Hof van Cassatie: Arrest van 10 December 2013 (België). RG P.13.0980.N

Datum :
10-12-2013
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20131210-4
Rolnummer :
P.13.0980.N

Samenvatting :

Wanneer de beklaagde in zijn conclusie gevorderd heeft dat de rechter, zo hij een verval van het recht tot sturen zou opleggen, overeenkomstig artikel 38, § 2bis, Wegverkeerswet zou bevelen dat dit verval enkel zou worden uitgevoerd in het weekend of op feestdagen, dient dit verzoek met opgave van redenen te worden beantwoord.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. P.13.0980.N

A M Y L V,

beklaagde,

eiser,

met als raadsman mr. Cavit Yurt, advocaat bij de balie te Brussel.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de correctionele rechtbank te Antwerpen van 18 april 2013.

De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.

Raadsheer Filip Van Volsem heeft verslag uitgebracht.

Plaatsvervangend advocaat-generaal Marc De Swaef heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

1. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet en de artikelen 418 en 420 Strafwetboek: het bestreden vonnis is niet afdoende gemotiveerd; het beantwoordt eisers in zijn appelconclusie aangevoerd verweer omtrent het medisch attest niet op een wijze die het Hof toelaat zijn wettigheidstoezicht uit te oefenen; het beantwoordt evenmin eisers verweer dat het slachtoffer geen schade-vergoeding wegens lichamelijke schade heeft gevorderd en dat hij zich geen bur-gerlijke partij heeft gesteld; het stelt evenmin vast welke fout het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg in de zin van artikel 418 Strafwetboek heeft opgele-verd noch het oorzakelijk verband tussen die fout en de slagen of verwondingen.

2. Met de redenen die het bevat, beantwoordt het bestreden vonnis (p. 4-5) ei-sers verweer met betrekking tot het medisch attest en dit zonder het Hof te belet-ten zijn wettigheidstoezicht uit te oefenen.

In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.

3. De verplichting van artikel 149 Grondwet elk vonnis met redenen te omkle-den houdt niet in dat de rechter moet antwoorden op elk argument dat tot staving van een middel is aangevoerd, zonder zelf een afzonderlijk middel te vormen.

De gegevens dat het slachtoffer geen vergoeding voor lichamelijke schade heeft gevorderd en zich ook geen burgerlijke partij heeft gesteld, zijn argumenten welke door de eiser werden aangevoerd tot staving van zijn middel dat enige verwonding niet bewezen is, zonder evenwel zelf afzonderlijke middelen te vormen.

In zoverre kan het middel evenmin worden aangenomen.

4. Het bestreden vonnis bevestigt het beroepen vonnis dat de eiser schuldig had verklaard aan de telastlegging A (onopzettelijke slagen of verwondingen bij een verkeersongeval) en aan de telastlegging B (inbreuk op artikel 10.1.3°, Weg-verkeersreglement) en hem voor beide telastleggingen tot één straf had veroor-deeld. Aldus oordeelt het bestreden vonnis noodzakelijk dat de inbreuk op artikel 10.1.3°, Wegverkeersreglement het door artikel 418 Strafwetboek vereiste gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg oplevert en stelt het noodzakelijk het causaal ver-band vast tussen die fout en de slagen of verwondingen.

In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.

Tweede middel

5. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet en artikel 33 Wegverkeerswet: het arrest is tegenstrijdig gemotiveerd: het oordeelt enerzijds dat de eiser binnen 48 uur aangifte heeft gedaan op het politiebureau van zijn woon-plaats en daarbij zijn schuld aan de aanrijding heeft erkend en anderzijds dat de eiser enkel kon worden geïdentificeerd doordat zijn reproductienummerplaat in-gevolge de impact van de aanrijding op de plaats van de feiten is achtergebleven en het slachtoffer die vervolgens heeft opgeraapt en aan de verbalisanten heeft overhandigd; op zijn minst kon het bestreden vonnis niet steunen op het achterla-ten van de reproductieplaat om de eiser schuldig te verklaren aan de telastlegging C.

6. Het is niet tegenstrijdig te oordelen, eendeels, dat de eiser slechts kon wor-den geïdentificeerd doordat zijn reproductienummerplaat ingevolge de impact van de aanrijding op de plaats van de feiten is achtergebleven en door het slachtoffer werd opgeraapt en aan de verbalisanten werd overhandigd, en, anderdeels vast te stellen dat de eiser op 4 november 2011 om 15.42 u bij de politiezone Ardennes brabançonnes aangifte heeft gedaan van de aanrijding van 3 november 2011 en daarbij onder meer aangaf dat hij bij zijn thuiskomst had vastgesteld dat de repro-ductieplaat niet meer aan de voorzijde van zijn voertuig hing.

