOBEN Yves, advocaat te 1800 VILVOORDE, Rooseveltlaan 70 ;

TEGEN:

1. AXA BELGIUM N.V., met maatschappelijke zetel te 1170 BRUSSEL, Vorstlaan 25, ingeschreven met KBO-nummer 0404.483.367,

geïntimeerde,

vertegenwoordigd door Mr. MELLEN loco Mr. DE KESEL William, advocaat te 1190 BRUSSEL, Verbindingslaan 35 ;

2. EUROPISCINE B.V.B.A., met maatschappelijke zetel te 7034 OBOURG, rue de l'Yser 15, ingeschreven met KBO-nummer 0449.941.725.,

geïntimeerde,

vertegenwoordigd door Mr. VERLINDEN loco Mr. BOELS Yvan, advocaat te 1060 BRUSSEL, Charleroisesteenweg 138/2 ;

3. GENERALI BELGIUM N.V., met maatschappelijke zetel te 1050 BRUSSEL, Louizalaan 149, ingeschreven met KBO-nummer 0403.262.553.,

geïntimeerde,

vertegenwoordigd door Mr. LAMBRECHT loco Mr. VERDEYEN Guido, advocaat te 1050 BRUSSEL, Waterloosesteenweg 412 F ;

Samenvatting:

Als oorzaak in het aansprakelijkheidsrecht geldt een handeling (met inbegrip van een nalaten), een feit of een toestand die in concreto noodzakelijk was voor het optreden van de schade, zonder dat daarbij vereist is dat deze handeling of toestand, op zichzelf beschouwd, bij machte was om de schade teweeg te brengen. Er is geen oorzakelijk verband wanneer de fout of het tot aansprakelijkheid aanleiding gevend feit geen in concreto noodzakelijke voorwaarde, geen conditio sine qua non was voor het optreden van de schade. Een feit is oorzakelijk voor een bepaald schadegeval, als het wegdenken van dit feit de verdwijning van het schadegeval meebrengt.

1. DE PROCEDURE

In dit arrest oordeelt het hof over het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 25 november 2005.

De bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waaronder artikel 24, zijn nageleefd.

Het arrest wordt gewezen na tegenspraak.

Partijen verklaren dat het vonnis niet werd betekend. Het hoger beroep is tijdig en regelmatig naar vorm ingesteld.

2. DE FEITEN

De eerste rechter heeft de relevante feiten weergegeven als volgt:

"

De woning van de heer Melis, verzekerde van eiseres [AXA], gelegen te 1980 Zemst, Kleine Baan, nr. 23A werd op 25 oktober 2000 zwaar beschadigd door brand.

Een eerste brand brak uit rond 21.00 uur. De brandweer kwam ter plaatse en bluste de brand. Zij verlieten de plaats omstreeks middernacht. Rond 4.50 uur ontstond er een tweede brand.

De BVBA EUROPISCINE was overdag bezig met de aanleg van een zwembad in de tuin. Enkele uren voor de brand heeft een werknemer met een slijpmachine betonijzers doorgezaagd op 4 à 5 meter van een houtstapel, die zich tegen de achtergevel van de woning bevond.

Eiseres betaalde als brandverzekeraar een vergoeding uit aan de heer Melis ten bedrage van 324.239,72 euro.

Bij beschikking van de kortgedingrechter dd. 9 november 2000 werd de heer Debontridder aangesteld als gerechtsdeskundige. Het eindverslag van deze deskundige werd ter griffie neergelegd op 19 juli 2001.

De heer Debontridder besluit wat de oorzaak van de brand betreft als volgt:

"De eerste brand ontstond doordat hoogstwaarschijnlijk gensters tijdens het slijpen van het metaal in de houtstapel terecht kwamen.

Een opzettelijk aansteken kan niet geheel worden uitgesloten (ook niet wat betreft de ontstaansoorzaak van de tweede brand).

De tweede brand ontstond hoogstwaarschijnlijk doordat de felle wind het vuur terug aanwakkerde. Hoogstwaarschijnlijk werd de eerste brand dus onvoldoende geblust. "

Er bestaat geen betwisting tussen partijen wat betreft de gevorderde schadecijfers op zich."

AXA is zoals vermeld de verzekeraar van de heer Melis; GENERALI BELGIUM is de verzekeraar van EUROPISCINE.

3. HET ONDERWERP VAN DE VORDERING

3.1.

Voor de eerste rechter vorderde AXA de veroordeling van EUROPISCINE en GENERALI BELGIUM (verder aangeduid als GENERALI) in solidum of hoofdelijk, tot de betaling aan haar van 60.423,13 EUR, BTW exclusief, als schadevergoeding voor de eerste brand.

