Hof van Cassatie: Arrest van 10 September 2013 (België). RG P.12.0913.N

Date :
10-09-2013
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20130910-1
Numéro de rôle :
P.12.0913.N

Résumé :

Het koninklijk besluit van 28 juni 2009 betreffende het vervoer via de weg of per spoor van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen, is onder meer een uitvoeringsbesluit van de wet van 21 juni 1985, betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen; het verrichten of laten verrichten van vervoer met een transporteenheid van gevaarlijke goederen van de klasse opgenomen in de bijlagen van het ADR-Verdrag, zonder te hebben voldaan aan de bepalingen van randnummers 1.4.2.2.1.g en 8.1.4.1 (a) (bijlage A) ADR-verdrag, is strafbaar overeenkomstig artikel 4, §1, eerste lid van voormelde wet.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. P.12.0913.N

PACK2PACK TRANS nv,

beklaagde en burgerrechtelijk aansprakelijke partij,

eiseres,

met als raadsman mr. Frederik Vanden Bogaerde, advocaat bij de balie te Veurne.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de correctionele rechtbank te Antwerpen van 16 april 2012.

De eiseres voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.

Raadsheer Antoine Lievens heeft verslag uitgebracht.

Eerste advocaat-generaal Patrick Duinslaeger heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Ontvankelijkheid van de memorie

1. G. D. heeft geen cassatieberoep aangetekend.

In zoverre de memorie is ingediend namens G. D. is ze niet ontvankelijk.

Middelen

Eerste middel

2. Het middel voert schending aan van artikel 7.1 EVRM en artikel 14 Grond-wet, alsmede miskenning van het legaliteitsbeginsel: het bestreden vonnis veroor-deelt de eiseres voor telastlegging E en verklaart haar burgerrechtelijk aansprake-lijk voor wat de telastlegging C betreft, alhoewel er geen voldoende wettige grondslag voor bestaat; het koninklijk besluit van 28 juni 2009 verwijst immers naar verschillende wetten, die elk in afzonderlijke strafbepalingen voorzien en die tegelijkertijd toepasbaar kunnen zijn.

3. Het koninklijk besluit van 28 juni 2009 betreffende het vervoer via de weg of per spoor van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van ontplofbare en radioac-tieve stoffen, is onder meer een uitvoeringsbesluit van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de on-derdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen (hierna Wet Technische Eisen Voertuigen).

4. Het verrichten of laten verrichten van vervoer met een transporteenheid van gevaarlijke goederen van de klasse opgenomen in de bijlagen van het ADR-verdrag, zonder te hebben voldaan aan de bepalingen van randnummers 1.4.2.2.1.g en 8.1.4.1 (a) (bijlage A) ADR-verdrag, is strafbaar overeenkomstig de Wet Technische Eisen Voertuigen gelet op de aard van de verplichtingen die uit die randnummers voortspruiten.

5. Artikel 4, § 1, eerste lid, Wet Technische Eisen Voertuigen bepaalt dat over-treding van deze wet en van de besluiten die betrekking hebben op de technische eisen betreffende de voertuigen voor vervoer te land, hun onderdelen en hun vei-ligheidstoebehoren, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van tien tot tienduizend euro of met een van die straf-fen alleen, onverminderd de vergoeding van de schade indien daartoe grond be-staat.

Het middel faalt naar recht.

Tweede middel

6. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet, artikel 195 Wet-boek van Strafvordering en randnummer 8.1.4.a (lees: 8.1.4.1 (a)) van de bijlage A van het ADR-verdrag: doordat deze, noch enige andere bepaling een vervaldatum verplicht stelt voor de brandblusser, stelt het bestreden vonnis onwettig vast dat een brandblusser die vervallen is, gelijk staat met het gebrek aan een brandblusser.