In zoverre mist het middel feitelijke grondslag.

7. Voor het overige komt het middel op tegen het onaantastbaar oordeel van de appelrechters over eisers schuld aan de telastlegging C.

In zoverre is het middel niet ontvankelijk.

Derde middel

8. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet: het bestreden vonnis motiveert de keuze voor het verval van het recht tot sturen en de maat er-van niet naar recht; de loutere vermelding dat vluchtmisdrijf een ernstig misdrijf is en het zo in abstracte bewoordingen verwijzen naar de zwaarwichtigheid van het misdrijf, zonder de concrete omstandigheden te preciseren, volstaat daartoe niet; de bijzondere motiveringsverplichting geldt ook voor de maatregel om het recht tot sturen afhankelijk te maken van het slagen in één of meer proeven; het bestre-den vonnis beantwoordt evenmin het door de eiser in zijn appelconclusie gefor-muleerd verzoek om het effectief verval uit te voeren in het weekend of op feest-dagen.

9. Artikel 195, tweede lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt: "Het vonnis vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom de rechter, als de wet hem daartoe vrije beoordeling overlaat, dergelijke straf of dergelijke maatregel uitspreekt. Het rechtvaardigt bovendien de strafmaat voor elke uitgesproken straf of maatregel (...)."

Artikel 195, vierde lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt: "Het tweede lid is niet van toepassing wanneer de rechtbank uitspraak doet in graad van beroep, behalve wanneer zij een verval van het recht tot het besturen van een voertuig, een luchtschip en het geleiden van een rijdier uitspreekt."

10. De uit deze bepalingen voortvloeiende bijzondere motiveringsverplichting geldt enkel indien de rechter vrij kan oordelen over het opleggen van een straf of maatregel. Indien de rechter de door de wetgever bepaalde minimumstraf oplegt of een door de wetgever verplicht op te leggen maatregel beveelt, geldt de bijzon-dere motiveringsverplichting niet.

11. Artikel 33, § 2, Wegverkeerswet bepaalt dat hij die schuldig wordt bevon-den aan vluchtmisdrijf met de omstandigheid dat het ongeval voor een ander sla-gen, verwondingen of de dood tot gevolg heeft gehad, wordt gestraft met gevan-genisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met een geldboete van 400 euro tot 5.000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot sturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaren of voorgoed, waarbij het herstel van het recht tot sturen afhan-kelijk is van het slagen voor het theoretisch examen, het praktisch examen en het psychologisch onderzoek bedoeld in artikel 38, § 3, eerste lid, Wegverkeerswet.

Door aan de eiser voor de telastlegging C een geldboete van 400 euro op te leggen evenals een verval van het recht tot het besturen van alle motorvoertuigen voor een periode van drie maanden, waarbij het herstel van het recht tot sturen afhankelijk wordt gemaakt van het slagen in een theoretisch en praktisch examen en een psy-chologisch onderzoek, spreken de appelrechters geen straf of maatregel uit die de wet aan hun vrije beoordeling overlaat, zodat op hen niet de door artikel 195, tweede en vierde lid, Wetboek van Strafvordering bedoelde bijzondere motive-ringsverplichting rust.

In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.

12. De eiser heeft in zijn appelconclusie gevorderd dat de rechter, zo hij een verval van het recht tot sturen zou opleggen, overeenkomstig artikel 38, § 2bis,Wegverkeerswet zou bevelen dat dit verval enkel zou worden uitgevoerd in het weekend of op feestdagen.

Met geen van de redenen die het bestreden vonnis bevat, beantwoordt het dit ver-zoek.

In zoverre is het middel gegrond.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering voor het overige

13. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden vonnis in zoverre het eisers verzoek tot toepassing van ar-tikel 38, § 2bis Wegverkeerswet niet inwilligt.

Verwerpt het cassatieberoep voor het overige.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeel-telijk vernietigde vonnis.

Veroordeelt de eiser tot vijf zesden van de kosten.

Laat de overige kosten ten laste van de Staat.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar de correctionele rechtbank te Mechelen, rechtszitting houdend in hoger beroep.

Bepaalt de kosten op 147,57 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samen-gesteld uit afdelingsvoorzitter Paul Maffei, als voorzitter, en de raadsheren Luc Van hoogenbemt, Filip Van Volsem, Alain Bloch en Antoine Lievens, en op de openbare rechtszitting van 10 december 2013 uitgesproken door afdelingsvoorzit-ter Paul Maffei, in aanwezigheid van plaatsvervangend advocaat-generaal Marc De Swaef, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.

F. Adriaensen

A. Lievens A. Bloch

F. Van Volsem L. Van hoogenbemt P. Maffei