Hof van Cassatie: Arrest van 26 September 2002 (België). RG F000083F

Datum :
26-09-2002
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
4 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20020926-7
Rolnummer :
F000083F

Samenvatting :

Artikel 19 van het Verdrag van Ottawa van 20 september 1951 nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie belet niet dat België, wanneer het een belastingverlichting toekent aan gehuwden die maar één inkomen hebben of twee inkomens hebben waarvan het tweede lager is dan het geïndexeerde bedrag van 270.000 frank, dat voordeel ontzegt aan de belastingplichtigen wier echtgenoot de hoedanigheid van ambtenaar heeft bij de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, wanneer zijn wedde hoger is dan dat bedrag (1). (1) Zie cass., 7 nov. 1961, Bull. en Pas., 1962, I, 281 en concl. adv.-gen. Ganshof van der Meersch, inz. p. 287; Arr. H.v.J., 14 okt 1999, Zaak C-229/98, Verz. 1999, I, 7113.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Nr. F.00.0083.F.-
1.R.D.,
2.B.F.,
Mr. Thierry Afschrift, advocaat bij de balie te Brussel,
tegen
BELGISCHE STAAT, minister van Financiën,
Mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie.
I. Bestreden beslissing
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 25 mei 2000 gewezen door het hof van Beroep te Brussel.
II. Rechtspleging voor het Hof
Raadsheer Paul Mathieu heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal André Henkes heeft geconcludeerd.
III. Middel
Eiser voert een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen
- de artikelen 104, 105, 128, 4°, en 129 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, zoals zij van toepassing waren op de aanslagjaren 1992, 1993, 1995 en 1996, 71, 72 en 76 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964), 1 (gewijzigd bij artikel 21 van de wet van 28 december 1990) en 17 van de wet van 7 december 1988 (die van toepassing zijn op het aanslagjaar 1991), 87 en 88 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (die van toepassing zijn op de aanslagjaren 1992, 1993, 1995 en 1996), 4, ,§ 1 en ,§ 2, van de wet van 7 december 1988 (dat van toepassing is op aanslagjaar 1991), 81 tot 85 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, die van toepassing zijn op het aanslagjaar 1992, 145 (1) 2° en 3° 145(17), 1° en 2°, en 516, ,§ 4, van genoemd wetboek, die van toepassing zijn vanaf het aanslagjaar 1993 ;
- artikel 149 van de Grondwet ;
- artikel 19 van het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers en de internationale staf ("het Verdrag van Ottawa") van 20 september 1955, goedgekeurd bij de Belgische wet van 1 februari 1955 en bekengemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 maart 1955, p. 1154.
Aangevochten beslissingen
Het bestreden arrest beslist dat artikel 19 van het Verdrag van Ottawa naar luid waarvan "functionarissen van de Organisatie (...) zijn vrijgesteld van belasting op het salaris en de emolumenten" (...) de Belgische Staat niet verbood om de echtgenoten van internationale ambtenaren de mogelijkheid te onthouden om de aftrek van het huwelijksquotiënt te genieten (zoals die aftrek voor het aanslagjaar 1991 geregeld werd door het vroegere artikel 4, ,§1 en ,§2, van de wet van 7 december 1988, en, voor de aanslagjaren 1992, 1993, 1995 en 1996, door de artikelen 87 en 88 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992) en bijgevolg evenmin om als alleenstaanden aan te merken de echtgenoten van wie één "bedrijfsinkomsten heeft van meer dan 270.000 BEF die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op de andere inkomsten van het gezin" (overeenkomstig artikel 128, 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 voor de aanslagjaren 1992, 1993, 1995 en 1996, en voor het aanslagjaar 1991, overeenkomstig het vroegere artikel 1 van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, gewijzigd bij artikel 21 van de wet van 28 december 1990 betreffende verscheidene fiscale en niet-fiscale bepalingen), en verwerpt bijgevolg de voorzieningen van de eisers tegen de beslissingen van de directeur van 4 augustus 1997 (voor de aanslagjaren 1991, 1992, 1993 en 1995) en van 14 januari 1998 (voor het aanslagjaar 1996) waarbij was bevestigd dat de belastingregeling die (met toepassing van de voornoemde artikelen 128, 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en 1 van de wet van 7 december 1988) voor de alleenstaande belastingplichtigen was ingevoerd, wel degelijk van toepassing was op de eisers.
