Hof van Cassatie: Arrest van 25 Januari 2013 (België). RG C.12.0183.N

Datum :
25-01-2013
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
5 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20130125-2
Rolnummer :
C.12.0183.N

Samenvatting :

Conclusie van advocaat-generaal m.o. Van Ingelgem.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. C.12.0183.N

1. FORTIS BANK nv, met zetel te 1000 Brussel, Warandeberg 3,

2. KBC BANK nv, met zetel te 1080 Sint-Jans-Molenbeek, Havenlaan 2,

eiseressen,

vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Brederodestraat 13, waar de eiseressen woonplaats kie-zen,

tegen

1. Luc BLOCKEEL, advocaat, met kantoor te 9700 Oudenaarde, Deinzestraat 1,

2. Mia DEPLANCKE, bedrijfsrevisor, met kantoor te 8530 Harelbeke, Gentsesteenweg 46,

3. DESCAMPS S.A.S., vennootschap naar Frans recht, met zetel te 75002 Parijs (Frankrijk), rue d'Aboukir 28,

4. JLF nv, met zetel te 9700 Oudenaarde, Scheldekant 9,

verweerders.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in laatste aanleg van de rechtbank van koophandel te Oudenaarde van 16 januari 2012.

Advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem heeft op 5 november 2012 een schriftelijke conclusie neergelegd.

Raadsheer Alain Smetryns heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiseressen voert in hun verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 38, 60 en 67 van de Wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen (WCO);

- artikel 1138, 2° en 4° Gerechtelijk Wetboek;

- artikel 149 Grondwet;

- het algemeen rechtsbeginsel inzake de autonomie der partijen bij het burgerlijk geding, ook wel beschikkingsbeginsel genoemd.

Aangevochten beslissing

De rechtbank verleent vooraf akte van de vrijwillige tussenkomst van eiseressen bij verzoekschrift van 16 januari 2012 en verklaart deze tussenkomst ontvankelijk. Vervolgens verklaart de rechtbank het verzoek tot verlenging van de opschortingstermijn uitgaande van eerste twee verweerders ontvankelijk en zegt vervolgens ambtshalve voor recht dat de opschorting en het mandaat van de gerechtsmandatarissen wordt verlengd tot 30 april 2012. Deze beslissing tot ontvankelijkverklaring van het verzoek tot verlenging van de opschortingstermijn uitgaande van eerste twee verweerders en tot het ambtshalve zeggen voor recht dat de opschorting en het mandaat van de gerechtsmandatarissen wordt verlengd tot 30 april 2012, steunt op de volgende overwegingen:

"1. Vooreerst dient opgemerkt dat het verzoek tot termijnverlenging een afzonderlijke, geëigende procedure betreft, waartegen geen verzet noch hoger beroep mogelijk is conform artikel 38, § 3, WCO.

Het verzoek tot taxatie en de overige door partijen aangebrachte discussiepunten zijn binnen dit kader op heden dan ook voorbarig aangevoerd en worden om die reden niet behandeld.

Artikel 67 WCO bepaalt dat wanneer de gerechtsmandataris van oordeel is dat alle voor overdracht vatbare activiteiten overgedragen zijn, en in elk geval voor het einde van de opschorting, hij aan de rechtbank vraagt dat zij de procedure van gerechtelijke reorganisatie afsluit, of, wanneer het gerechtvaardigd is, dat deze voortgezet wordt voor andere doeleinden, dat zij hem ontlast van zijn opdracht:

Deze bepaling houdt de mogelijkheid in voor de gerechtsmandataris, om na het afsluiten van de opschortingsperiode, nog verder het mandaat te behouden tot realisatie van de overdracht. Uit deze bepaling kan worden afgeleid dat huidig verzoek tot verlenging van het mandaat, wel degelijk ontvankelijk is.

Bovendien staat het eveneens aan de rechtbank om desgevallend ambtshalve tot de verlenging van de opschorting over te gaan.