AXA vorderde verder de veroordeling van EUROPISCINE, GENERALI BELGIUM en VILVOORDE, in solidum of hoofdelijk, tot de betaling aan haar van 216.564,71 EUR plus de vergoedende intresten aan de wettelijke rentevoet, als schadevergoeding voor de tweede brand.

Voor de aanrekening van de intresten vroeg zij rekening te houden met de data van haar betalingen aan de Heer Melis.

EUROPISCINE concludeerde tot de niet-ontvankelijkheid, minstens ongegrondheid van de vordering. In ondergeschikte orde vorderde zij de veroordeling van VILVOORDE tot vrijwaring voor het bedrag boven de schade van de eerste brand. Nog meer ondergeschikt vorderde zij de veroordeling van GENERALI tot vrijwaring (wat dus eigenlijk een vordering was tot dekking).

GENERALI BELGIUM concludeerde tot de niet-toelaatbaarheid, minstens de ongegrondheid van de hoofdvordering. Ondergeschikt vroeg zij haar tussenkomst te beperken tot 57.944,19 EUR exclusief BTW. Nog meer ondergeschikt vorderde zij de veroordeling van VILVOORDE tot vrijwaring voor het bedrag boven de schade van de eerste brand.

Ook VILVOORDE concludeerde tot de niet-ontvankelijkheid, minstens ongegrondheid van de vordering. Ondergeschikt vroeg zij haar tussenkomst te beperken tot 220.257,98 EUR exclusief BTW. Nog meer ondergeschikt vorderde zij de veroordeling van GENERALI en EUROPISCINE tot vrijwaring voor het bedrag boven 220.257,98 EUR.

3.2.

De eerste rechter verklaarde de vorderingen ontvankelijk, en verklaarde de vordering van AXA gedeeltelijk gegrond. Hij veroordeelde EUROPISCINE en GENERALI in solidum tot betaling aan AXA van 59.315,14 EUR ex BTW, plus de vergoedende intresten vanaf 1 maart 2001. Hij veroordeelde VILVOORDE tot betaling van 217.672,70 EUR ex BTW plus de vergoedende intresten vanaf 1 maart 2001.

Hij veroordeelde GENERALI tot vrijwaring van EUROPISCINE voor in hoofdsom 53.383,63 EUR, ex BTW plus intresten en kosten, en verklaarde de overige vorderingen zonder voorwerp.

3.3.

In hoger beroep herneemt VILVOORDE haar oorspronkelijk verweer met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de vordering van AXA.

Ondergeschikt vraagt zij nu haar in solidum te veroordelen tot in hoofdsom de helft van 217.672,70 EUR, samen met EUROPISCINE en GENERALI. Zij concludeert tot de niet-ontvankelijkheid minstens ongegrondheid van het incidenteel hoger beroep van AXA met betrekking tot de kosten van haar raadsman en de gerechtskosten, en tot de ongegrondheid van het incidenteel hoger beroep van EUROPISCINE en GENERALI.

EUROPISCINE herneemt bij incidenteel hoger beroep haar oorspronkelijk verweer met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid en de ongegrondheid van de vordering van AXA.

GENERALI concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep. Bij incidenteel hoger beroep herneemt zij haar oorspronkelijke verweer tegen de vordering van AXA, en zij vraagt verder "In elke hypothese, de eventuele gehoudenheid van GENERALI BELGIUM te beperken overeenkomstig de bepalingen in de verzekeringsovereenkomst;

Bovendien en in de veronderstelling dat EUROPISCINE met de STAD VILVOORDE mede aansprakelijk zou worden gesteld, de contributoire vordering van concluante gegrond te verklaren en bijgevolg de STAD VILVOORDE te veroordelen tot terugbetaling aan concluante van elke betaling die deze zou hebben gedaan binnen de limieten van de verzekeringsdekking en in uitvoering van het tussen te komen arrest en die het aandeel van haar verzekerde in de medeaansprakelijkheid zou overstijgen, zowel in hoofdsom, intresten als gerechtskosten."

AXA concludeert tot de ongegrondheid van de tegen haar gerichte hogere beroepen. Bij incidenteel hoger beroep herneemt zij haar oorspronkelijke vordering tot veroordeling van EUROPISCINE, GENERALI en VILVOORDE, in solidum of hoofdelijk, tot de betaling aan haar van nu 217.620,70 EUR ex BTW plus de vergoedende intresten aan de wettelijke rentevoet vanaf de gemiddelde datum van 1 maart 2001. Zij vraagt ook de veroordeling van EUROPISCINE, GENERALI en VILVOORDE, in solidum of hoofdelijk, tot de betaling aan haar van een provisie van 1.500,00 EUR voor haar kosten van technisch raadsman.

