Hof van Beroep: Arrest van 6 Juni 2013 (Antwerpen). RG 2012co674

Date :
06-06-2013
Langue :
Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-19130606-1
Numéro de rôle :
2012co674

Résumé :

1. Voor een drukpersmisdrijf dat tot de bevoegdheid van het Hof van Assisen zou kunnen leiden is een "gedrukt geschrift" als instrumentum van het misdrijf noodzakelijk. Thans dient ook te worden aanvaard dat de digitale verspreiding van een "tekst" ook tot een drukpersmisdrijf en derhalve tot de bevoegdheid van het Hof van Assisen kan leiden. In casu is er echter geen sprake van een "tekst" of "geschrift", aangezien het de beoordeling betreft van de inhoud van mondelinge uitlatingen en beelden, vervat in filmpjes, die via het internet (YouTube) verspreid werden, en niet van gepubliceerde teksten. 2. Enerzijds wordt in de tekst van de wet niet voorzien dat het belagen van een persoon en het ernstig verstoren van zijn rust moet zijn veroorzaakt door een herhaald actief handelen. Anderzijds vereist het verwezenlijken van het strafbaar karakter van de ten laste gelegde feiten een zekere continuïteit in het verloop van de feiten, die de rust van de geviseerde persoon ernstig verstoren zodat eenmalige feiten niet als belaging kunnen worden beschouwd. Het misdrijf belaging vereist gedragingen die een voortdurend of onophoudelijk karakter vertonen. 3. Het misdrijf belaging kan door het stellen van de strafbare handelingen beogen de rust van verschillende, doch in concreto geviseerde, personen te verstoren of m.a.w. de rustverstorende handelingen kunnen betrekking hebben op en bedoeld zijn voor verschillende personen. Uit geen enkele wettelijke bepaling volgt dat bij een inbreuk op artikel 442bis Sw. slechts één persoon hiervan het slachtoffer kan zijn.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Het Hof van Beroep, zitting houdende op 6 juni 2013

te Antwerpen, 13e kamer

(...)

4.2 Wat betreft de bevoegdheid van de correctionele rechtbank en het hof van beroep.

De correctionele rechtbank heeft zich terecht bevoegd verklaard om kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten.

Het hof neemt de motivering, die in conclusie door de beklaagde niet wordt weerlegd, over en sluit zich er bij aan.

Tevens dient te worden vastgesteld dat beklaagde door de letterlijke overname van de conclusie voor de eerste rechter, geen grieven aanvoert tegen het bestreden vonnis.

Hieraan dient te worden toegevoegd dat zowel voor 6 maart 2012 als erna voor een drukpersmisdrijf dat tot de bevoegdheid van het Hof van Assisen zou kunnen leiden een "gedrukt geschrift" als instrumentum van het misdrijf noodzakelijk is.

Dat thans dient te worden aanvaard dat de digitale verspreiding van een "tekst" ook tot een drukpersmisdrijf en derhalve tot de bevoegdheid van het Hof van Assisen kan leiden, is irrelevant vermits er in casu van een "tekst" of "geschrift" geen sprake is. In casu betreft het de beoordeling van de inhoud van mondelinge uitlatingen en beelden, vervat in filmpjes, die via het internet (You Tube) verspreid werden, en niet van gepubliceerde teksten.

4.3 Ten gronde

4.3.1

(...)

4.3.2 Belaging van F.V.H. (tenlastelegging zaak I, A).

Door de stukken van het dossier en door het onderzoek dat op de terechtzitting van het hof werd gedaan, is de schuld van de beklaagde aan de hem ten laste gelegde feiten bewezen.

Het hof neemt desbetreffend de motivering van de eerste rechter over en treedt deze bij. Deze motivering wordt niet weerlegd in conclusie, zijnde identiek dezelfde als deze die voor de eerste rechter werd genomen.

Hieraan kan nog worden toegevoegd wat volgt:

1.

Enerzijds wordt in de tekst van de wet niet voorzien dat het belagen van een persoon en het ernstig verstoren van zijn rust moet zijn veroorzaakt door een herhaald actief handelen.

Anderzijds vereist het verwezenlijken van het strafbaar karakter van de ten laste gelegde feiten een zekere continuïteit in het verloop van de feiten, die de rust van de geviseerde persoon ernstig verstoren zodat eenmalige feiten niet als belaging kunnen worden beschouwd (Grondwettelijk Hof, 76/2009, 05.05.2009).

Het misdrijf "belaging" vereist gedragingen die een voortdurend of onophoudelijk karakter vertonen.

In casu is aan deze voorwaarde voldaan daar door het plaatsen van het filmpje op het internet (You Tube) :

- de rust verstorende verwensingen een quasi permanent karakter verkregen, vermits vanaf de plaatsing op het internet deze door iedereen die over internet beschikt permanent en wereldwijd konden bekeken en beluisterd worden,

- het filmpje gedurende 5 dagen kon worden bekeken of gedownload.

