Grondwettelijk Hof (Arbitragehof): Arrest van 19 November 2015 (België). RG 163/2015

Datum :
19-11-2015
Taal :
Duits Frans Nederlands
Grootte :
5 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20151119-3
Rolnummer :
163/2015

Samenvatting :

Het Hof verwerpt het beroep.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 november 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 24 november 2014, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 36 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance (invoeging van een artikel 56bis in het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 mei 2014, door Tony Tempels, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Toury, advocaat bij de balie te Brussel.

(...)

II. In rechte

(...)

B.1.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen artikel 36 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance. Dat artikel voegt in het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde de volgende bepaling in :

« Art. 56bis. § 1. De belastingplichtigen van wie de in België gerealiseerde jaaromzet niet meer bedraagt dan 15.000 euro, kunnen belastingvrijstelling genieten voor de leveringen van goederen en diensten die ze verrichten.

Wanneer de belastingplichtige bedoeld in het eerste lid, een economische activiteit aanvangt in de loop van een kalenderjaar, wordt het drempelbedrag bedoeld in het eerste lid, proportioneel verminderd a rato van het aantal kalenderdagen verstreken tussen 1 januari van het betrokken kalenderjaar en de datum van aanvang van voormelde activiteit.

§ 2. De btw-eenheden in de zin van artikel 4, § 2, zijn uitgesloten van de vrijstellingsregeling van belasting.

Zijn daarenboven uitgesloten, voor het geheel van hun economische activiteit, de belastingplichtigen die geregeld verrichten :

1° werk in onroerende staat in de zin van artikel 19, § 2, tweede lid, alsook de ermee gelijkgestelde handelingen;

2° leveringen van goederen en diensten waarvoor zij gehouden zijn aan de klant het kasticket uit te reiken bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen;

3° leveringen van oude materialen, van oude materialen ongeschikt voor hergebruik in dezelfde staat, van industrieel en niet-industrieel afval, van afval voor hergebruik, van gedeeltelijk verwerkt afval en van schroot in de zin van artikel 199, eerste lid, punt d), van de Richtlijn 2006/112/EG. De Koning stelt de lijst op van de door deze bepaling bedoelde goederen.

§ 3. De vrijstellingsregeling van belasting is niet van toepassing op :

1° de handelingen bedoeld in artikel 8;

2° de leveringen van nieuwe vervoermiddelen verricht onder de voorwaarden van artikel 39bis;

3° de leveringen van goederen en diensten verricht door een belastingplichtige die niet in België is gevestigd;

4° de handelingen bedoeld in artikel 58, §§ 1 en 2;

5° de handelingen verricht op verborgen wijze, met name de handelingen die niet worden aangegeven en de handelingen die ongeoorloofd zijn.

§ 4. De omzet die als maatstaf dient om in aanmerking te komen voor de belastingvrijstelling, wordt gevormd door het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van :

1° de belaste leveringen van goederen en diensten;

2° de handelingen vrijgesteld krachtens de artikelen 39 tot 42;

3° de handelingen met betrekking tot onroerende goederen bedoeld in artikel 44, § 3, 1° en 2°, de financiële handelingen bedoeld in artikel 44, § 3, 5° tot 11°, en de handelingen van verzekering en herverzekering bedoeld in artikel 44, § 3, 4°, tenzij die handelingen met andere handelingen samenhangende handelingen zijn.

De overdracht van lichamelijke of onlichamelijke bedrijfsmiddelen van de onderneming, de handelingen bedoeld in paragraaf 3, de handelingen verricht door landbouwondernemers onderworpen aan de bijzondere regeling bedoeld in artikel 57 en de niet in België verrichte handelingen, worden evenwel niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de omzet.

§ 5. De belastingplichtigen die belastingvrijstelling genieten, kunnen de belasting geheven van de goederen en de diensten die ze gebruiken voor het verrichten van hun van de belasting vrijgestelde handelingen niet in aftrek brengen.