7. Krachtens randnummer 8.1.4.1 (a) van voormelde bijlage A moet elke transporteenheid, andere dan die bedoeld met randnummer 8.1.4.2 voorzien zijn van ten minste één draagbaar brandblusapparaat dat geschikt is voor de brand-baarheidsklassen A, B en C, met een inhoud van ten minste 2 kg poeder of een overeenkomstige inhoud voor een ander geschikt blusmiddel en dat in staat is om een brand in de motor of in de bestuurderscabine van de transporteenheid te be-strijden.

Krachtens punt 4.1.1°, van de bijlage van voormeld koninklijk besluit van 28 juni 2009 moeten de brandblusapparaten, voorgeschreven door afdeling 8.1.4 van voormelde bijlage A, bovendien voorzien zijn van het gelijkvormigheidsmerkteken BENOR V of van een gelijkvormigheidsmerkteken dat erkend is door een andere lidstaat van de Europese Unie of door een land van de Europese Vrijhandels-associatie dat partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en het ADR-verdrag. Krachtens punt 4.1.2° van die bijlage hebben de brandblusapparaten voorzien van het gelijkvormigheidsmerkteken BENOR V een uiterste geldigheidsdatum die gelijk is aan de fabricatiedatum vermeerderd met vijf jaar.

8. Een brandblusapparaat waarvan de vervaldatum overschreden is, is geen ge-schikt brandblusapparaat zoals bedoeld met voormelde verdrags- en wetsbepa-lingen.

9. Het arrest dat oordeelt dat een brandblusser die vervallen is, geen brand-blusser meer is zodat het gebrek eraan vaststaat, verantwoordt zijn beslissing naar recht.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Derde middel

10. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet, artikel 195 Wet-boek van Strafvordering en randnummer 1.4.2.2.1 (g) van voormelde bijlage A: doordat artikel 8.1.4.a (lees 8.1.4.1 (a)) van voormelde bijlage A, noch enige an-dere bepaling een vervaldatum verplicht stelt voor de brandblusser, stelt het be-streden vonnis onwettig vast dat een brandblusser die vervallen is, gelijk staat met het gebrek aan een brandblusser en doordat de appelrechters geen kennis hebben genomen van de richtlijnen konden ze niet naar recht aannemen dat die richtlijnen voorzien in de verplichte aanwezigheid van een brandblusapparaat.

11. In zoverre het middel is afgeleid van de in het tweede middel vergeefs aan-gevoerde onwettigheid, is het niet ontvankelijk.

12. Krachtens randnummer 1.4.1.1, tweede zin, van de voormelde bijlage A moeten alle deelnemers aan het vervoer van gevaarlijke goederen in hun respec-tievelijk gebied in alle gevallen handelen overeenkomstig de ADR-vereisten.

Krachtens randnummer 1.4.2.2.1 (g) van voormelde bijlage A moet de vervoerder er op toezien dat de uitrusting die in de schriftelijke richtlijnen voor de bestuurder is voorgeschreven, zich aan boord van het voertuig bevindt.

13. Uit de voormelde bepalingen in hun samenhang volgt eensdeels dat de ver-voerder erop moet toezien dat de vereiste uitrusting zich aan boord van het voer-tuig bevindt en anderdeels dat de bestuurder moet beschikken over schriftelijke richtlijnen waarin die uitrusting is beschreven en niet dat de vervoerder enkel erop zou moeten toezien dat alleen de uitrusting die in de schriftelijke richtlijn voor de bestuurder is beschreven, zich aan boord van het voertuig bevindt.

In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering

14. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiseres tot de kosten.

Bepaalt de kosten op 76,73 euro.

V. Kosynsky E. Francis A. Lievens

A. Bloch F. Van Volsem L. Van hoogenbemt

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit raadsheer Luc Van hoogenbemt, als waarnemend voorzitter, en de raadsheren Filip Van Volsem, Alain Bloch, Antoine Lievens en Erwin Francis, en op de openbare rechtszitting van 10 september 2013 uitgesproken door raadsheer Luc Van hoogenbemt, in aanwezigheid van eerste advocaat-generaal Patrick Duinslaeger, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.