2. Alle thans in zake zijnde partijen hebben belang om hun standpunt nopens de verlenging van de opschorting te uiten, zodat hun tussenkomst toelaatbaar is. Zij werden gehoord ten einde hun rechten van verdediging te vrijwaren, zonder dat dit evenwel afbreuk doet aan artikel 38, § 3, WCO.

3. Artikel 38, § 1, alinea 2, WCO bepaalt dat de maximale duur van de verlengde opschorting niet meer mag bedragen dan twaalf maanden vanaf het vonnis dat de opschorting toestaat. Dit is in casu tot 3 maart 2012. Het bepaalt niet hoeveel maal een dergelijke verlenging kan worden aangevraagd en legt hieromtrent derhalve geen enkele beperking op. De enige beperking bestaat erin dat deze termijn niet meer bedraagt dan 12 maanden vanaf het vonnis dat de opschorting toestaat.

Artikel 38, § 2, WCO voorziet evenwel dat in buitengewone omstandigheden en wanneer het belang van de schuldeisers dit toelaat, deze termijn kan worden verlengd met maximum zes maanden. De wet beperkt de mogelijkheid om beroep te doen op artikel 38, § 2, WCO niet louter tot de procedure minnelijk en collectief akkoord, zodat dient te worden aangenomen dat van zodra zich dergelijke buitengewone omstandigheden voordoen en hiermee de belangen van de schuldeisers niet worden geschaad, deze verlenging met zes maanden mogelijk is.

Artikel 60, alinea 2, WCO bepaalt dat in het kader van de reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag, de rechtbank een bijkomende opschorting kan bevelen voor niet meer dan zes maanden te rekenen vanaf haar beslissing.

De bedoeling van de wetgever bestaat erin dat met een gezamenlijke toepassing van artikel 38, § 2, WCO, juncto artikel 60, alinea 2, WCO, bij de procedure overdracht onder gerechtelijk gezag, bij bijzondere omstandigheden, zonder afbreuk te doen aan de belangen van de schuldeisers, een maximale opschortingstermijn van 24 maanden kan worden toegekend, dit ongeacht in welke volgorde en hoeveel maal er toepassing wordt gemaakt van hetzij artikel 60, alinea 2, WCO hetzij artikel 38, § 2, WCO.

4. Het machtigingsvonnis van 16 september 2011 machtigt de gerechtsmandatarissen tot overdracht van de activa, de activiteiten en het personeel van (de vierde verweerster) dan (de derde verweerster) en preciseert dat het mandaat van de gerechtsmandatarissen pas zal ten einde zijn na de integrale beëindiging van deze opdracht met inbegrip van het verlijden van de akte van de overdracht van het onroerend goed. Uit dit machtigingsvonnis volgt dat de rechtbank van oordeel is dat deze overdracht de belangen van de schuldeisers niet zal schaden.

Dit machtigingsvonnis heeft gezag van gewijsde en is bindend. De overeenkomst tot overdracht onder gerechtelijk gezag is tegenwerpelijk aan alle betrokkenen.

5. Op grond van dit bindend machtigingsvonnis en in samenlezing van voormelde wettelijke bepalingen, beslist de rechtbank ambtshalve dat er zich thans buitengewone omstandigheden voordoen in de zin van artikel 38, § 2, WCO, die rechtvaardigen dat de opschorting en het mandaat worden verlengd teneinde de gerechtsmandatarissen verder in staat stellen de overdracht ie realiseren. De rechtbank stelt tevens vast dat op heden de maximum termijn van de opschorting, zoals voorzien in de artikelen 38, juncto 60, alinea 2, WCO, te weten 24 maanden vanaf de toekenning, niet is overschreden.

