Hof van Cassatie: Arrest van 17 Februari 2009 (België). RG P.08.1541.N

Date :
17-02-2009
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20090217-7
Numéro de rôle :
P.08.1541.N

Résumé :

De omstandigheid dat de bestemming van de voordien bestaande constructie strijdig is met de daaropvolgende gewestplanbestemming staat niet eraan in de weg dat de rechter bij de beoordeling van het redelijk karakter van de vordering tot afbraak van de na het in voege treden van dit gewestplan opgerichte, illegale constructies, rekening houdt met de voordien vermoede vergunde toestand van de vorige constructie, zelfs wanneer zij in de wederrechtelijke constructie is geïntegreerd en aldus één geheel uitmaakt.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. P.08.1541.N

GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR VAN HET VLAAMS GEWEST, bevoegd voor het grondgebied van de provincie Limburg, met kantoor te 3500 Hasselt, Koningin Astridlaan 50, bus 1,

eiser tot herstel,

eiser,

vertegenwoordigd door mr. Huguette Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie,

tegen

L. M. N. S.,

beklaagde,

verweerder,

met als raadsman mr. Pieter Jongbloet, advocaat bij de balie te Brussel.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwer-pen, correctionele kamer, van 17 september 2008.

De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

Raadsheer Etienne Goethals heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Patrick Duinslaeger heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Middel

Eerste onderdeel

1. Het onderdeel voert schending aan van artikel 149 Grondwet, de artikelen 149, § 1 en 198bis Stedenbouwdecreet 1999 en van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005 houdende goedkeuring van het huishoudelijk re-glement van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid: het bestreden arrest beschouwt ten onrechte het op grond van artikel 198bis Stedenbouwdecreet 1999 door de rechter ingewonnen advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid als een voor de herstelvorderende overheid bindend advies; op grond daarvan wijzen de appel-rechters de herstelvordering als kennelijk onredelijk af; minstens is de motivering dienaangaande dubbelzinnig.

2. De appelrechters steunen hun oordeel dat eisers herstelvordering kennelijk onredelijk is, op eigen redenen (arrest ro 10). De omstandigheid dat die redenen eveneens voorkomen in het andersluidend advies van de Hoge Raad voor het Her-stelbeleid maakt ze daarom niet dubbelzinnig. Die redenen volstaan voor de be-slissing van de appelrechters, zodat het onderdeel, in zoverre het gericht is tegen hun oordeel met betrekking tot het bindend karakter van dit advies voor de eiser, niet tot cassatie kan leiden.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Tweede onderdeel

3. Het onderdeel voert schending aan van artikel 159 Grondwet, de artikelen 146, laatste lid, en 149, § 1 Stedenbouwdecreet 1999, artikel 2 Stedenbouwde-creet 1996, artikel 13, sub 4.3.1 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en ge-westplannen, van het koninklijk besluit van 3 april 1979 houdende vaststelling van het gewestplan Hasselt-Genk evenals miskenning van het beginsel van de scheiding der machten, zoals vervat in de artikelen 36, 37 en 40 Grondwet: de herstelvordering in afbraak kan verantwoord worden op grond van de planologi-sche bestemming van het gebied, ook al is die bestemming, gelet op de bestaande toestand nog niet in de feiten gerealiseerd; het herstel van de plaats in de vorige toestand kan ook inhouden dat de illegale constructie volledig wordt afgebroken, met inbegrip van de vóór de bouwovertreding op de plaats reeds bestaande con-structie die in de wederrechtelijke constructie is geïntegreerd en aldus één geheel uitmaakt; bijgevolg konden de appelrechters een kennelijk onredelijke opvatting van goede ruimtelijke ordening of een beperkte omvang en aantasting van de goe-de ruimtelijke ordening niet wettig afleiden uit de omstandigheid dat de eiser na-liet de ruimtelijke impact van de nieuwe, wederrechtelijke en met de gewestplan-bestemming onverenigbare constructie, te vergelijken met de ruimtelijke impact die de vroegere vermoed vergunde, maar eveneens met de gewestplanbestemming strijdige constructie had; voorts houdt de enkele vaststelling dat een andere her-stelmaatregel "meer aangewezen lijkt" een voor de rechter niet-toegelaten oppor-tuniteitsoordeel in van de herstelvordering.

4. De omstandigheid dat de bestemming van de voordien bestaande constructie strijdig is met de daaropvolgende gewestplanbestemming, staat niet eraan in de weg dat de rechter bij de beoordeling van het redelijk karakter van de vordering tot afbraak van de na het in voege treden van dit gewestplan opgerichte, illegale constructies, rekening houdt met de voordien vermoede vergunde toestand van de vorige constructie, zelfs wanneer zij in de wederrechtelijke constructie is geïnte-greerd en aldus één geheel uitmaakt.

Het onderdeel dat uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt in zoverre naar recht.

5. Voor het overige moet de vaststelling van de appelrechters dat een andere herstelmaatregel "meer aangewezen lijkt", in verband worden gebracht met de overige motieven van het bestreden arrest. Met de redenen die zij vermelden, be-oordelen de appelrechters niets meer dan de inhoudelijke wettigheid van de her-stelvordering.

In zoverre het onderdeel aanvoert dat de appelrechters zich de bevoegdheid van het bestuur toe-eigenen, mist het feitelijke grondslag.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing

6. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser in de kosten.

Begroot de kosten op 514,78 euro, waarvan 39,80 euro verschuldigd is en 474,98 euro betaald is.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samen-gesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, en de raadsheren Etienne Goethals, Jean-Pierre Frère, Luc Van hoogenbemt en Koen Mestdagh, en op de openbare rechtszitting van 17 februari 2009 uitgesproken door afdelings-voorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Patrick Duin-slaeger, met bijstand van afgevaardigd griffier Conny Van de Mergel.

C. Van de Mergel K. Mestdagh L. Van hoogenbemt

J.-P. Frère E. Goethals E. Forrier