Hof van Cassatie: Arrest van 10 Februari 2009 (België). RG P.08.1312.N

Date :
10-02-2009
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
4 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20090210-1
Numéro de rôle :
P.08.1312.N

Résumé :

Samenvatting 1

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. P.08.1312.N

I

R C B,

beklaagde,

eiser,

vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Brederodestraat 13, alwaar de eiser woonplaats kiest,

tegen

1. BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kantoor te 1000 Brussel, Wetstraat 12, vertegenwoordigd door de dienstchef van de juridische cel van de administratie directe invordering - sector directe belastingen te 2000 Antwerpen, Italiëlei 4 bus 9,

burgerlijke partij,

2. Elisabeth-Anne PLUMMER, in haar hoedanigheid van vereffenaar van DEALFORMATICS Limited,

burgerlijke partij,

verweerders.

II

C J M G,

beklaagde,

eiseres,

tegen

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, reeds hoger vermeld,

burgerlijke partij,

verweerder.

III

1. M R,

beklaagde,

2. P S T,

beklaagde,

eisers,

vertegenwoordigd door mr. Caroline De Baets, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 149, bus 20, waar de eisers woonplaats kiezen,

tegen

1. M V L,

burgerlijke partij,

2. Jean-Michel DERICK, met kantoor te Brussel, Louizalaan 391 bus 3, in zijn hoedanigheid van curator van de faillissementen van DAI ICHI KYOTO REINSURANCE COMPANY nv en KOBE REINSURANCE nv,

burgerlijke partij,

3. Elisabeth-Anne PLUMMER, in haar hoedanigheid van vereffenaar van DEALFORMATICS Limited, reeds vermeld,

burgerlijke partij,

verweerders.

IV

S J M,

beklaagde,

eiser,

met als raadsman mr. Raf Verstraeten, advocaat bij de balie te Brussel,

tegen

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, reeds hoger vermeld,

burgerlijke partij,

verweerder.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen, correctionele kamer, van 30 juni 2008.

De eiser I voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.

De eiseres II voert geen middel aan.

De eisers III voeren in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.

De eiser IV voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

Raadsheer Luc Huybrechts heeft verslag uitgebracht.

Eerste advocaat-generaal Marc De Swaef heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

1. In zoverre de cassatieberoepen van de verschillende eisers gericht zijn tegen hun vrijspraak van bepaalde telastleggingen, zijn ze bij gebrek aan belang niet ontvankelijk.

Eerste middel van de eiser I

Eerste onderdeel

2. Het onderdeel voert schending aan van artikel 505 Strafwetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan door de wet van 10 mei 2007: daar uit het bestreden arrest blijkt dat de appelrechters de eiser veroordelen als dader van het misdrijf omschreven in de telastlegging L.I.c en d, vermochten ze hem niet wettig te veroordelen als dader of mededader aan het witwasmisdrijf van de telastlegging H.I, dat betrekking heeft op minstens gedeeltelijk dezelfde sommen als deze die het voorwerp zijn van het basismisdrijf waarvoor hij werd veroordeeld.

3. De appelrechters veroordelen de eiser I voor de vermengde feiten van de telastleggingen A.I en A.II.a) 1, 2 en 3 en b), B.I. en B.II, C, D.I en D.II, E.I en E.II, F.I en F.II, G, H.I, J.I, J.II en J.III, J.IV, K.I, K.II en K.III, L.I en L.II bij wege van eenvoudige schuldigverklaring.

Afgezien van de schuldigverklaring voor het witwasmisdrijf van de telastlegging H.I is eisers veroordeling bij wege van eenvoudige schuldigverklaring naar recht verantwoord door het bewezen verklaren van de overige telastleggingen.

4. De hier toepasselijke versie van het witwasmisdrijf van artikel 505, eerste lid, 2°, Strafwetboek kan niet worden gepleegd door de dader, mededader of medeplichtige van het misdrijf dat de vermogensvoordelen vermeld in artikel 42, 3°, Strafwetboek heeft voortgebracht. Tegen de dader, mededader of medeplichtige aan dit hoofdmisdrijf kan dus ook geen bijzondere verbeurdverklaring als bedoeld in artikel 42, 3°, Strafwetboek worden uitgesproken.

In zoverre de telastlegging H.I de geldsommen omvat welke werden voortgebracht door de feiten van de telastlegging L.I.c en d, is de verbeurdverklaring ervan niet naar recht verantwoord.

Het onderdeel is in zoverre gegrond.

