Hof van Cassatie: Arrest van 21 November 2012 (België). RG P.12.0959.F

Date :
21-11-2012
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
1 page
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20121121-2
Numéro de rôle :
P.12.0959.F

Résumé :

De wet vereist niet dat de betwisting die tot hoger beroep tegen de beschikking tot verwijzing kan leiden, door de appellant zelf wordt opgeworpen; zij kan ook door een andere partij zijn opgeworpen (1). (1) Zie Cass. 18 jan. 2005, AR P.04.1454.F, AC 2005, nr. 38.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. P.12.0959.F

K. S.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling, van 9 mei 2012.

Raadsheer Gustave Steffens heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal met opdracht Michel Palumbo heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Het arrest verklaart het hoger beroep van de eiser tegen de beschikking tot verwij-zing niet ontvankelijk.

Krachtens artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering kan de inverden-kinggestelde alleen onmiddellijk cassatieberoep instellen tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat uitspraak doet over het hoger beroep tegen de beschikking tot verwijzing, op voorwaarde dat hij tegen die beschikking hoger beroep heeft kunnen instellen.

De eiser heeft niet zelf, voor de raadkamer, één van de middelen aangevoerd die in artikel 135, § 2, van het voormelde wetboek zijn bedoeld.

De wet vereist niet dat de betwisting die tot hoger beroep tegen de beschikking tot verwijzing kan leiden, door de appellant zelf wordt opgeworpen. Zij kan ook door een andere partij worden opgeworpen.

Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt evenwel niet dat de eiser voor de kamer van inbeschuldigingstelling een grief van nietigheid of niet-ontvankelijkheid heeft overgenomen die door een mede-inverdenkinggestelde voor de eerste rechter was aangevoerd.

Artikel 135, § 2, Wetboek van Strafvordering verplicht de kamer van inbeschuldi-gingstelling waarvoor de appellant geen middel aanvoert, niet om in de conclusies die de andere partijen voor de raadkamer hebben neergelegd, ambtshalve elke grief te onderzoeken die de ontvankelijkheid van het hoger beroep kan verant-woorden.

De kamer van inbeschuldigingstelling beslist bijgevolg naar recht dat het voorwerp van het hoger beroep van de eiser geen geval was waarin de wet dat rechtsmiddel tegen de beschikking tot verwijzing toekent aan de inverdenkinggestelde.

Het cassatieberoep is bijgevolg niet ontvankelijk.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser tot de kosten.

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter ridder Jean de Codt, afdelingsvoorzitter Frédéric Close, de raadsheren Benoît Dejemeppe, Pierre Cornelis en Gustave Steffens, en in openbare terechtzitting van 21 november 2012 uitgesproken door afdelingsvoorzitter ridder Jean de Codt, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht Michel Palumbo, met bijstand van griffier Fabienne Gobert.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Erwin Francis en overge-schreven met assistentie van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.

De afgevaardigd griffier, De raadsheer,