Grondwettelijk Hof (Arbitragehof): Arrest van 7 Maart 2013 (België). RG 35/2013

Datum :
07-03-2013
Taal :
Duits Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20130307-8
Rolnummer :
35/2013

Samenvatting :

Het Hof zegt voor recht : Artikel 5, 1°, van de wet van 27 december 1994 « tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands,

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

Bij arrest van 30 mei 2012 in zake de Belgische Staat, FOD Financiën, tegen het Gewestelijk Agentschap voor Netheid « Net Brussel », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 juni 2012, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld :

« Schendt artikel 5, 1°, van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre artikel 5, 1°, uitsluitend de daarin vermelde voertuigen die uitsluitend voor opdrachten van algemeen belang zijn bestemd en die als zodanig zijn geïdentificeerd, vrijstelt van het eurovignet, terwijl de concluante uitsluitend met behulp van haar voertuigen (zware voertuigen met soortgelijke kenmerken als bedoeld in artikel 3) eveneens een opdracht van algemeen belang en van openbaar nut vervult, namelijk het ophalen en verzamelen van huisvuil op het grondgebied van het Gewest, zonder dat zij een vrijstelling van het eurovignet kan genieten, en terwijl er geen enkele objectieve en redelijke verantwoording bestaat die evenredig is met het bij de wet van 27 december 1994 nagestreefde doel dat past in het kader van het doel van de richtlijn concurrentieverstoringen tussen de wegvervoerders ten aanzien van de rechten voor het gebruik van het wegennet van de lidstaten te vermijden en dat aldus het aangeklaagde verschil in behandeling niet verantwoordt ? ».

(...)

III. In rechte

(...)

Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen

B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 5, 1°, van de wet van 27 december 1994 « tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 » (Belgisch Staatsblad, 31 december 1994, addendum, Belgisch Staatsblad, 1 februari 1995).

B.1.2. De artikelen 2, 3 en 5 van de voormelde wet bepalen :

« Art. 2. Er wordt een recht voor gebruik van het wegennet geheven, een met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belasting, hierna te noemen ' eurovignet '.

Artikelen 2 en 37 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen zijn van toepassing op het eurovignet ».

« Art. 3. Aan het eurovignet zijn onderworpen de motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen uitsluitend bestemd voor het vervoer van goederen over de weg, waarvan de maximaal toegelaten massa ten minste 12 ton bedraagt.

De motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen worden hierna met het woord ' voertuigen ' aangeduid ».

« Art. 5. Van het eurovignet zijn vrijgesteld :

1° de voertuigen uitsluitend bestemd voor de landsverdediging, voor de diensten van de burgerbescherming en de rampeninterventie, voor de brandweerdiensten en andere hulpdiensten, voor de diensten die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde en voor de diensten voor onderhoud en beheer van de wegen en die als zodanig geïdentificeerd zijn;

2° de voertuigen die in België ingeschreven zijn en slechts af en toe op de openbare weg in België rijden en die worden gebruikt door natuurlijke of rechtspersonen die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit hebben, mits het vervoer dat met deze voertuigen plaatsvindt tot het Belgisch grondgebied beperkt is ».

B.2.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op het verschil in behandeling dat het voormelde artikel 5, 1°, teweegbrengt tussen de voertuigen die erin worden beoogd en die welke worden aangewend voor het ophalen en het verzamelen van huisvuil, door de vrijstelling van het eurovignet, ingevoerd krachtens de richtlijn 93/89/EEG van de Raad van 25 oktober 1993 « betreffende de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten », aan de eerstgenoemde voor te behouden en aan de laatstgenoemde te weigeren, ook al zouden al die voertuigen uitsluitend worden aangewend voor een opdracht van algemeen belang en van openbaar nut.

In tegenstelling tot wat de Vlaamse Regering aanvoert, vormen die voertuigen vergelijkbare categorieën wegens de opdracht waarvoor zij worden aangewend.

B.2.2. De voormelde richtlijn 93/89/EEG is nietig verklaard bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juli 1995 (zaak C-21/94), wegens gebrek aan reguliere raadpleging van het Europees Parlement. Het Hof van Justitie heeft de gevolgen ervan gehandhaafd totdat de Raad een nieuwe regeling heeft vastgesteld. Zij is thans vervangen door de richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen.

B.2.3. Bij de in het geding zijnde wet wordt een Verdrag van 9 februari 1994 goedgekeurd dat overeenkomstig artikel 8 van de voormelde richtlijn 93/89/EEG tussen vijf landen van de Europese Unie is gesloten en dat voor bepaalde categorieën van voertuigen in een gemeenschappelijk stelsel van rechten voor het gebruik van het wegennet, zoals gedefinieerd in die bepaling, voorziet. Artikel 8 van de richtlijn 1999/62/EG bevat soortgelijke bepalingen. Het voormelde Verdrag is gewijzigd bij het Protocol van 23 februari 2000 dat volgde op de inwerkingtreding van die richtlijn en dat bij een wet van 13 maart 2001 is goedgekeurd; die maatregelen laten de bepalingen waarover aan het Hof een vraag wordt gesteld, evenwel ongewijzigd.

Ten aanzien van het onderwerp van de vraag

B.3.1. Volgens de Vlaamse Regering zou de prejudiciële vraag zonder voorwerp zijn aangezien het bij de in het geding zijnde wet ingevoerde eurovignet enkel wordt opgelegd aan de voertuigen die overeenkomstig artikel 3 van die wet uitsluitend voor het vervoer van goederen worden aangewend : de voertuigen belast met het ophalen van huisvuil zouden niet eraan zijn onderworpen, bij gebrek aan een dergelijke exclusieve bestemming. Aldus betwist de Vlaamse Regering de interpretatie van de in het geding zijnde bepalingen door de verwijzende rechter.

B.3.2. De door de verwijzende rechter in aanmerking genomen interpretatie van de bepalingen die hij ter toetsing aan het Hof voorlegt, wordt in de regel door het Hof in aanmerking genomen, tenzij zij kennelijk onjuist blijkt te zijn.

B.3.3. De in het geding zijnde voertuigen vervoeren weliswaar goederen maar die goederen worden daarin verwerkt teneinde het volume ervan te reduceren, hetgeen past in het kader van een proces van afvalverwerking.

Aangezien de in het geding zijnde voertuigen bijgevolg niet uitsluitend worden aangewend voor het vervoer van goederen overeenkomstig artikel 2, vierde streepje, van de richtlijn 93/89/EEG en overeenkomstig het in B.1.2 weergegeven artikel 3 van de in het geding zijnde wet (Cass., 11 maart 2011, Arr. Cass., 2011, nr. 192), zijn de bepalingen met betrekking tot het eurovignet niet erop van toepassing.

Daaruit volgt dat het verschil in behandeling onbestaande is.

De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen,

het Hof

zegt voor recht :

Artikel 5, 1°, van de wet van 27 december 1994 « tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 7 maart 2013.

De griffier,

P.-Y. Dutilleux

De voorzitter,

R. Henneuse