4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING EN HET ANTWOORD OP DE MIDDELEN VAN DE PARTIJEN

4.1. De grond van het hoger beroep

4.1.1. De ontvankelijkheid van de vorderingen

Zoals voor de eerste rechter voeren VILVOORDE en EUROPISCINE aan dat AXA niet het bewijs levert van de uitbetaling van haar verzekerde, de heer Melis, en dus van haar subrogatie, en dat de vordering daarom niet ontvankelijk is wegens gebrek aan belang en/of hoedanigheid.

Of AXA betaald heeft of niet, heeft echter niet te maken met de ontvankelijkheid van haar vordering, maar met de grond ervan. AXA treedt op voor zichzelf en niet voor een ander, en heeft dus hoedanigheid, en uiteraard heeft zij belang bij een vordering waarbij ze betaling vraagt van 217.620,70 EUR ex BTW. De vordering is dus ontvankelijk.

4.1.2. De grond van de vorderingen

AXA legt een afrekening voor, gericht aan haar verzekerde, en een intern maar overtuigend stavingsstuk van de betalingen ; zij is dus gesubrogeerd in de rechten van haar verzekerde. VILVOORDE noch EUROPISCINE laten overigens gelden dat zij voor de schade uit de branden ook zijn aangesproken door de verzekerde van AXA zelf.

De eerste rechter haalt in extenso het stuk aan uit het verslag van de deskundige met betrekking tot de oorzaak van de branden . De deskundige is ter plaatse geweest en heeft op grond van zijn eigen vaststellingen en zijn technische kennis en ervaring, en na een grondig technisch debat op tegenspraak een advies gegeven dat correct voorkomt, en dat door de partijen niet op concrete en overtuigende wijze wordt weerlegd. De deskundige meent dat de eerste brand waarschijnlijk ontstond doordat bij het slijpen van betonijzer in de buurt van een houtstapel gensters in die stapel terechtkwamen, en dat de tweede brand hoogstwaarschijnlijk ontstond doordat de felle wind het vuur opnieuw aanwakkerde, en dat de eerste brand dus hoogstwaarschijnlijk onvoldoende werd geblust. Voor de twee branden vermeldt de deskundige ook dat een opzettelijk aansteken niet kan uitgesloten worden. Voor die laatste mogelijkheid kan echter geen enkele aanwijzing gevonden worden; met de eerste rechter en met aanneming van diens motieven ter zake is het hof van oordeel dat opzet niet bewezen is en dus uitgesloten. Het hof besluit dus dat op grond van de vaststaande feiten met zekerheid moet worden afgeleid dat de eerste brand ontstond door gensters die bij het slijpen van betonijzer in de houtstapel terechtkwamen, en dat de eerste brand onvoldoende werd geblust waardoor de wind een tweede brand kon doen ontstaan.

Uit de foto's en de verklaringen staat vast dat EUROPISCINE ijzer heeft geslepen bij de houtstapel. Op de foto die de deskundige aanduidt als "E" zijn ijzerstaven en een machine zelfs duidelijk herkenbaar, liggend op enkele meters van de houtstapel; ten onrechte noemt EUROPISCINE deze visuele vaststelling door de rechter op een door partijen voorgelegd stuk een "eigen feitenvinding". Het slijpen van betonijzer geeft uiteraard vonken, en een stapel brandhout vormt een typevoorbeeld van brandbaar materiaal, zodat het uitvoeren van het slijpen op die afstand van de stapel evident niet verzoenbaar is met het gedrag van een normaal zorgvuldige vakman in dezelfde omstandigheden. De bewering dat er bij het slijpen op werd gelet dat de gensters in de richting van de tuin schoten, doet daaraan niets af. Voor zoveel als nodig maakt het hof de motieven van de eerste rechter ook op dit punt tot de zijne.