Op de facturen of op de als zodanig geldende stukken die deze belastingplichtigen uitreiken voor de door hen geleverde goederen of verrichte diensten mag de belasting, onder welke vorm dan ook, niet worden vermeld, maar moet de volgende vermelding worden aangebracht : ' Bijzondere vrijstellingsregeling kleine ondernemingen '.

§ 6. De belastingplichtigen die in aanmerking komen voor de belastingvrijstelling, kunnen evenwel kiezen voor de toepassing van de belasting ten aanzien van de leveringen van goederen en diensten die zij verrichten, en de normale belastingregeling of de krachtens artikel 56 ingestelde bijzondere regeling toepassen.

§ 7. De Koning stelt de praktische toepassingsvoorwaarden en de formaliteiten vast wat betreft de aanvang, de wijziging of de stopzetting van de activiteit of van de belastingregeling. Hij bepaalt eveneens de regels voor de uitoefening van de in paragraaf 6 bedoelde keuze ».

B.1.2. Met die bepaling maakt de Belgische wetgever toepassing van de artikelen 282 en volgende van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, meer bepaald van artikel 285, dat als volgt luidt :

« De lidstaten die geen gebruik hebben gemaakt van de in artikel 14 van Richtlijn 67/228/EEG gegeven mogelijkheid, mogen vrijstelling van belasting toekennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet welke ten hoogste gelijk is aan EUR 5 000 of de tegenwaarde van dit bedrag in de nationale munteenheid.

De in de eerste alinea bedoelde lidstaten kunnen een degressieve belastingvermindering toekennen aan belastingplichtigen wier jaaromzet het plafond overschrijdt dat deze lidstaten voor de toepassing van de vrijstelling hebben vastgesteld ».

Van het in artikel 285, eerste alinea, vermelde bedrag kan worden afgeweken met machtiging van de Raad. Artikel 395 van de richtlijn bepaalt :

« 1. De Raad kan op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

De maatregelen tot vereenvoudiging van de belastinginning mogen geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst van de lidstaat in het stadium van het eindverbruik.

2. De lidstaat die de in lid 1 bedoelde maatregelen wil treffen, dient een verzoek in bij de Commissie en verschaft haar alle nodige gegevens. Wanneer de Commissie meent niet over alle nodige gegevens te beschikken, neemt zij binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en deelt zij hem mede welke aanvullende gegevens vereist zijn.

Zodra de Commissie over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek, stelt zij de verzoekende lidstaat binnen een maand daarvan in kennis en zendt zij het verzoek in de oorspronkelijke taal aan de andere lidstaten toe.

3. Binnen drie maanden na toezending van de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gegevens legt de Commissie de Raad hetzij een passend voorstel voor, hetzij, wanneer zij bezwaren heeft tegen het verzoek om een afwijking, een mededeling waarin zij deze bezwaren toelicht.

4. De in de leden 2 en 3 vastgestelde procedure moet in ieder geval worden voltooid binnen acht maanden na ontvangst van het verzoek door de Commissie ».

België is gemachtigd de maximale jaaromzet te bepalen op 25 000 euro. Artikel 1 van het uitvoeringsbesluit van de Raad van 22 januari 2013 waarbij het Koninkrijk België wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 285 van de richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde bepaalt immers :

« In afwijking van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG wordt het Koninkrijk België gemachtigd om belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 25 000 EUR van de btw vrij te stellen.

Het Koninkrijk België mag dit drempelbedrag verhogen om de reële waarde van de vrijstelling te handhaven ».

B.1.3. Artikel 35 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance heft artikel 56, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde op, dat bepaalde :

« De kleine ondernemingen, met uitzondering van de BTW-eenheden in de zin van artikel 4, § 2, waarvan de jaaromzet een door de Koning vast te stellen bedrag niet overschrijdt, genieten belastingvrijstelling voor de leveringen van goederen en diensten die ze verrichten.