Aangezien thans nog een bodemattest vanwege de OVAM dient te worden bekomen na beschrijvend bodemonderzoek, wat in casu dergelijke buitengewone omstandigheid uitmaakt en het gezien het beschrijvend bodemonderzoek dateert van 5 januari 2012, beslist de rechtbank om de termijn van de opschorting alsmede het mandaat van de gerechtsmandatarissen te verlengen tot 30 april 2012, conform het gemotiveerd advies van de gedelegeerd rechter."

Grieven

Eerste onderdeel

De rechtbank oordeelt, enerzijds ,"rechtdoende op verzoekschrift en op tegenspraak" en verklaart vervolgens het verzoek tot verlenging van de opschortingstermijn uitgaande van eerste twee verweerders ontvankelijk doch zegt, anderzijds ,"ambtshalve voor recht" dat de opschorting en het mandaat van de gerechtsmandatarissen wordt verlengd tot 30 april 2012. Het is evenwel tegenstrijdig enerzijds te beslissen dat recht gedaan wordt op verzoekschrift- en dat dit verzoekschrift ontvankelijk is, doch, anderzijds, "ambtshalve" te beslissen dat de opschorting en het mandaat van de gerechtsmandatarissen wordt verlengd tot 30 april 2012. Het bestreden vonnis bevat aldus tegenstrijdige beslissingen en- schendt zodoende artikel 1138, 4°, Gerechtelijk Wetboek. Minstens is het vonnis aangetast door een tegenstrijdigheid in de motivering of een tegenstrijdigheid tussen de motivering en het dictum nu in de motivering uitdrukkelijk wordt beslist dat het verzoek van de eerste twee verweerders ontvankelijk is doch in het dictum, anderzijds ,wordt geoordeeld dat ambtshalve wordt beslist tot verlenging. Het vonnis schendt derhalve eveneens artikel 149 Grondwet.

Tweede onderdeel

Op verzoekschrift van vierde verweerster van 14 juli 2011 heeft de rechtbank van koophandel te Oudenaarde bij vonnis van 20 juli 2011 het verzoek van de vierde verweerster ertoe strekkende de procedure van de gerechtelijke organisatie voort te zetten teneinde de overdracht van de onderneming onder gerechtelijk gezag mogelijk te maken en om tevens een gerechtsmandataris aan te stellen, ingewilligd en werden de eerste twee verweerders aangesteld als gerechtsmandatarissen. Tevens werd beslist dat de aan vierde verweerster toegekende termijn van opschorting behouden blijft tot 10 november 2011. Bij vonnis van 29 september 2011 werd het verzoek van vierde verweerster tot voortijdige beëindiging van de gerechtelijke reorganisatie en faillietverklaring afgewezen en werd het mandaat van de gerechtsmandatarissen verlengd tot 19 januari 2012.

Overeenkomstig artikel 38, § 1, WCO kan de rechtbank, op verzoek van de schuldenaar en op verslag van de gedelegeerd rechter de overeenkomstig artikel 24, § 2, of overeenkomstig dit artikel verleende opschorting verlengen voor de duur die de rechtbank bepaalt. Overeenkomstig artikel 38, § 2, WCO kan in buitengewone omstandigheden en wanneer het belang van de schuldeiser dit toelaat, deze termijn echter worden verlengd met maximum zes maanden. Deze bepaling wijkt evenwel niet af van wat is bepaald in § 1 van artikel 38 zodat ook dergelijk verzoek dient uit te gaan van de schuldenaar. Uit deze wetsbepaling in haar geheel genomen vloeit aldus voort dat het verzoek tot verlenging van de duur van de opschoning en van het mandaat van de gerechtsmandatarissen enkel kan uitgaan van de schuldenaar.

