Hof van Cassatie: Arrest van 29 April 2011 (België). RG C.10.0132.N

Date :
29-04-2011
Langue :
Français Néerlandais
Taille :
2 pages
Section :
Jurisprudence
Source :
Justel N-20110429-1
Numéro de rôle :
C.10.0132.N

Résumé :

De voorlopige bewindvoerder vertegenwoordigt de beschermde persoon als verweerder in alle rechtshandelingen, zonder dat hiertoe een machtiging van de vrederechter vereist is; de mogelijkheid om zonder machtiging van de vrederechter de beschermde persoon als verweerder in rechte te vertegenwoordigen, omvat de mogelijkheid tot het instellen van een tegenvordering, evenals die tot het instellen van een gewoon dan wel een buitengewoon rechtsmiddel; het cassatieberoep van de eiser in zijn hoedanigheid van voorlopige bewindvoerder is ontvankelijk (1). (1) Zie Cass. 15 juni 2009, AR C.08.0299.F, A.C., 2009, nr. 405.

Arrêt :

Ajoutez le document à un dossier () pour commencer à l'annoter.

Nr. C.10.0132.N

R. G.,

eiser,

vertegenwoordigd door mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 523, waar de eiser woonplaats kiest,

tegen

1. S. V.,

2. K. H.,

verweerders,

vertegenwoordigd door mr. Huguette Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Quatre Brasstraat 6, waar de verweerders woonplaats kiezen.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen de arresten van het hof van beroep te Gent van 11 december 2008 en 19 november 2009.

Raadsheer Alain Smetryns heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDELEN

De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

1. De verweerders voeren aan dat het cassatieberoep niet ontvankelijk is in zoverre het uitgaat van de eiser in eigen naam, daar de bestreden arresten geen voor de eiser in eigen naam nadelige beslissing bevatten.

2. De verweerders betrokken de eiser in eigen naam in de zaak teneinde hem te doen veroordelen tot het betalen van een provisionele schadevergoeding van 1 euro voor de door hen geleden schade en de kosten en erelonen van hun eigen advocaat.

De appelrechters oordelen dat de eerste rechter de eiser in eigen naam ten onrechte veroordeelde tot het betalen van schadevergoeding en medegaand tot het betalen van de gedingkosten en het ereloon van de raadsman van de verweerders.

Zij veroordelen de verweerders tot de gedingkosten van beide instanties gevallen aan de zijde van de eiser in eigen naam.

Het cassatieberoep van de eiser in eigen naam is bij gebrek aan belang niet ontvankelijk.

Het middel van niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de eiser in eigen naam is gegrond.

3. De verweerders voeren verder aan dat het cassatieberoep ook niet ontvankelijk is in zoverre het uitgaat van de eiser in zijn hoedanigheid van voorlopige bewindvoerder, omdat uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, niet blijkt dat de eiser in zijn hoedanigheid van voorlopige bewindvoerder van de vrederechter de machtiging kreeg om dit cassatieberoep in te stellen.

4. Krachtens artikel 488bis, f, § 3, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, vertegenwoordigt, bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 488bis, c, bedoelde beschikking, de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in alle rechtshandelingen als eiser en als verweerder.

Krachtens artikel 488bis, f, § 3, tweede lid, a), van dit wetboek, kan hij evenwel slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter de beschermde persoon in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1°, 1187, tweede lid, en 1206, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek en andere dan die met betrekking tot huurcontracten, tot bewoning zonder akte of bewijs, tot sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon en tot burgerlijkepartijstelling.

5. Uit deze bepalingen volgt dat de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in alle rechtshandelingen vertegenwoordigt als verweerder, zonder dat hiertoe een machtiging van de vrederechter vereist is. De mogelijkheid om zonder machtiging van de vrederechter de beschermde persoon als verweerder in rechte te vertegenwoordigen, omvat de mogelijkheid tot het instellen van een tegenvordering, evenals die tot het instellen van een gewoon dan wel een buitengewoon rechtsmiddel.

