Hof van Cassatie: Arrest van 24 Januari 2013 (België). RG C.12.0113.F

Date :
24-01-2013
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
5 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20130124-4
Numéro de rôle :
C.12.0113.F

Résumé :

De werkgever uit de openbare sector die krachtens zijn wettelijke en reglementaire verplichtingen, een loon moet betalen aan zijn personeelslid zonder daarvoor prestaties te ontvangen, heeft recht op een vergoeding wanneer hij aldus schade lijdt (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2013, nr. … .

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. C.12.0113.F

AXA BELGIUM nv,

Mr. Jacqueline Oosterbosch, advocaat bij het Hof van Cassatie,

tegen

ETHIAS GEMEEN RECHT, onderlinge verzekeringsvereniging,

Mr. Paul Alain Foriers, advocaat bij het Hof van Cassatie.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau van 26 oktober 2011.

Advocaat-generaal Thierry Werquin heeft op 26 december 2012 ter griffie een schriftelijke conclusie neergelegd.

Afdelingsvoorzitter Albert Fettweis heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Thierry Werquin heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDELEN

De eiseres voert twee middelen aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 1315, 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek;

- artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek;

- artikel 14, § 2 en 3, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;

- artikel 17 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de Rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid;

- artikel 14 van het koninklijk besluit van 17 maart 1995 houdende diverse wijzi-gingen aan de regelgeving toepasselijk op de ambtenaren in de Rijksbesturen.

Aangevochten beslissingen

Het bestreden vonnis beslist eerst dat de verweerster, krachtens artikel 41 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, in de rechten is getreden van de intercommunale IFAC Hôpital Princesse Paola, veroordeelt de eiseres om aan de verweerster de bedragen te betalen van 112.491,12 euro als rente die aan de weduwe is uitgekeerd tot 30 september 2011 en van 263.249,94 euro als mathematische reserve voor de rente die vanaf die datum moet worden uitgekeerd; het grondt die beslissing op alle redenen die geacht worden hier integraal te zijn weergegeven en inzonderheid op de onderstaande redenen:

"Op grond van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek vordert (de verweerster) de terugbetaling door de (eiseres), de verzekeraar van de schadeveroorzaker, van de bedragen die zij uitgekeerd heeft.

Zij steunt op de arresten van 19 en 21 februari 2001 van het Hof van Cassatie volgens welke ‘het bestaan van een wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting niet uitsluit dat schade in de zin van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek ontstaat, tenzij wanneer, blijkens de inhoud of de strekking van de overeenkomst, de wet of het reglement, de te verrichten uitgave of prestatie definitief voor rekening moet blijven van diegene die zich ertoe heeft verbonden of die ze ingevolge de wet of het reglement moet verrichten'. Aldus neemt het Hof van Cassatie het criterium van de schadevergoeding in aanmerking en niet langer dat van het oorzakelijk verband (B. Dubuisson, V. Callewaert, B. De Coninck en G. Gathem, La responsabilité civile - Chronique de jurisprudence 1996-2007, dl. 1, Le fait géné-rateur et le lien causal, p. 395).

(De eiseres) is van oordeel dat die rechtspraak niet gevolgd hoort te worden.

Zij wijst erop dat die rechtspraak niet door alle bodemgerechten wordt gevolgd en door een gedeelte van de rechtsleer wordt betwist.

Zij voert aan dat artikel 14, § 1, Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel voorziet in een subrogatoir verhaal ten aanzien van degene die voor het ongeval aan-sprakelijk is. Zij leidt daaruit af dat het Hof van Cassatie verder gaat dan de wet-tekst en dat die oplossing niet billijk is.

Het bestaan van een specifieke wettelijke bepaling is geen reden om de toepassing van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek uit te sluiten. Aangezien de voorwaarden voor de toepassing van de bepaling vervuld zijn, is de vordering verantwoord. De omstandigheid dat de wetgever nadien bepaald heeft dat de werkgever uit de openbare sector tegen de derde aansprakelijke een subrogatoir verhaal kan uitoefenen, betekent niet dat hij zijn vordering niet op de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek mag gronden.

Het Hof van Cassatie heeft sinds de arresten van 19 en 21 februari 2001 herhaaldelijk zijn rechtspraak betreffende het rechtstreeks verhaal bevestigd (B. Dubuisson, V. Callewaert, B. De Coninck en G. Gathem, op. cit., p. 396).

Het Hof van Cassatie is zijn rechtspraak die in 2001 is ontstaan, zelfs in de ver-schillende arresten waarin het de grenzen van het verhaal vastlegt, blijven bevestigen (B. Dubuisson, ‘Jurisprudence récente de la Cour de cassation sur la relation causale', J.T., 2010, 751).