5. Het staat aan de rechter uit te maken in hoeverre de telastlegging H.1 meer omvat dat de telastleggingen L.I.c en d.

Tweede onderdeel

6. Het onderdeel voert miskenning aan van de motiveringsplicht van artikel 149 Grondwet: de appelrechters beantwoorden eisers verweer niet dat de verbeurdverklaring van de bedragen vermeld in de telastlegging H.I in elk geval niet kon worden uitgesproken daar ze zich niet in zijn vermogen bevinden en zich daar ook nooit bevonden hebben.

7. De appelrechters motiveren de verbeurdverklaring die ze tegen de eiser uitspreken, op grond dat hij deze samen en in onderling overleg verworven heeft met de eisers III. Hiermede verwerpen en beantwoorden de appelrechters eisers verweer.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Tweede middel van de eiser I

Eerste onderdeel

8. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek, miskenning van het algemeen rechtsbeginsel van het oorzakelijk verband en schending van de artikelen 3 en 4 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering en de artikelen 354 en 358 WIB92: daar de appelrechters oordelen dat de vordering van de Belgische Staat, verweerder, ontvankelijk en gegrond is tot beloop van 1 euro provisioneel terwijl zij niettemin vaststellen dat deze vordering gelijk staat met de niet-betaalde en ontdoken belasting en deze vordering toewijzen enkel op grond van de vaststelling dat op grond van de fiscale wetgeving de verweerder niet kan vorderen tegen andere dan de vennootschapsbelastingplichtige zonder bijkomende titel, verantwoorden zij hun beslissing niet naar recht.

9. Opdat een benadeelde zich ontvankelijk burgerlijke partij kan stellen, is vereist dat tussen de fout van het misdrijf en de schade een noodzakelijk verband van oorzaak tot gevolg bestaat. De rechter oordeelt daarover in beginsel wel onaantastbaar, maar het Hof toetst of de rechter zijn beslissing wettig heeft kunnen afleiden uit zijn vaststellingen.

10. De schade die het gevolg is van het feit dat de Belgische Staat op grond van de belastingwetgeving tegen anderen dan de vennootschapsbelastingplichtige of tegen de personen die als daders of medeplichtigen aan een fiscaal misdrijf hoofdelijk gehouden zijn tot betaling van de ontdoken belasting, geen niet-betaalde en ontdoken belasting kan vorderen, is niet het gevolg van het gemeenrechtelijk misdrijf, maar van een vreemde oorzaak namelijk die belastingwetgeving zelf.

Het onderdeel is gegrond.

Tweede en derde onderdeel

11. De onderdelen die niet tot cassatie zonder verwijzing kunnen leiden, behoeven geen antwoord meer.

Eerste middel van de eisers III

12. Het middel voert schending aan van de artikelen 42, 1°, 505, eerste lid, 2°, 505, tweede lid, 505, zevende lid, Strafwetboek (voormeld artikel 505 zoals van kracht vóór en na de wijziging bij wet van 10 mei 2007; huidig lid 7 was vóór die wetswijziging lid 3).

13. Het middel dat dezelfde strekking heeft als het eerste middel van de eiser I is om de hierboven vermelde redenen eveneens gegrond.

Tweede middel van de eisers III

Eerste onderdeel

14. Het onderdeel voert schending aan van artikel 149 Grondwet, de artikelen 42, 3°, 43bis, eerste lid, 196, 197, 489ter Strafwetboek (489 zoals van kracht vóór de wijziging bij de faillissementswet van 8 augustus 1997) en de artikelen 577, 1° en 2°, en 578 Wetboek van Koophandel (zoals van kracht vóór de faillissementswet van 8 augustus 1997): de appelrechters konden niet wettig tegen de eiser III.1 de gelden die op zijn naam staan op rekeningen bij de Banque Indosuez Luxembourg (thans Crédit Agricole Indosuez) in het Groothertogdom Luxemburg verbeurd verklaren, als vermogensvoordelen die volgens het dictum van het arrest voortkomen uit de feiten van de telastlegging G en volgens de motieven van het arrest uit de feiten van de telastlegging F.I.

15. De telastlegging F.I betreft oorspronkelijk bedrieglijke bankbreuk, heromschreven als valsheid in geschrifte en gebruik, "door valselijk een onjuiste en onbetrouwbare boekhouding te hebben gevoerd, dewelke nimmer de ware toestand van activa en passiva weergaf, hetgeen onder meer blijkt uit de opname in de boekhouding van fictieve tegoeden en activa (...) met bedrieglijk opzet de feiten der tenlasteleggingen G, K.I en II, en L.I te kunnen plegen en/of verdoezelen" (p. 29 van het bestreden arrest).