De in het vorig lid bedoelde kleine ondernemingen kunnen de belasting geheven van de goederen en de diensten die ze gebruiken voor het verrichten van hun handelingen niet in aftrek brengen en mogen evenmin op enigerlei wijze op hun facturen of op ieder als zodanig geldend stuk de belasting vermelden.

De vrijstellingsregeling van belasting is niet toepasselijk op :

- de handelingen bedoeld in de artikelen 8 en 8bis;

- de handelingen die bestaan uit een werk in onroerende staat in de zin van artikel 19, § 2, tweede lid, en de door de Koning ermee gelijkgestelde handelingen;

- de handelingen bedoeld in artikel 57, verricht door landbouwondernemers onderworpen aan de bijzondere landbouwregeling;

- de handelingen bedoeld in artikel 58, §§ 1 en 2;

- de handelingen verricht door belastingplichtigen die niet in België zijn gevestigd.

De Koning regelt de toepassing van de door deze paragraaf ingestelde regeling. Hij bepaalt de handelingen welke van de regeling zijn uitgesloten. Hij omschrijft de kleine ondernemingen.

De kleine ondernemingen kunnen evenwel kiezen voor de toepassing van de belasting ten aanzien van de leveringen van goederen en diensten die zij verrichten en de normale belastingregeling of de krachtens § 1 ingestelde bijzondere regeling toepassen. De Koning bepaalt de regels volgens dewelke deze keuze kan worden uitgeoefend ».

De regeling werd nader uitgewerkt in het inmiddels opgeheven koninklijk besluit nr. 19 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingsregeling bepaald door artikel 56, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen. Artikel 1 van dat koninklijk besluit bepaalde :

« Als kleine ondernemingen voor de toepassing van artikel 56, § 2, van het Wetboek worden aangemerkt de belastingplichtigen van wie de jaaromzet gerealiseerd tijdens het voorgaand kalenderjaar niet meer bedraagt dan 5.580 EUR.

Ten aanzien van ondernemingen die een activiteit aanvangen in de loop van een kalenderjaar dient het omzetcijfer van 5.580 EUR te worden verminderd naar rato van de duur van de activiteit van de onderneming gedurende het jaar van aanvang ».

B.1.4. Om budgettaire redenen heeft de wetgever, met de invoering van de bestreden bepaling, het maximumbedrag van de jaaromzet die door kleine ondernemingen mag worden verwezenlijkt om de btw-vrijstelling te kunnen genieten, tot 15 000 euro verhoogd en niet tot de toegestane 25 000 euro (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3479/006, p. 13).

B.2. Volgens de verzoekende partij schendt artikel 36 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.3. Het komt de wetgever toe het toepassingsgebied van een belasting te bepalen. Binnen de in B.1.2 vermelde grenzen beschikt hij ter zake over een ruime beoordelingsbevoegdheid.

B.4.1. De bestreden bepaling beoogt een administratieve vereenvoudiging tot stand te brengen, met name voor kleine ondernemingen, zoals zowel blijkt uit de totstandkoming en uitlegging van de voormelde richtlijn als uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepaling :

« De belastingvrijdom en de degressieve belastingvermindering zullen een zekere rol kunnen spelen bij de oplossing van de moeilijkheden die de kleinste ondernemingen bij de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde kunnen ondervinden » (voorstel van de Commissie van 29 juni 1973 voor een Zesde richtlijn van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, Bull. EG, supplement 11/73, p. 22).

« De vrijstelling voor kleine ondernemers heeft als doel het concurrentievermogen van deze categorie marktdeelnemers te versterken. Verder wil zij hun de lasten verbonden aan de afdracht van de btw besparen, die in geen verhouding tot de geringe omvang van hun activiteiten zouden staan. Tegelijkertijd leidt deze regeling tot administratieve vereenvoudiging, aangezien de belastingdienst zich niet bezig hoeft te houden met de heffing van minimale belastingbedragen bij een groot aantal kleine ondernemers » (conclusie van advocaat-generaal J. Kokott bij HvJ, 26 oktober 2010, C-97/09, Schmelz t. Finanzamt Waldviertel, punt 33).