Het Hof van Cassatie verduidelijkt in zijn arresten van 9 januari 2006, 12 november 2008 en 30 juni 2009 de grenzen van de rechtstreekse vordering en beperkt de gevolgen van het rechtstreeks verhaal (N. Simar, ‘Les balises nécessaires pour un chemin tortueux', J.L.M.B., 2011, 218).

Uit die gegevens volgt dat het Hof van Cassatie zijn rechtspraak met betrekking tot het rechtstreeks verhaal handhaaft en de grenzen vastlegt waardoor het elke oplossing die niet strookt met de toepassing van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek, inzonderheid wat de schade betreft, weert. Er mag dus niet worden gesteld dat de wetsbepalingen niet zijn nageleefd en de dat de oplossing die uit de toepassing ervan voortvloeit ‘onbillijk' is.

De werkgever uit de openbare sector die schadevergoeding wil verkrijgen op grond van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek, moet volgens de arresten van 19 en 21 februari 2001 van het Hof van Cassatie schade hebben geleden doordat hij geen tegenprestatie meer ontvangt voor de gedane betalingen en de definitieve last van die betalingen niet hoeft te dragen.

In deze zaak bestaat de schade van de werkgever in de uitkering van een rente aan de weduwe van het slachtoffer. Daaruit volgt dat er voor die rente geen enkele tegenprestatie is, aangezien de intercommunale geen enkele prestatie ontvangt.

De arresten van 9 januari 2006, 12 november 2008 en 21 september 2009 lijken alle drie te doelen op het geval waarin de openbare werkgever prestaties van het slachtoffer blijft ontvangen. Dat wordt duidelijk gepreciseerd in het arrest van 12 november 2008. In de twee andere arresten geeft het Hof geen nadere verduidelijking, Die arresten hebben overigens geen betrekking op de rente die verschuldigd is bij het overlijden van het slachtoffer.

Volgens artikel 17 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betaalt de overheid uitkeringen aan de ambtenaar als voorschot. Dat impliceert dat die uitgaven niet definitief ten laste van de overheid blijven Die betalingen worden gedaan krachtens de wet. Nochtans zullen ze, doordat ze verhaalbaar zijn, indien ze ten laste van die overheid blijven, voor haar een schade opleveren die, zonder het foutieve gedrag van de verzekerde van de (eiseres), zich niet zou hebben voorgedaan zoals zij zich heeft voorgedaan."

Grieven

In haar appelconclusie verzocht de eiseres de rechtbank verweersters vordering te verwerpen in zoverre die gegrond was op de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek, voor recht te zeggen dat verweersters vordering onderzocht moest worden in het licht van artikel 14, § 3, van de wet van 3 juli 1967 en de uitspraak over het bedrag van de vordering aan te houden, aangezien de verweerster de bedragen niet aantoonde waarop de weduwe van wijlen N. in gemeen recht aanspraak had kunnen maken en aangezien de materiële schade beoordeeld moest worden in het licht van het nettoloon en niet van het brutoloon.

Eerste onderdeel

Krachtens de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek moet degene door wiens schuld aan een ander schade wordt veroorzaakt deze vergoeden.

Daaruit volgt niet dat alle betalingen die de overheid doet naar aanleiding van een arbeidsongeval een herstelbare schade vormen in de zin van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek. De overheid die ten gevolge van de schuld van een derde verplicht wordt, krachtens haar wettelijke of reglementaire verplichting het loon met de daarbij samenhangende bijdragen te betalen zonder daarvoor arbeid als tegenprestatie te ontvangen, heeft recht op een vergoeding in zoverre zij aldus een schade lijdt die bestaat in het loon en zijn accessoria.

Daarentegen wanneer de werkgever, krachtens artikel 8 van de in het middel bedoelde wet van 3 juli 1967 de weduwe van het slachtoffer een rente moet uitkeren, hebben zijn betalingen niets te maken met de schade die voor de werkgever voortvloeit uit de verplichting een loon te betalen zonder daarvoor van de overledene arbeid als tegenprestatie te ontvangen. De rente die aan de weduwe wordt toegekend staat niet in verband met de prestaties die de overheid van de overledene kan verwachten. De in artikel 8 bedoelde verplichting is een verplichting waartoe de werkgever krachtens artikel 14, § 2, van de wet van 3 juli 1967 gehouden is en die definitief te zijnen laste moet blijven, met het enige voorbehoud dat hij, krachtens artikel 14, § 3, van die wet in de rechten van het slachtoffer in de dubbele beperking die volgt uit zijn betalingen en uit de gemeenrechtelijke rechten van het slachtoffer, welke rechten de werkgever of de verzekeraar die in die rechten is getreden, krachtens de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek moet aantonen.