Overeenkomstig artikel 60 WCO wijst het vonnis dat de overdracht beveelt een gerechtsmandataris aan die wordt gelast met het organiseren en realiseren van de overdracht in naam en voor rekening van de schuldenaar. Tevens kan de recht-bank, in hetzelfde vonnis, een bijkomende opschorting bevelen voor niet meer dan zes maanden te rekenen van haar beslissing met de gevolgen bepaald in de artikelen 30 tot 37. In voorliggende zaak heeft de rechtbank van koophandel bij vonnis van 20 juli 2011 de doelwijziging tot gerechtelijke reorganisatie middels overdracht van de onderneming onder gerechtelijk gezag toegestaan, werden eerste twee verweerders aangesteld teneinde de overdracht van de onderneming te organiseren en te realiseren en werd de toegekende termijn van opschorting behouden tot 10 november 2011. Artikel 60 voorziet evenwel niet in de mogelijkheid dat deze termijn op verzoek van de gerechtsmandataris of door de rechtbank ambtshalve zal worden verlengd nadat de termijn van opschorting in het vonnis dat de overdracht beveelt werd bepaald. Bovendien bepaalt artikel 60, tweede lid dat een eventuele bijkomende termijn van opschorting dient bevolen te worden "in hetzelfde vonnis" hetgeen inhoudt dat dit niet kan worden bevolen bij een later vonnis.

Overeenkomstig artikel 67 WCO vraagt, wanneer de aangewezen gerechtsmandataris van oordeel is dat alle voor overdracht vatbare activiteiten overgedragen zijn, en in elk geval vóór het einde van de opschorting, hij aan de rechtbank bij verzoekschrift dat zij de procedure van gerechtelijke reorganisatie afsluit of, wanneer het gerechtvaardigd is dat deze voortgezet wordt voor andere doeleinden, dat zij hem ontlast van zijn opdracht. Artikel 67 is derhalve enkel van toepassing wanneer de gerechtsmandataris van oordeel is dat alle voor overdracht vatbare activiteiten overgedragen zijn hetgeen in het voorliggende geval nog niet was gebeurd. Bovendien kan het verzoek van de gerechtsmandataris er enkel toe strekken te bekomen dat de procedure van de gerechtelijke reorganisatie wordt afgesloten of dat hij zou worden ontlast van zijn opdracht. Deze bepaling geeft derhalve geenszins de mogelijkheid aan de gerechtsmandataris om een verlenging van de termijn voor opschorting te vragen.

Uit de samenlezing van de artikelen 38, 60 en 67 WCO vloeit derhalve voort dat de verlenging enkel kon worden uitgesproken op verzoek van de schuldenaar, zijnde vierde verweerster en dat dergelijk verzoek niet kon worden ingediend door de gerechtsmandatarissen en evenmin ambtshalve kon worden bevolen door de rechtbank. Door het verzoekschrift tot verlenging van de termijn uitgaande van eerste twee verweerders ontvankelijk te verklaren en door, rechtdoende op verzoekschrift, ambtshalve te zeggen voor recht dat de opschorting en het mandaat van de gerechtsmandatarissen wordt verlengd op 30 april 2012, schendt de rechtbank van koophandel dan ook artikel 38, in het bijzonder §§ 1 en 2, artikel 60, in het bijzonder tweede lid, en artikel 67, in het bijzonder eerste lid, WCO.

Derde onderdeel

Het verzoek van eerste twee verweerders strekte ertoe om hun mandaat als gerechtsmandatarissen en de termijn van opschorting te verlengen tot 16 maart 2012. De rechtbank verlengt evenwel hun mandaat en termijn van opschorting tot 30 april 2012 en kent aldus meer toe dan door eerste twee verweerders was gevraagd. Door meer toe te kennen dan door eerste twee verweerders was gevraagd schendt de rechtbank artikel 1138, 2°, Gerechtelijk Wetboek en het algemeen rechtsbeginsel inzake de autonomie der partijen bij het burgerlijk geding.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Ontvankelijkheid van het middel

1. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan blijkt dat de rechtbank van koophandel te Oudenaarde:

- bij vonnis van 20 juli 2011 de eerste twee verweerders als gerechtsmandataris-sen aanwees gelast met het organiseren en realiseren van de overdracht in naam en voor rekening van de vierde verweerster als verzoekster-schuldenaar, waarbij het aan de gerechtsmandatarissen toekwam het voorwerp van de overdracht te bepalen;

- bij vonnis van 16 september 2011 voor recht zegde dat de opdracht van de ge-rechtsmandatarissen voor zover deze betrekking heeft op het organiseren en re-aliseren van de overdracht in naam en voor rekening van de vierde verweerster pas zal ten einde lopen na integrale beëindiging van de in dit vonnis vermelde opdracht met inbegrip van het verlijden van de akte van overdracht van het on-roerend goed.