Het is eigen aan het internet in het algemeen en internetfora en sites als "You Tube" in het bijzonder en daardoor ook de bedoeling van de dader, dat de er op geplaatste filmpjes en commentaren permanent door een ontelbaar aantal personen kan worden beluisterd of bekeken.

Er is geen enkele twijfel over dat de beklaagde wist dat het plaatsen van het betreffende filmpje, weze het door een eenmalige handeling van hem, in de betreffende periode, de rust van de door hem geviseerde personen op een niet-aflatende en in een voortdurende periode zou verstoren. Er dient zelfs te worden gesteld dat dit zijn bedoeling was daar hij het er bij uitstek geschikte procedé voor verkoos.

2.

Het misdrijf "belaging" kan door het stellen van de strafbare handelingen beogen de rust van verschillende, doch in conctreto geviseerde, personen te verstoren of m.a.w. de rustverstorende handelingen kunnen betrekking hebben op en bedoeld zijn voor verschillende personen. Uit geen enkele wettelijke bepaling volgt dat bij een inbreuk op artikel 442 bis Sw slechts één persoon hiervan het slachtoffer kan zijn.

Uit de vaststelling dat in de kwestieuze commentaar van beklaagde :

- enkel M.M. wordt vernoemd,

- M.M. overleden was op het ogenblik van het plaatsen van het fimpje op "You Tube",

- de klager F.V.H. niet wordt vernoemd,

kan niet worden afgeleid dat F.V.H. niet het slachtoffer kan zijn van belaging door de gewraakte commentaren en er geen weerslag hiervan kan zijn op zijn rust en persoonlijke levenssfeer en -kwaliteit.

In concreto werd de rust van F.V.H. verstoord en werd ook beoogd specifiek zijn rust te verstoren, door de gevolgen die het plaatsen van het bewuste filmpje op "You Tube" teweeg bracht :

- doordat hij de echtgenoot is van de overleden M.M.,

- de inhoudelijke brutaliteit, onbeschoftheid en afwezigheid van enig respect in de gesproken commentaar,

- de omstandigheden en tijdstip van de feiten, namelijk de dag na het overlijden na een aanslepende ziekte.

Uit het voorgaande blijkt eveneens zonder enige twijfel dat de ten laste gelegde feiten de rust van F.V.H. ernstig en in zeer hoge mate werd verstoord.

Op het ogenblik dat de klager geconfronteerd werd met het overlijden van zijn echtgenote na een lange en aanslepende ziekte en hij dit verlies in familieverband diende te verwerken :

- diende hij kennis te nemen van de grove beledigingen ten aanzien van zijn echtgenote,

- verkeerde hij in de wetenschap dat ontelbare personen deze beledigingen zelfs bij herhaling en gedurende vijf dagen konden horen,

- werd hij ongetwijfeld aangesproken door derden betreffende de inhoud van de "boodschap" van beklaagde.

4.3.3 Inbreuken op de antidiscriminatiewet (zaak I, tenlasteleggingen B I, B II, C I, C II, C III en zaak II.

Door de stukken van het dossier en door het onderzoek dat op de terechtzitting van het hof werd gedaan, is de schuld van de beklaagde aan de hem ten laste gelegde feiten bewezen.

Het hof neemt desbetreffend de motivering van de eerste rechter over en treedt deze bij. Deze motivering wordt niet weerlegd in conclusie, zijnde identiek dezelfde als deze die voor de eerste rechter werd genomen.

Hieraan kan nog worden toegevoegd dat het openbaar aanzetten tot discriminatie, geweld en haat blijkt uit de omschrijving van de feiten zelf, zoals vermeld in de verschillende tenlasteleggingen en uit de wijze waarop dit gebeurde, te weten via het internet, hetzij via "You Tube", hetzij via een voor iedereen toegankelijk website. De kopies van de filmpjes werden neergelegd ter griffie en de transcripties bevinden zich in het strafdossier.

Het schuldig verklaren van beklaagde is geenszins in strijd met artikel 19 van de grondwet, noch met artikel 10 EVRM, daar niet het hebben van bepaalde ideeën, hoe afwijkend van de in de westerse democratieën algemeen aanvaarde grondprincipes ook, of het koesteren van bepaalde sympathieën of het uiten van een geloofsovertuiging wordt bestraft, doch wel het openlijk aanzetten tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon of jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan wegens één van de beschermde criteria, voorzien in artikel 4, 4° van de antidiscriminatiewet, te weten zijn geloof, levensbeschouwing en politieke overtuiging.

Ook over de vaststelling dat de beklaagde de inbreuken wetens en willens en dus opzettelijk pleegde kan geen enkele twijfel bestaan, gelet op de aard en het expliciete karakter van de bewoordingen, de omvang en inkleding van zijn discours en het repetitief karakter van zijn "boodschap". Bij beklaagde was duidelijk de bijzondere wil aanwezig om aan te zetten tot discriminatie, haat en geweld.

Terecht heeft de eerste rechter in het bestreden vonnis gesteld dat de door de beklaagde aangehaalde vergelijkingen met de beweerde uitlatingen van andere personen in een andere context totaal irrelevant is.

(...)