Hof van Cassatie: Arrest van 4 Mei 2001 (België). RG C980408N

Date :
04-05-2001
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20010504-7
Numéro de rôle :
C980408N

Résumé :

Wanneer het principaal hoger beroep tijdig en rechtsgeldig is ingesteld, kan de gedaagde in hoger beroep incidenteel beroep instellen tegen alle partijen die in het geding zijn voor de rechter in hoger beroep, ook al is het principaal hoger beroep tegen een zodanige partij niet ontvankelijk bij gebrek aan belang en hoedanigheid (1).

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.
Nr. C.98.0408.N
TUSSENGEMEENTELIJKE MAATSCHAPPIJ DER VLAANDEREN VOOR WATERBEDELING, coöperatieve intercommunale vereniging, met zetel te 9000 Gent, Stropkaai 14, ingeschreven in het handelsregister te Gent, nummer 36,
eiseres tot cassatie van een arrest, op 22 juni 1998 gewezen door het Hof van Beroep te Gent,
vertegenwoordigd door mr. René Bützler, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1083 Ganshoren, de Villegaslaan 33-34, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan,
tegen
DENYS, naamloze vennootschap, met maatschappelijke zetel te 9032 Wondelgem, Industrieweg 124,
verweerster in cassatie,
vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Brederodestraat 13, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan.
HET HOF,
Gehoord het verslag van raadsheer Londers en op de conclusie van advocaat-generaal Dubrulle;
Gelet op het bestreden arrest, op 22 juni 1998 gewezen door het Hof van Beroep te Gent;
Over het middel, gesteld als volgt : schending van de artikelen 1054 en 1056, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek,
doordat het hof van beroep eiseres' incidenteel beroep tegen verweerster niet ontvankelijk verklaart, na het hoofdberoep van de appellanten enkel tegen verweerster bij gebrek aan hoedanigheid en belang, niet ontvankelijk te hebben verklaard (arrest, A-1), op volgende grond : "Bij ontstentenis van toelaatbaar hoofdberoep is het incidenteel beroep niet toelaatbaar" (arrest, nr. 2.2.2) en doordat het hof van beroep vervolgens geen rekening houdt met de ontwikkelde argumenten en grieven met betrekking tot de tegen verweerster gestelde vorderingen noch met de kritiek op de door haar uitgevoerde werken, maar oordeelt gebonden te zijn door de beslissing van de eerste rechter dat verweerster geen fout heeft begaan in oorzakelijk verband tot de schade,
terwijl de gedaagde in hoger beroep te allen tijde, ingevolge artikel 1054, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, incidenteel beroep kan instellen tegen alle partijen die in het geding zijn voor de rechter in hoger beroep en volgens artikel 1056, 4°, van hetzelfde wetboek, hoger beroep kan worden ingesteld bij conclusie ten aanzien van iedere partij die bij het geding aanwezig of vertegenwoordigd is, de appellanten in hun verzoekschrift tot hoger beroep neergelegd ter griffie van het hof van beroep op 26 juli 1990 benevens eiseres, onder andere ook verweerster als op te roepen partij hebben aangewezen met vermelding van haar verplichting haar verklaring van verschijning te doen ter griffie; artikel 1054, tweede lid, enkel bepaalt dat het incidenteel beroep niet toelaatbaar is wanneer het hoofdberoep "nietig of laattijdig wordt verklaard", bijgevolg, eiseres, tegen wie een ontvankelijk principaal hoger beroep was ingesteld, incidenteel beroep kon instellen tegen verweerster, als partij in het geding voor het hof van beroep, met betrekking tot de beschikkingen van het vonnis a quo waardoor zij zich gegriefd achtte, meer bepaald de ongegrondverklaring van haar vordering tegen verweerster, ongeacht het feit dat het hoofdberoep van de appellanten tegen verweerster niet ontvankelijk is verklaard bij gebrek aan hoedanigheid en belang,
zodat het hof van beroep zijn beslissing dat eiseres' incidenteel beroep tegen verweerster niet ontvankelijk is, niet wettelijk verantwoordt door de "ontstentenis van toelaatbaar hoofdberoep" tegen verweerster, zonder vast te stellen dat deze geen partij in het geding was noch als zodanig vertegenwoordigd was (schending van de in het middel vermelde wetsbepalingen) :
Overwegende dat, krachtens artikel 1054 van het Gerechtelijk Wetboek, de gedaagde in hoger beroep te allen tijde incidenteel beroep kan instellen tegen alle partijen die in het geding zijn in hoger beroep, behoudens wanneer het hoofdberoep nietig of laattijdig wordt verklaard, in welk geval het incidenteel beroep niet kan worden toegelaten;
Overwegende dat de tijdelijke vereniging gevormd door de NV Egta, de NV K. Vanhout en Zonen en de BVBA Acropole, hoger beroep heeft ingesteld tegen eiseres en verweerster;
Dat eiseres bij conclusie incidenteel beroep heeft ingesteld tegen verweerster;
Overwegende dat het arrest beslist dat het hoofdberoep van de tijdelijke vereniging gevormd door de NV Egta, de NV K. Vanhout en Zonen en de BVBA Acropole niet ontvankelijk is in zoverre het gericht is tegen verweerster omdat zij "voor de eerste rechter geen vordering (stelde) tegen (verweerster)" en "derhalve noch de vereiste hoedanigheid, noch het vereiste belang (heeft) om een beroep in te stellen tegen (verweerster)";
Dat het bestreden arrest verder beslist dat het incidenteel beroep van eiseres tegen verweerster niet ontvankelijk is "bij ontstentenis van toelaatbaar hoofdberoep";
Overwegende dat het arrest, dat het incidenteel beroep van eiseres tegen verweerster niet ontvankelijk verklaart op grond dat het hoger beroep van de tijdelijke vereniging gevormd door de NV Egta, de NV K. Vanhout en Zonen en de BVBA Acropole tegen verweerster niet ontvankelijk is wegens gebrek aan belang en hoedanigheid, terwijl verweerster partij is in het geding in hoger beroep in de zin van artikel 1054 van het Gerechtelijk Wetboek, deze wetsbepaling schendt;
Dat het middel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
Vernietigt het bestreden arrest;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Brussel.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door raadsheer Waûters, waarnemend voorzitter, de raadsheren Bourgeois, Londers, Stassijns, Fettweis, en in openbare terechtzitting van vier mei tweeduizend en een uitgesproken door raadsheer Waûters, waarnemend voorzitter, in aanwezigheid van advocaat-generaal Dubrulle, met bijstand van griffier Van Geem.