Het bestreden vonnis oordeelt dat het vonnis van 16 september 2011, dat in voor-melde zin beslist, gezag van gewijsde heeft en bindend is.

2. In zoverre het middel opkomt tegen de verlenging door het bestreden vonnis van het mandaat van de gerechtsmandatarissen teneinde hen toe te laten hun op-dracht te voltooien, komt het derhalve op tegen een overtollige beschikking en is het mitsdien, bij gebrek aan belang, niet ontvankelijk.

Gegrondheid

Tweede onderdeel

3. Krachtens artikel 38, § 1, eerste lid, van de wet van 31 januari 2009 betref-fende de continuïteit van de ondernemingen (hierna: WCO) kan de rechtbank op verzoek van de schuldenaar en op verslag van de gedelegeerd rechter de overeen-komstig artikel 24, § 2, of overeenkomstig dit artikel verleende opschorting ver-lengen voor de duur die de rechtbank bepaalt. Krachtens het tweede lid van artikel 38, § 1, WCO bedraagt de maximale duur van de verlengde opschorting niet meer dan twaalf maanden vanaf het vonnis dat de opschorting toestaat.

Artikel 38, § 2, eerste lid, WCO, bepaalt dat in buitengewone omstandigheden en wanneer het belang van de schuldeisers dit toelaat, deze termijn echter kan wor-den verlengd met maximum zes maanden.

Krachtens artikel 60, eerste lid, WCO, wijst het vonnis dat de overdracht beveelt, een gerechtsmandataris aan die wordt gelast met het organiseren en realiseren van de overdracht in naam en voor rekening van de schuldenaar. Het bepaalt het voorwerp van de overdracht of laat die bepaling over aan het oordeel van de ge-rechtsmandataris.

Artikel 60, tweede lid, WCO, bepaalt dat de rechtbank, in hetzelfde vonnis, een bijkomende opschorting kan bevelen voor niet meer dan zes maanden te rekenen van haar beslissing, met de gevolgen bepaald in de artikelen 30 tot 37.

4. Wanneer de rechtbank overeenkomstig artikel 60 WCO de overdracht be-veelt en een gerechtsmandataris aanwijst om de overdracht te realiseren in naam en voor rekening van de schuldenaar, is deze gerechtsmandataris bevoegd om een verlenging van de termijn van opschorting te vragen krachtens artikel 38, § 2, WCO en zulks ongeacht de mogelijkheid tot verlenging bedoeld in artikel 60, tweede lid, WCO.

In zoverre het onderdeel van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt het naar recht.

5. In zoverre het onderdeel ervan uitgaat dat de rechtbank de termijnver-lenging ambtshalve heeft toegestaan, mist het feitelijke grondslag.

Derde onderdeel

6. De rechtbank die op verzoek van de gerechtsmandataris belast met de over-dracht de termijn van de opschorting overeenkomstig artikel 38, § 2, WCO ver-lengt, is gerechtigd de modaliteiten van die verlenging te bepalen.

7. Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiseressen in de kosten.

Bepaalt de kosten voor de eiseressen op 790,80 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samen-gesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, en de raadsheren Alain Smetryns, Koen Mestdagh, Geert Jocqué en Bart Wylleman, en op de openbare rechtszitting van 25 januari 2013 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem, met bijstand van griffier Johan Pafenols.

J. Pafenols B. Wylleman G. Jocqué

K. Mestdagh A. Smetryns E. Dirix