Hof van Cassatie: Arrest van 2 Oktober 2013 (België). RG P.13.1559.F

Date :
02-10-2013
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
1 page
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20131002-1
Numéro de rôle :
P.13.1559.F

Résumé :

Aangezien tegen de door de onderzoeksmagistraat op grond van artikel 11 van de wet van 19 december 2003 gewezen beslissing van vrijheidsberoving, krachtens paragraaf 7 van dat artikel, geen rechtsmiddel openstaat, houdt de grief die is afgeleid uit het feit dat de eiser niet door een advocaat werd bijgestaan toen de onderzoeksrechter hem heeft verhoord alvorens hem in hechtenis te nemen, en dat een proces-verbaal van zijn verhoor door die magistraat in het dossier van de rechtspleging ontbreekt, geen verband met de beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij uitspraak wordt gedaan over de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel (1). (1) Zie Cass. 9 jan. 2007, AR P.07.0001.N, AC 2007, nr. 15.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. P.13.1559.F

R. T.,

Mrs. Mathieu Simonis en Sandro Pascucci, advocaten bij de balie te Luik.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik, ka-mer van inbeschuldigingstelling, van 17 september 2013.

De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.

Raadsheer Françoise Roggen heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Damien Vandermeersch heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Het middel in zijn geheel

De eiser voert aan dat het arrest artikel 11 Wet Europees Aanhoudingsbevel schendt.

De grief is afgeleid uit het feit dat de eiser niet door een advocaat werd bijgestaan toen de onderzoeksrechter hem heeft verhoord alvorens hem in hechtenis te nemen en uit het feit dat een proces-verbaal van zijn verhoor door die magistraat in het dossier van de rechtspleging ontbreekt.

Tegen de door de onderzoeksmagistraat op grond van artikel 11 Wet Europees Aanhoudingsbevel gewezen beslissing van vrijheidsberoving staat, krachtens pa-ragraaf 7 van dat artikel, geen rechtsmiddel open. De beschikking tot inhechtenis-neming werd dus niet aan het toezicht van de kamer van inbeschuldigingstelling voorgelegd en ze heeft zich voor haar eigen beslissing niet op die beschikking ge-baseerd.

Gesteld dat ze komt vast te staan is de door het middel aangevoerde onwettigheid niet gericht tegen het bestreden arrest. De omstandigheid, waarop het middel kri-tiek uitoefent, dat tegen de beschikking tot inhechtenisneming geen hoger beroep kan worden ingesteld, houdt evenmin verband met die beslissing.

Het middel is dus niet ontvankelijk.

Tweede middel

De eiser voert aan dat het arrest artikel 17, § 4, Wet Europees Aanhoudingsbevel schendt.

De eiser verwijt het arrest dat het niet antwoordt op zijn conclusie waarin hij aan-voert dat de beschikking waarbij hij door de onderzoeksrechter in hechtenis is ge-nomen, onregelmatig is omdat hij niet werd bijgestaan door zijn raadsman en om-dat het proces-verbaal van verhoor ontbreekt.

Met overneming van de redenen van de vordering van de procureur-generaal heeft de kamer van inbeschuldigingstelling op dat verweer geantwoord dat :

- het niet de onderzoeksrechter is die de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel beveelt ;

- de raadkamer die beschikking dus niet heeft bevestigd maar zélf de tenuitvoer-legging van het door de Franse overheid uitgevaardigde Europees aanhou-dingsbevel heeft bevolen ;

- krachtens artikel 11 Wet Europees Aanhoudingsbevel, tegen de beschikking van de onderzoeksrechter geen rechtsmiddel openstaat ;

- de onderzoeksgerechten alleen maar beslissen over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel, aangezien ze niet bevoegd zijn om de beslissing te onderzoeken die de onderzoeksrechter krachtens artikel 11, § 3, van dezelfde wet heeft genomen ;

- het verhoor van de persoon op wie het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft, alleen betrekking heeft op zijn eventuele inhechtenisneming en dus geen verband houdt met de regelmatigheid van het Europees aanhoudingsbevel dat eerder door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit was verleend.

Aangezien de beslissing regelmatig met redenen is omkleed en naar recht is ver-antwoord, kan het middel niet worden aangenomen.

Derde middel

De eiser voert aan dat het arrest de artikelen 4, 5°, en 16, § 1, Wet Europees Aan-houdingsbevel schendt.

Het is niet tegenstrijdig om te oordelen, enerzijds, dat de eiser niet uitlegt waarom zijn afwezigheid op het Belgisch grondgebied afbreuk zou doen aan zijn funda-mentele rechten, in zoverre hij reeds door de wetsdokter was onderzocht en hij in de hem betreffende procedures vertegenwoordigd kan worden en, anderzijds, dat zijn overlevering aan een grensstaat hem noch het recht ontzegt op een eerlijke behandeling van zijn zaak, noch het recht om schadevergoeding te eisen die ande-ren hem verschuldigd zouden zijn .

Het arrest neemt aldus het bestaan van het in het middel aangevoerde risico op schending van de fundamentele rechten van de eiser niet aan.

Het middel mist feitelijke grondslag.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing

De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser tot de kosten.

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter ridder Jean de Codt, afdelingsvoorzitter Frédéric Close, de raadsheren Pierre Cornelis, Gustave Steffens en Françoise Roggen, en in openbare terechtzitting van 2 oktober 2013 uitgesproken door afdelingsvoorzitter ridder Jean de Codt, in aanwezigheid van advocaat-generaal Damien Vandermeersch, met bijstand van griffier Tatiana Fenaux.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Alain Bloch en overge-schreven met assistentie van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.

De afgevaardigd griffier, De raadsheer,