Grieven
Eerste onderdeel
Blijkens de bovenvermelde artikelen 128, 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en 1 van de wet van 7 december 1988 (gewijzigd bij artikel 21 van de wet van 28 december 1990) worden als "alleenstaanden" en niet als echtgenoten beschouwd de echtgenoten van wie één "bedrijfsinkomsten heeft van meer dan 270.000 BEF die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op andere inkomsten van het gezin".
Die echtgenoten zijn dus onderworpen aan de voor alleenstaande belastingplichtigen geldende regeling voor de berekening van de belasting.
Daaruit volgt met name dat de echtgenoot van een internationale ambtenaar wiens bedrijfsinkomsten niet onderworpen zijn aan belasting in België, niet in aanmerking komt voor de aftrek van het huwelijksquotiënt en evenmin voor de verschillende aftrekken en belastingverlagingen die ten voordele van de echtgenoten zijn ingevoerd bij de voornoemde artikelen 81 tot 85, 104, 105, 129, 145(1) 2° en 3°, 145 (17) 1° en 2°, en 516, ,§2 en ,§ 4 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en de vroegere artikelen 71, 72 en 76 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) en 17 van de voornoemde wet van 7 december 1988, welke aftrekken die echtgenoten genoten (of hadden kunnen genieten) vóór de wijziging bij de wet van 28 december 1990 (zoals het bestreden arrest bevestigt), dat is vooraleer de Belgische wetgever die fictie van "alleenstaande belastingplichtige" had ingevoerd voor de echtgenoten van de internationale ambtenaren.
Artikel 19 van het Verdrag van Ottawa volgens hetwelk de wedden van de NAVO-ambtenaren van belasting zijn vrijgesteld belet de Lidstaten gelijk welke nationale belasting, ongeacht de aard of de wijze van verjaring, in te voeren die tot gevolg zou hebben dat de ambtenaren van de Organisatie rechtstreeks of onrechtstreeks zouden worden belast wegens het feit dat zij een loon ontvangen van de organisatie, zelfs als de betrokken belasting niet in evenredigheid met het bedrag van dat loon wordt berekend.
Voornoemde artikelen 128, 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en 1 van de wet van 7 december 1988 hebben dus tot gevolg dat een in vergelijking met de andere echtgenoten ongunstige belastingregeling wordt toegepast op de echtgenoten van wie één een internationale ambtenaar is wiens wedde van belasting is vrijgesteld, wegens het feit van die vrijstelling zelf.
Ze ontzeggen hun aldus de belastingregeling die normaal op hen van toepassing zou zijn, indien één van die echtgenoten geen dergelijk vrijgesteld inkomen zou ontvangen.
Dat is precies wat artikel 19 van het Verdrag van Ottawa (en meer algemeen de regel volgens welke de wedden van de internationale ambtenaren van belasting worden vrijgesteld) verbiedt.
Artikel 19 van het Verdrag van Ottawa heeft directe werking in de nationale rechtsorde; het heeft bijgevolg voorrang op elke wettelijke bepaling in het Belgisch interne recht.
Daaruit volgt dat het bestreden arrest, nu het beslist dat de artikelen 128, 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en 1 van de wet van 7 december 1988, artikel 19 van het Verdrag van Ottawa niet schenden en nu het de litigieuze, op die wetsbepalingen gegronde aanslagen bevestigt, die bepaling welke directe werking heeft in de nationale rechtsorde, schendt (schending van alle in het middel vermelde bepalingen en, vooral, van artikel 19 van het Verdrag van Ottawa).