De tweede brand ontstond op de zelfde plaats uit de eerste brand doordat die onvoldoende werd geblust of nageblust of gecontroleerd. VILVOORDE laat gelden dat zij niet gehouden is tot een resultaatsverbintenis en dat niet bewezen wordt dat haar brandweer niet heeft gehandeld als een normaal zorgvuldige brandweer in dezelfde omstandigheden, maar zij kan daarin niet gevolgd worden. Terecht heeft de eerste rechter geoordeeld dat (de brandweer van) VILVOORDE onvoldoende voorzorgen heeft genomen. Het ging om een brand aan een bewoonde woning, in een stapel droog en dus uitermate brandbaar hout, en er was volgens de politie een "felle" wind. VILVOORDE merkt zelf op dat het in casu erg moeilijk was om te bepalen of alle potentiële warmtebronnen voldoende verwijderd waren. Uit dit alles volgt een zeer hoog risico, dat onvoldoende werd bestreden door wat VILVOORDE omschrijft als een rondgang en controle om middernacht waarna de plaats werd verlaten en de brandweer vertrouwde op patrouilles van de politie. De brandweer kon die laatste patrouilles niet zonder meer beschouwen als een voldoende voorzorgsmaatregel; politieagenten zijn geen brandspecialisten, en het is ten overvloede de vraag hoe intensief de patrouilles waren. VILVOORDE maakt algemene beschouwingen over de noodzaak om brandbestrijding te verzoenen met de noodzaak om schade door ontmanteling te vermijden, maar uit niets blijkt dat in concreto de aangetaste houtstapel niet kon verwijderd worden of verplaatst. Door onvoldoende voorzorgen te nemen, heeft (de brandweer van) VILVOORDE zich niet gedragen als een normaal zorgvuldige brandweer in dezelfde omstandigheden; zij is dus met toepassing van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek gehouden tot vergoeding van de door haar fout veroorzaakte schade uit de tweede brand.

Ten onrechte oordeelde de eerste rechter dat EUROPISCINE geen fout kan verweten worden die in verband staat met de tweede brand. Geen van partijen kwalificeert de fout van EUROPISCINE die heeft geleid tot de eerste brand als een onrechtmatige daad dan wel een foutieve uitvoering (strijdig met de regels van de kunst en het goed vakmanschap) van de contractuele verbintenis van de aannemer EUROPISCINE. Dat maakt weinig uit: in geval van een misdrijf (zoals onopzettelijke brandstichting, artikel 519 van het Strafwetboek) is de samenloop van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid niet uitgesloten; de causaliteitsregel bij onrechtmatige daad kan dus gehanteerd worden.

Als oorzaak in het aansprakelijkheidsrecht geldt een handeling (met inbegrip van een nalaten), een feit of een toestand die in concreto noodzakelijk was voor het optreden van de schade, zonder dat daarbij vereist is dat deze handeling of toestand, op zichzelf beschouwd, bij machte was om de schade teweeg te brengen. Er is geen oorzakelijk verband wanneer de fout of het tot aansprakelijkheid aanleiding gevend feit geen in concreto noodzakelijke voorwaarde, geen conditio sine qua non was voor het optreden van de schade. Een feit is oorzakelijk voor een bepaald schadegeval, als het wegdenken van dit feit de verdwijning van het schadegeval meebrengt. Toegepast op de hier vastgestelde technische verantwoordelijkheden leidt dat tot volgende aansprakelijkheden. EUROPISCINE heeft door haar fout de eerste brand veroorzaakt, en ook de tweede; de laatste is een heropflakkering van de eerste, en kon niet ontstaan zonder de eerste. VILVOORDE heeft door haar fout de tweede brand veroorzaakt, maar haar fout verbreekt niet het verband tussen de fout van EUROPISCINE en de tweede brand.

Uit het voorgaande volgt dat EUROPISCINE ten aanzien van de schadelijder (of diens verzekeraar) gehouden is tot vergoeding van de schade uit de twee branden, en VILVOORDE tot vergoeding van de schade uit de tweede brand. Met betrekking tot de tweede brand moeten de fouten van EUROPISCINE en VILVOORDE beschouwd worden als samenlopende fouten die elk verplichten tot vergoeding van de hele schade, en zijn EUROPISCINE en VILVOORDE dus in solidum gehouden.

Uit het bovenstaande volgt ook dat er geen grond is voor de vordering tot vrijwaring van EUROPISCINE (en die van haar verzekeraar GENERALI) op VILVOORDE: EUROPISCINE is gehouden op grond van haar eigen fout, en uit niets volgt dat VILVOORDE haar moet vrijwaren voor de gevolgen van die fout. Er is verder geen reden om met betrekking tot de tweede brand de respectieve fouten ongelijk te zien met betrekking tot hun invloed op de schade; in de verhouding tussen EUROPISCINE en VILVOORDE, die in solidum gehouden zijn tot 100 % ten aanzien van de schadelijder, dragen zij in gelijke mate. Een eventueel regres (waarbij de aansprakelijke die de schadelijder voor meer dan zijn aandeel heeft vergoed zijn medeaansprakelijke aanspreekt) is dus niet mogelijk voor meer dan 50 %.