Het bestreden vonnis dat beslist dat de intercommunale IFAC voldoet aan de voorwaarden om vergoed te worden voor haar schade, zijnde de verplichting een rente uit te keren aan de weduwe van het slachtoffer, - welke voorwaarden, zoals het bestreden arrest eraan herinnert, "bestaan in het feit dat schade is geleden doordat (de werkgever) geen tegenprestatie meer ontvangt voor de gedane betalingen en hij (...) de definitieve last van die betalingen niet hoeft te dragen" - in deze zaak vervuld zijn en dat de verweerster zich erop kan beroepen doordat zij in de rechten van de intercommunale is getreden, schendt bijgevolg de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 14, § 2 en 3, van de wet van 3 juli 1967.

Daaruit volgt ook dat het arrest, dat nalaat te onderzoeken, zoals de eiseres vroeg, welke de gemeenrechtelijke rechten de weduwe van wijlen N. zijn, op onwettige wijze de verweerster ervan ontslaat het bewijs van de schade te leveren, welk bewijs zij krachtens de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek hoort te leveren (schending van die wetsbepalingen).

Tweede onderdeel

Artikel 17 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de Rijksbesturen en betreffende de afwezig-heden wegens persoonlijke aangelegenheid werd opgeheven bij artikel 14 van het koninklijk besluit van 17 maart 1995 houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving toepasselijk op de ambtenaren in de Rijksbesturen en die bepaling trad in werking op de dag waarop dat besluit werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, namelijk op 29 maart 1995. Het bestreden vonnis dat die bepaling toepast op een ongeval dat op 31 januari 2006 gebeurd is, schendt artikel 14 van het koninklijk besluit van 17 maart 1995.

Artikel 17 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 heeft hoe dan ook enkel betrekking op de voorschotten op het loon van de Rijksambtenaar een niet op de betaling van een rente aan zijn weduwe. Bovendien beoogt het niet het begrip her-stelbare schade in de zin van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek te omschrijven. Het bestreden arrest dat op die bepaling steunt om de eiseres te veroordelen tot teruggave aan de verweerster van het bedrag dat zij aan de weduwe als overlevingsrente heeft uitgekeerd en van de mathematische reserve, schendt zowel artikel 17 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 als de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek.

Daaruit volgt ook dat het arrest, dat nalaat te onderzoeken, zoals de eiseres vroeg, welke de gemeenrechtelijke rechten de weduwe van wijlen N. zijn, op onwettige wijze de verweerster ervan ontslaat het bewijs van de schade te leveren, welk bewijs zij krachtens de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek hoort te leveren (schending van die wetsbepalingen).

(...)

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

De werkgever uit de openbare sector die krachtens zijn wettelijke en reglementaire verplichtingen, een loon moet betalen aan zijn personeelslid zonder daarvoor prestaties te ontvangen, heeft recht op een vergoeding wanneer hij aldus schade lijdt.

Wanneer die werkgever evenwel, krachtens artikel 8 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, een rente dient uit te keren aan de echtgenoot van zijn perso-neelslid dat ten gevolge van een ongeval op de weg naar en van het werk is over-leden, is de betaling van die rente, die niet de tegenprestatie vormt van de arbeids-prestaties die werkgever zou hebben ontvangen indien het ongeval zich niet zou hebben voorgedaan, geen vergoedbare schade in de zin van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.

Het bestreden vonnis dat in deze zaak oordeelt dat de werkgever uit de openbare sector, de Intercommunale IFAC, schade lijdt op grond dat de betaling van een rente aan de weduwe van zijn overleden personeelslid zonder tegenprestatie ge-beurt, aangezien die werkgever geen enkele prestatie meer ontvangt, verantwoordt niet naar recht zijn beslissing om, op grond van de artikelen 1382 en 1383 Burger-lijk Wetboek, de eiseres, de verzekeraar van de derde die aansprakelijk is voor het litigieuze ongeval, te veroordelen om aan de verweerster, de arbeidsongevallen-verzekeraar van de intercommunale IFAC, een bedrag te betalen dat overeenstemt met het reeds uitgekeerde bedrag van de rentes, zijnde, 112.491,12 euro, en een bedrag dat overeenstemt met het kapitaal dat aangelegd is om de rente in de toe-komst te betalen, zijnde 263.249,94 euro.

Het onderdeel is gegrond.

(...)

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden vonnis.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis.

Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.

Verwijst de zaak naar de rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne, rechtszitting houdend in hoger beroep.

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voor-zitter Christian Storck, raadsheer Didier Batselé, afdelingsvoorzitter Albert Fet-tweis, de raadsheren Marie-Claire Ernotte en Sabine Geubel, en in openbare te-rechtzitting van 24 januari 2013 uitgesproken door voorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Thierry Werquin, met bijstand van griffier Patricia De Wadripont.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Beatrijs Deconinck en over-geschreven met assistentie van griffier Johan Pafenols.

De griffier, De raadsheer,