Het middel van niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de eiser in zijn hoedanigheid van voorlopig bewindvoerder is niet gegrond.

Eerste middel

6. Met de in het middel weergegeven redenen, beantwoorden de appelrechters het in het onderdeel bedoeld verweer.

Het middel mist in zoverre feitelijke grondslag.

7. In zoverre het middel de schending aanvoert van de artikelen 1315, Burgerlijk Wetboek en 870 Gerechtelijk Wetboek, is het volledig afgeleid uit het vergeefs aangevoerde motiveringsgebrek en is het mitsdien niet ontvankelijk.

Tweede middel

Eerste onderdeel

8. Krachtens artikel 215, § 1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, kan de ene echtgenoot zonder de instemming van de andere niet onder bezwarende titel of om niet beschikken over de rechten die hij bezit op het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat goed met hypotheek bezwaren.

9. Het begrip ‘onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient' in de zin van voormelde bepaling impliceert een effectieve bewoning door het gezin of een deel van het gezin.

10. In zoverre het onderdeel van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt het naar recht.

11. De appelrechters oordelen dat zo "het misschien niet uitgesloten [is] dat aanvankelijk nog werd gedacht aan een eventuele terugkeer van M. C. naar deze woning, (...) er [niet] kan (...) worden aangenomen dat dit in september 2005, toen het met M. C. zelf geestelijk bergaf begon te gaan, nog steeds het geval was".

12. In zoverre het onderdeel ervan uitgaat dat de appelrechters vaststellen dat "de optie tot terugkeer naar de gezinswoning nooit werd uitgesloten", berust het op een onvolledige lezing van het arrest en mist het mitsdien feitelijke grondslag.

Tweede onderdeel

13. Het onderdeel gaat ervan uit dat het bestreden arrest van 19 november 2009 opnieuw uitspraak doet over een geschilpunt waarover reeds is beslist bij arrest van hetzelfde hof van beroep van 11 december 2008, zodat het bestreden arrest van 19 november 2009 het gezag van gewijsde van het arrest van 11 december 2008 schendt.

14. De rechter die uitspraak doet over een geschilpunt dat bij hem niet meer aanhangig is omdat hij vroeger in dezelfde zaak tussen dezelfde partijen daarover uitspraak heeft gedaan, miskent niet het gezag van gewijsde van het vorige vonnis, maar doet uitspraak over een geschilpunt waarover hij zijn rechtsmacht reeds volledig heeft uitgeoefend, waardoor hij artikel 19 Gerechtelijk Wetboek schendt.

15. De door het onderdeel aangevoerde grief dat de appelrechter in strijd met wat reeds werd beslist in het arrest van 11 december 2008 opnieuw een geschilpunt zou beoordelen in het bestreden arrest van 19 november 2009, maakt derhalve geen schending uit van de aangewezen artikelen 23 tot en met 27 Gerechtelijk Wetboek.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Derde onderdeel

16. De appelrechters oordelen dat niet kan worden aangenomen dat in september 2005, toen het met M. C. zelf geestelijk bergaf begon te gaan, nog gedacht werd aan een eventuele terugkeer van M. C. naar de vroegere gezinswoning.

17. Het onderdeel dat ervan uitgaat dat de appelrechters oordelen dat M. C. in september 2005 niet voldoende bekwaam was om te beslissen terug te keren naar zijn woning, berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en mist mitsdien feitelijke grondslag.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser in de kosten.

Bepaalt de kosten voor de eiser op de som van 731,76 euro en voor de verweerders op de som van 171,24 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Robert Boes, en de raadsheren Eric Stassijns, Beatrijs Deconinck en Alain Smetryns, en in openbare rechtszitting van 29 april 2011 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem, met bijstand van hoofdgriffier Chantal Van Der Kelen.