Hof van Cassatie: Arrest van 27 Juni 2002 (België). RG F990133N

Datum :
27-06-2002
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
2 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20020627-20
Rolnummer :
F990133N

Samenvatting :

Wanneer het hof van beroep de bezwaren, ingediend door een andere persoon dan diegene op wiens naam de betwiste aanslag is ingekohierd, geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, dient het de betwiste aanslag niet noodzakelijk nietig te verklaren.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Nr. F.99.0133.N
L.R., wonende te
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. Luc Van Heeswijck, advocaat bij de balie te Brussel, kantoor houdende te 1030 Brussel, Emile Maxlaan 149 en mr. Marie-Paule Derveaux, advocaat bij de balie te Brussel, kantoor houdende te 1853 Strombeek-Bever, Kasteelstraat 124,
tegen
BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, wiens kabinet is gevestigd te 1000 Brussel, Wetstraat 14, voor wie optreedt de directeur der directe belastingen te Leuven, wiens kantoor gevestigd is te 3000 Leuven, Parkstraat 121,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. Ignace Claeys Bouuaert, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 9000 Gent, Paul Fredericqstraat 13,
Bestreden uitspraak
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 4 juni 1999 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel.
Rechtspleging voor het Hof
Raadsheer Ghislain Londers heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Philippe Goeminne heeft geconcludeerd.
Feiten
Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat :
1. de door eiseres ingediende voorziening in beroep gericht was tegen de beslissing van de directeur der belastingen van 21 augustus 1989 waarbij uitspraak werd gedaan over haar bezwaarschrift gericht tegen de aanslagen in de personenbelastingen met betrekking tot de aanslagjaren 1979 en 1980 ;
2. dezelfde aanslagen reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een bezwaarschrift ingediend door eiseres' gewezen echtgenoot en dat werd afgewezen door een beslissing van de directeur der belastingen van 14 september 1982, waartegen geen voorziening in beroep werd ingesteld ;
3. de aanslagen werden gevestigd op naam van de gewezen echtgenoot van eiseres als gezinshoofd ;
4. eiseres ingevolge de feitelijke scheiding voor de eerste maal kennis kreeg van de betwiste aanslagen op 1 augustus 1986 ingevolge de betekening van een dwangbevel.
Het arrest oordeelt, zonder op dit punt te worden bekritiseerd, dat eiseres een volwaardig recht heeft om bezwaar aan te tekenen tegen de aanslagen gevestigd op naam van haar gewezen echtgenoot als gezinshoofd.
Middel
Eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen
artikel 278 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964).
Aangevochten beslissingen
Na te hebben vastgesteld dat :
1. de administratie is niet meer in staat om de stukken van het administratief dossier voor te leggen en
2. de administratie is niet meer in staat de rechtmatigheid van de aanslagen aan te tonen omdat essentiële stukken van het administratief dossier ontbreken,
beslist het arrest dat "de aanslagen (...) bijgevolg niet aan (eiseres) (kunnen) worden tegengesteld en lastens haar goederen worden vervolgd."
Grieven
Vermits het hof van beroep dat gevat is door een beroep tegen een beslissing van de gewestelijk directeur der belastingen op grond van artikel 278 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) enkel rechtsmacht heeft om kennis te nemen van de grieven die op de vestiging van de aanslag betrekking hebben en geen rechtsmacht heeft in verband met de invordering van de belasting, had het hof van beroep moeten beslissen dat de aanslagen dienden vernietigd te worden bij gebrek aan bewijs van de belastbare grondslag, in plaats van te beslissen dat de aanslagen aan eiseres niet tegenstelbaar zijn en niet lastens haar goederen kunnen vervolgd worden, hetgeen betrekking heeft op de invordering van de belasting.
Hieruit volgt dat het arrest niet zonder schending van artikel 278 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) kon beslissen dat de kwestieuze aanslagen aan eiseres niet tegenstelbaar zijn en niet lastens haar goederen kunnen vervolgd worden, zonder deze aanslagen te vernietigen.
Beslissing van het Hof
Overwegende dat, krachtens artikel 278, eerste lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964), van de beslissingen van de directeur der belastingen en van de gedelegeerde ambtenaren, de belastingplichtige een voorziening kan indienen bij het hof van beroep van het gebied waarin het kantoor gelegen is waar de belasting is of moet worden geïnd ;
Dat, krachtens het tweede lid van die wetsbepaling, de partij die de fiscale voorziening instelt aan het hof van beroep bezwaren mag onderwerpen, die noch in het bezwaarschrift werden geformuleerd, noch ambtshalve door de directeur of door de door hem gedelegeerde ambtenaar werden onderzocht, voor zover zij een overtreding van de wet of een schending van de op straf van nietigheid voorgeschreven procedurevormen aanvoeren ;
Overwegende dat uit deze wetsbepaling niet noodzakelijk volgt dat wanneer de bezwaren door het hof van beroep geheel of gedeeltelijk gegrond worden bevonden, het hof van beroep de betwiste aanslag in alle omstandigheden nietig dient te verklaren ;
Dat inzonderheid het hof van beroep aldus een betwiste aanslag niet noodzakelijk nietig dient te verklaren wanneer het bezwaar wordt ingediend door een andere persoon dan diegene op wiens naam de betwiste aanslag is ingekohierd ;
Overwegende dat het middel er van uitgaat dat wanneer het hof van beroep de voorziening van de andere echtgenoot dan degene op wiens naam de belasting is vastgesteld gegrond bevindt, het niet vermag te beslissen dat de betwiste aanslagen niet tegenwerpelijk zijn aan die echtgenoot en niet ten laste van zijn goederen kunnen worden vervolgd, zonder deze aanslagen te vernietigen ;
Dat het middel faalt naar recht ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF,
Verwerpt de voorziening ;
Veroordeelt eiseres in de kosten.
De kosten begroot op de som van vijftien euro zeven cent jegens de eisende partij.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Ivan Verougstraete, de raadsheren Greta Bourgeois, Ghislain Londers, Eric Dirix en Eric Stassijns, en in openbare terechtzitting van zevenentwintig juni tweeduizend en twee uitgesproken door voorzitter Ivan Verougstraete, in aanwezigheid van advocaat-generaal Philippe Goeminne, met
bijstand van griffier Philippe Van Geem.