VILVOORDE verwijt de eerste rechter dat hij meer heeft toegekend (217.672,70 EUR) dan wat AXA vorderde (216.564,71 EUR), maar deze grief wordt zonder voorwerp nu AXA in hoger beroep haar vordering uitbreidt tot het hogere bedrag. Over de grootte van de vergoeding bestaat overigens geen betwisting.

AXA vraagt in hoger beroep een provisie van 1.500,00 EUR voor haar kosten van technisch raadsman. Ten onrechte noemt VILVOORDE dat een in hoger beroep nieuwe en dus niet ontvankelijke vordering: AXA beschouwt dit als een onderdeel van de schadevergoeding, en een dergelijke uitbreiding van vordering past in artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek. Alleen bewijst AXA niet dat haar uitgaven voor een technisch raadsman kunnen beschouwd worden als een onderdeel van de schade. Het blijkt niet dat deze kosten onderscheiden zijn van haar algemene bedrijfskosten.

VILVOORDE betwist de aanvangsdatum van de intresten zoals toegekend door de eerste rechter (gemiddelde datum van 1 maart 2001), op de stelling dat zij niet de gevolgen moet dragen van het stilzitten van AXA, die voor het schadegeval van 2000 heeft gedagvaard in 2004; zij meent dat alleen gerechtelijke intresten verschuldigd zijn. De logica daarvan is niet echt duidelijk; uit onrechtmatige daad volgt een recht op vergoeding vanaf het ontstaan van de schade, en wanneer VILVOORDE met vertraging vergoedt, zijn vergoedende intresten verschuldigd vanaf in beginsel de schadedatum.

GENERALI, verzekeraar van EUROPISCINE, werpt op dat zij voor de materiële schade contractueel slechts gehouden is tot dekking voor 123.946,76 EUR (5 mio BEF) en dat een vrijstelling van 2.478,94 EUR ten laste blijft van EUROPISCINE; die laatste betwist dat niet.

5. DE KOSTEN

Er is geen reden om voor de rechtsplegingsvergoeding af te wijken van de toepassing van het basisbedrag. Met toepassing van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 bedraagt dat basisbedrag gelet op de waarde van de vordering (geïndexeerd) 7.700,00 EUR.

VILVOORDE en GENERALI werpen terecht op dat AXA niet de kosten van het kort geding en het daar bevolen deskundig onderzoek kan aanrekenen omdat zij daarin geen partij was.

6. HET BESCHIKKEND GEDEELTE

Op grond van de bovenstaande overwegingen neemt het hof volgende beslissing.

Het hof verklaart de hogere beroepen ontvankelijk.

Het hof verklaart het incidenteel hoger beroep van EUROPISCINE en van GENERALI ongegrond.

Het hof verklaart het hoger beroep van VILVOORDE en het incidenteel hoger beroep van AXA gedeeltelijk gegrond,

Hervormt het vonnis waartegen hoger beroep zover het oordeelt over de grond van de vorderingen, en spreekt opnieuw recht als volgt:

Verklaart de vordering van AXA gedeeltelijk gegrond en veroordeelt VILVOORDE, EUROPISCINE en GENERALI in solidum tot de betaling aan AXA van 217.620,70 EUR ex BTW plus de vergoedende intresten aan de wettelijke rentevoet vanaf de gemiddelde datum van 1 maart 2001.

Bevestigt het vonnis met betrekking tot de veroordeling van EUROPISCINE en GENERALI tot betaling aan AXA van 59.315,14 EUR ex BTW plus de vergoedende intresten aan de wettelijke rentevoet vanaf de gemiddelde datum van 1 maart 2001.

Veroordeelt GENERALI tot de vrijwaring van EUROPISCINE voor deze veroordelingen.

Zegt dat GENERALI bij die veroordelingen slechts gehouden is tot maximum 121.467,82 EUR;

Wijst het meer gevorderde af.

Het veroordeelt VILVOORDE, EUROPISCINE en GENERALI in solidum tot de betaling van de kosten van het hoger beroep van AXA, begroot op 7.700,00 EUR rechtsplegingsvergoeding en laat VILVOORDE, EUROPISCINE en GENERALI in de door hen gemaakte kosten in hoger beroep.

Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare burgerlijke terechtzitting van de eerste kamer van het hof van beroep te Brussel op 29 maart 2011.

Waar aanwezig waren:

Dhr. M. Debaere, Raadsheer,

Mevr. B. Heymans, Griffier.

B. Heymans M. Debaere