De telastlegging G betreft oorspronkelijk bedrieglijke bankbreuk, heromschreven als faillissementsmisdrijf door verduistering of verberging van activa, "namelijk mede bij gebrek aan volledige, conforme en betrouwbare boekhouding, niet nader te bepalen activabestanddelen, minstens o.m. de hiernavermelde bedragen welke werden overgeschreven naar hun rekeningen gehouden bij Banque Générale du Luxembourg naar een rekening op naam van Umeda Foundation Inc. (gehouden bij de Mitsubishi Bank, Tokio) en/of een rekening op naam van Catas-Umeda (gehouden bij de National Westminster Bank in Douglas), zonder enige verdere verantwoording omtrent de aanwending van deze gelden) "(p. 30 van het bestreden arrest).

Aldus blijkt de verwijzing naar de telastlegging G in het dictum van het bestreden arrest een loutere verschrijving te zijn die het gevolg is van de bedoeling het verbeurdverklaarde te preciseren; het arrest bedoelt evenwel de vermelde gelden verbeurd te verklaren op grond van de telastlegging F.I.

16. Zoals zij is omschreven in de telastlegging F.I. op grond waarvan de verbeurdverklaring is uitgesproken, lijkt de vervalste boekhouding niet het misdrijf te zijn dat de wederrechtelijke vermogensvoordelen heeft kunnen opleveren maar slechts een middel uit te maken om andere misdrijven te verdoezelen welke daarentegen wel de wederrechtelijke vermogensvoordelen blijken te hebben opgeleverd.

Het bestreden arrest stelt niet vast dat de verbeurdverklaarde vermogensvoordelen de rechtstreekse opbrengst vormen van de onjuiste en onbetrouwbare boekhouding. Aldus is de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen wegens de telastlegging F.1 op grond van de artikelen 42, 3°, en 43bis Strafwetboek, niet naar recht verantwoord.

Het onderdeel is gegrond.

Tweede onderdeel

17. Het onderdeel kan niet leiden tot een ruimere cassatie of tot cassatie zonder verwijzing en behoeft bijgevolg geen antwoord.

Derde middel van de eisers III

18. Het middel voert schending aan van de artikelen 1017, eerste lid, 1018, eerste lid, 6°, en 1022, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek en artikel 162bis, eerste lid, Wetboek van Strafvordering: daar de appelrechters hun rechtsmacht over de burgerlijke rechtsvorderingen van de verweerders III.1 en III.3 niet hebben uitgeput konden ze de beide eisers niet wettig veroordelen tot betaling aan elk van hen van een rechtsplegingsvergoeding van 300 euro.

19. Het vonnis dat een voorlopige schadevergoeding toekent, zonder iets aan te houden waarover de rechter zelf nog uitspraak moet doen, is een eindvonnis in de zin van artikel 1017, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek.

Het onderdeel faalt naar recht.

Middel van de eiser IV

20. Het middel voert schending aan van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek, de artikelen 354 en 358 WIB92, de artikelen 162bis en 211 Wetboek van Strafvordering en artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek: het bestreden arrest besluit onterecht tot de ontvankelijkheid van de burgerlijke partijstelling van de verweerder en kon hem derhalve ook geen rechtsplegingsvergoeding toekennen.

21. Het middel heeft dezelfde strekking als het tweede middel van de eiser I. Het middel is om de redenen vermeld in het antwoord op dat middel gegrond.

Ambtshalve onderzoek van de beslissingen op de strafvordering voor het overige

22. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissingen zijn overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Vernietigt, op de cassatieberoepen van de eiser I en de eiser IV, het bestreden arrest in zoverre het uitspraak doet over de burgerlijke rechtsvordering van de Belgische Staat tegen hen.

Vernietigt, op de cassatieberoepen van de eiser I en de eisers III, het bestreden arrest in zoverre het tegen deze eisers op grond van hun veroordeling bij wege van eenvoudige schuldigverklaring voor het witwasmisdrijf van de telastlegging H.I geldsommen verbeurd verklaart die werden voorgebracht door de feiten van de telastlegging L.I.c en d, en hen veroordeelt in kosten en tot betaling van een vergoeding.

Vernietigt, op het cassatieberoep van de eiser III, het bestreden arrest in zoverre het vermogensvoordelen verbeurd verklaart wegens de telastlegging F.I.

Verwerpt de cassatieberoepen voor het overige.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

Veroordeelt de eiseres II in de kosten van haar cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser I, de eisers III en de eiser IV in de helft van de kosten van hun cassatieberoep en laat de overige helft van die kosten ten laste van de Staat.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Brussel.

Begroot de kosten in het geheel op 874,96 euro waarvan de eisers I en III elk 295,78 euro verschuldigd zijn en de eisers II en IV elk 141,70 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, en de raadsheren Luc Huybrechts, Etienne Goethals, Jean-Pierre Frère en Paul Maffei, en op de openbare rechtszitting van 10 februari 2009 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van eerste advocaat-generaal Marc De Swaef, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.