« Via dit pact verbinden de entiteiten zich er samen toe om binnen eenieders bevoegdheid maatregelen te nemen en synergieën en samenwerkingsverbanden te versterken binnen een aantal als prioritair beschouwde domeinen, zoals [...] administratieve vereenvoudiging [...] » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3479/001, p. 3).

« Concreet heeft de federale regering zich er via dit pact toe verbonden de volgende bijkomende maatregelen te nemen :

[...]

- de administratieve vereenvoudiging te bevorderen door de btw-franchise van 5 580 euro excl. btw per jaar op te trekken tot 15 000 excl. btw per jaar » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3479/001, pp. 8-9).

B.4.2. Zoals blijkt uit het opschrift van de wet, past de bestreden bepaling in het kader van een pact om de competitiviteit, werkgelegenheid en relance te stimuleren, zodat zij ook het economisch herstel nastreeft, maar dat oogmerk is ondergeschikt aan de voormelde doelstelling van administratieve vereenvoudiging.

B.5. Het door de bestreden bepaling ingevoerde onderscheid berust op een objectief criterium, namelijk de jaaromzet zoals nader bepaald in artikel 56bis, § 4, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

B.6. Het onderscheidingscriterium is pertinent om het gestelde doel te bereiken. Door aan de kleine ondernemingen een btw-vrijstelling toe te staan, moeten zij een aantal formaliteiten (zie met name de artikelen 50 tot 55 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, onder hoofdstuk VIII - « Regeling voor de voldoening van de belasting ») niet langer naleven, wat een administratieve vereenvoudiging inhoudt.

Volgens de wetgever zal de maatregel van toepassing zijn op ongeveer 22 500 ondernemingen en verenigingen (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3479/006, p. 14).

B.7.1. Bij het bepalen van zijn beleid in fiscale zaken beschikt de wetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Dat is des te meer het geval wanneer hij beslist een drempel in te voeren. Het is immers eigen aan een drempel een verschil in behandeling tot stand te brengen tussen de personen die de drempel bereiken en diegenen die de drempel niet bereiken. De ongelijke behandeling inzake de btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen kan enkel discriminerend worden bevonden als zij zonder redelijke verantwoording is.

B.7.2. Zoals de verzoeker aanvoert, zullen zelfstandigen in bijberoep doorgaans minder snel de grens van 15 000 euro jaaromzet bereiken en dus vaker de vrijstelling kunnen genieten.

Dat gevolg staat evenwel in een redelijk verband van evenredigheid tot de doelstelling van de wetgever, die precies erin bestaat voor de kleine ondernemingen de administratie te vereenvoudigen. Voor kleine ondernemingen wegen de administratieve lasten verhoudingsgewijs zwaarder door dan voor grote ondernemingen.

Bovendien hebben de kleine ondernemingen die voor de btw-vrijstelling kiezen geen recht op aftrek van de btw. Als zij voor de vrijstelling opteren, verliezen zij zowel de voordelen als de nadelen van de btw-plicht.

B.7.3. Het blijkt ten slotte niet dat de bestreden bepaling een onevenredige weerslag heeft op de ondernemingen die niet voor de vrijstelling in aanmerking komen. Weliswaar is het aannemelijk dat de kleine ondernemingen meer klanten zullen aantrekken omdat zij tegen lagere tarieven kunnen werken, maar dat effect verdwijnt zodra de jaaromzet van die ondernemingen de grens van 15 000 euro overschrijdt.

B.8. Het enige middel is niet gegrond.

Om die redenen,

het Hof

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 19 november 2015.

De griffier,

P.-Y. Dutilleux

De voorzitter,

A. Alen