IV. Beslissing van het Hof
Eerste onderdeel
Overwegende dat artikel 19 van het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische-Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf, ondertekend op 20 september 1951 te Ottawa, goedgekeurd bij de wet van 1 februari 1955, bepaalt dat functionarissen van de Organisatie bedoeld in artikel 17 van dat verdrag, zijn vrijgesteld van belasting op het salaris en de emolumenten door de Organisatie aan hen betaald in hun hoedanigheid als zodanige functionarissen ;
dat die bepaling tot doel heeft de salarissen en emolumenten die door de Organisatie aan de in dat verdrag bedoelde ambtenaren worden betaald in alle Staten die het Verdrag hebben ondertekend, vrij te stellen van alle belasting ;
Overwegende dat, krachtens artikel 1 van de wet van 7 december 1988, gewijzigd bij artikel 21 van de wet van 28 december 1990 en artikel 128, 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, voor de toepassing van de regels betreffende de belasting van de echtgenoten en hun kinderen, hierna huwelijksquotiënt genoemd, als alleenstaanden worden beschouwd de belastingplichtigen waarvan de echtgenoot bedrijfsinkomsten heeft van meer dan het geïndexeerde bedrag van 270.000 BEF die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op de andere inkomsten van het gezin ;
Overwegende dat de belastingwet de toekenning van het voordeel van het huwelijksquotiënt onderwerpt aan de objectieve voorwaarde dat de echtgenoot van de belastingplichtige geen of slechts weinig bedrijfsinkomsten tot beloop van het geïndexeerde maximumbedrag van 270.000 BEF heeft; dat in geval van hogere bedrijfsinkomsten, het voordeel van het huwelijksquotiënt niet kan worden toegekend en de inkomsten van de echtgenoten afzonderlijk worden belast ;
Dat de fictie volgens welke de echtgenoten als alleenstaanden moeten worden beschouwd wanneer één van hen bedrijfsinkomsten ontvangt van meer dan 270.000 BEF, die door het Verdrag van Ottawa zijn vrijgesteld, geen bijkomende voorwaarde invoert die in strijd is met artikel 19 van dat verdrag; dat de reden voor de ontzegging van het voordeel immers niet moet worden gezocht in het feit dat de betrokkene een internationale ambtenaar is die meer dan 270.000 BEF verdient, maar voortvloeit uit de algemene voorwaarde, die op niet-discriminatoire wijze geldt zowel voor de echtgenoten van wie één internationale ambtenaar is als voor iedere andere belastingplichtige, betreffende het bedrag van de inkomsten dat recht geeft op het betrokken voordeel; dat, indien die voorwaarde vervuld is, de echtgenoot van die ambtenaar derhalve, in voorkomend geval, zoals iedere andere persoon die aan de Belgische belastingwet onderworpen is, aanspraak kan maken op dat belastingvoordeel ;
Dat, in strijd met wat het middel betoogt, artikel 19 van voornoemd Verdrag van Ottawa derhalve niet belet dat België, ofschoon het een belastingverlichting toekent aan de gehuwden met maar één inkomen of met twee inkomens maar waarvan het tweede lager is dan het geïndexeerde bedrag van 270.000 BEF, dat voordeel ontzegt aan de belastingplichtigen wier echtgenoot de hoedanigheid heeft van ambtenaar van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie wanneer zijn wedde hoger ligt dan dat bedrag ;
Dat het onderdeel faalt naar recht ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF
Verwerpt het cassatieberoep ;
Veroordeelt de eisers in de kosten.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door eerste voorzitter Pierre Marchal, de raadsheren Philippe Echement, Paul Mathieu, Didier Batselé en Christine Matray, en in openbare terechtzitting van zesentwintig september tweeduizend en twee uitgesproken door eerste voorzitter Pierre Marchal, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Henkes, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Ghislain Londers en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem.
De griffier, De raadsheer,