Hof van Cassatie: Arrest van 27 Januari 2009 (België). RG P.08.1677.N

Datum :
27-01-2009
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
4 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20090127-4
Rolnummer :
P.08.1677.N

Samenvatting :

Voor het hof van assisen verkeert de beschuldigde in de mogelijkheid om schriftelijk verweer over de schuldvraag te voeren.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. P.08.1677.N

T. Y.,

beschuldigde, gedetineerd,

eiser,

met als raadsman mr. Mireille Decat, advocaat bij de balie te Brussel, ter rechtszitting bijgestaan door mr. Stefaan Sonck, advocaat bij de balie te Brussel, voor mr. Mireille Decat.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, gewezen op 24 oktober 2008 door het Hof van Assisen van de Provincie Vlaams-Brabant, waarbij uitspraak gedaan wordt over de tegen de eiser ingestelde strafvordering.

De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

Raadsheer Luc Van hoogenbemt heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Middel

Eerste grief

1. De grief voert schending aan van de artikelen 269 Wetboek van Strafvordering en 297 Gerechtelijk Wetboek: de griffier mag slechts uitvoeren wat de voorzitter van de rechtbank hem opdraagt; de discretionaire bevoegdheid van de voorzitter van het hof van assisen vangt slechts aan op de eerste zitdag van het assisenproces; de griffier vermocht niet bij brief van 16 oktober 2008, dit is vóór de aanvang van het assisenproces, in antwoord op een vraag van de raadslieden van de eiser mee te delen dat de voorzitter geen gebruik zou maken van zijn discretionaire bevoegdheid om bijkomende getuigen te laten horen.

2. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt niet dat de eiser het bedoelde verweer voor het hof van assisen heeft gevoerd.

De grief is nieuw en mitsdien niet ontvankelijk.

Tweede grief

3. De grief voert schending aan van de artikelen 149 Grondwet, 6.1 EVRM, 14.1 IVBPR, evenals 313, 341, 342, 348, 350 en 352 Wetboek van Strafvordering en meer in het bijzonder miskenning van het gelijkheidsbeginsel, het recht van verdediging, het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter en het recht op een eerlijk proces.

Vooreerst wordt in de grief gesteld dat de miskenning van eisers recht op een eerlijk proces en zijn recht van verdediging blijkt uit het feit dat de eiser in de onmogelijkheid was om schriftelijk verweer over de schuldvraag te voeren bij middel van conclusies.

De miskenning van het gelijkheidsbeginsel, het recht van verdediging, het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter en het recht op een eerlijk proces blijkt vervolgens uit het feit dat de akte van verdediging door de voorzitter van het hof van assisen niet zoals onder meer de akte van beschuldiging afzonderlijk overhandigd werd aan de gezworenen wanneer zij zich terugtrokken voor de beraadslaging over de schuldvragen; evenmin vermeldt het bestreden arrest dat het hof van assisen kennis heeft genomen van de akte van verdediging zodat hieruit mag afgeleid worden dat het hof van assisen er geen acht heeft op geslagen.

Het feit dat de gezworenen op de schuldvragen antwoorden met een loutere "ja" of "neen" zonder dat hun beslissing ter zake verder gemotiveerd wordt, laat ten slotte het Hof niet toe zijn wettigheidscontrole uit te oefenen op het vlak van de regelmatigheid van de bewijsvoering en de schuldigverklaring.

4. Artikel 312bis Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de partijen, vooraleer tot de voorlezing bedoeld in artikel 313 wordt overgegaan, de middelen bedoeld in artikel 235bis die zij aan de feitenrechter kunnen onderwerpen, bij conclusie dienen te omschrijven. Het hof doet daarover onmiddellijk uitspraak. De eis tot cassatie tegen dit arrest wordt ingesteld samen met de eis tegen het eindarrest, bedoeld in artikel 373.

Artikel 313, derde lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de beschuldigde of zijn raadsman, nadat de procureur-generaal de akte van beschuldiging heeft voorgelezen, de akte van verdediging voorleest.

De verdediging kan verder conclusies nemen om een rechtsprobleem of een feitelijke betwisting door het hof van assisen te laten oplossen of bijkomende vragen, onder meer met betrekking tot een verschoningsgrond, te laten stellen.

5. In zoverre de grief stelt dat de beschuldigde voor het hof van assisen in de onmogelijkheid verkeert om schriftelijk verweer over de schuldvraag te voeren, faalt hij naar recht.

6. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt niet dat de eiser een conclusie heeft neergelegd in de zin van artikel 312bis Wetboek van Strafvordering of een conclusie waarin hij een rechtsprobleem of een feitelijke betwisting opwerpt of een bijkomende vraag voorstelt. Wel blijkt uit het proces-verbaal van de rechtszitting van het hof van assisen van 20 oktober 2008 (kaft "Algemeen dossier van de zitting", stuk 66, p. 20), dat de raadslieden van de eiser de akte van verdediging hebben voorgelezen en neergelegd, en dat de afschriften van de akte van verdediging uitgedeeld werden aan de juryleden, de plaatsvervangende gezworenen, de raadslieden van de burgerlijke partij, de assessoren en de voorzitter.

Aldus heeft de eiser de mogelijkheid gehad schriftelijk verweer te voeren over de schuldvraag.

In zoverre kan de grief niet worden aangenomen.

7. Artikel 341, eerste lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat na de vragen gesteld te hebben, de voorzitter aan de gezworenen naast de gestelde vragen, tevens de akte van beschuldiging, de processen-verbaal die het misdrijf vaststellen en de processtukken, met uitzondering van de schriftelijke verklaringen van de getuigen, overhandigt.

Alle door de partijen overhandigde stukken, daarin begrepen de akte van verdediging opgesteld door de beschuldigde of diens raadsman, maken deel uit van de stukken van het proces en worden dus ook aan de gezworenen overhandigd.

De loutere omstandigheid dat artikel 341, eerste lid, Wetboek van Strafvordering melding maakt van de akte van beschuldiging, welk stuk essentieel is voor de regelmatigheid van de rechtspleging voor het hof van assisen, en niet van de akte van verdediging, heeft niet voor gevolg dat aan het openbaar ministerie meer rechten worden verleend dan aan de beschuldigde of dat de beschuldigde in een minder gunstige positie wordt geplaatst dan het openbaar ministerie.

In zoverre faalt de grief naar recht.

8. Gelet op het feit dat de akte van verdediging op de rechtszitting van 20 oktober 2008 werd uitgedeeld aan de juryleden, de plaatsvervangende gezworenen, de raadslieden van de burgerlijke partij, de assessoren en de voorzitter, vermag de eiser geen miskenning van de wapengelijkheid, het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging af te leiden uit het enkele feit dat het proces-verbaal van de rechtszitting niet vermeldt dat de voorzitter dezelfde akte van verdediging andermaal aan de gezworenen in de persoon van de hoofdman heeft overhandigd, daar waar de voorzitter hem wel de andere stukken, zoals bepaald in artikel 341 Wetboek van Strafvordering, heeft overhandigd (kaft "Algemeen dossier van de zitting", stuk 66, p. 55).

In zoverre is de grief bij gebrek aan belang niet ontvankelijk.

9. Uit het enkele feit dat het bestreden arrest niet vermeldt dat het hof van assisen kennis heeft genomen van de akte van verdediging vermag de eiser niet af te leiden dat het hof van assisen geen acht geslagen heeft op deze akte van verdediging.

In zoverre faalt de grief naar recht.

10. De eerbiediging van het recht op een eerlijk proces dat is vastgelegd in de artikelen 6.1 EVRM en 14.1 IVBPR, wordt beoordeeld met inachtneming van de rechtspleging in haar geheel. Dit dient beoordeeld te worden rekening houdende met de specifieke omstandigheden, eigen aan de concrete zaak.

Artikel 6.1 EVRM verplicht de rechter zijn beslissingen te motiveren.

Bij ontstentenis van daartoe strekkende conclusies, omkleedt de rechter zijn beslissing dat de misdrijven bewezen zijn, evenwel regelmatig met redenen door te oordelen dat de aan de beklaagde of de beschuldigde verweten en in de bewoordingen van de wet omschreven feiten bewezen zijn.

11. De enkele omstandigheid dat de gezworenen voor het hof van assisen de gestelde vragen over de ten laste gelegde misdrijven slechts bevestigend of ontkennend dienen te beantwoorden zonder bijkomende motivering, levert nog geen schending op van de artikelen 6.1 EVRM en 14.1 IVBPR.

De samenstelling van de jury en de procedure voor het hof van assisen die niet vergelijkbaar is met deze voor de correctionele of de politierechtbank, bieden immers de nodige waarborgen tegen willekeur.

Zo verplicht artikel 241 Wetboek van Strafvordering de procureur-generaal een akte van beschuldiging op te stellen die beschrijft:

1° de aard van het misdrijf dat aan de beschuldiging ten grondslag ligt;

2° het feit en alle omstandigheden die de straf kunnen verzwaren of verminderen.

Artikel 294 Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de akte van beschuldiging aan de beschuldigde moet worden betekend samen met de dagvaarding om voor het hof van assisen te verschijnen.

Overeenkomstig artikel 312bis Wetboek van Strafvordering dienen de partijen onmiddellijk na de eedaflegging van de jury en voor de aanvang van de verdere rechtspleging de middelen bedoeld in artikel 235bis Wetboek van Strafvordering die zij aan de feitenrechter kunnen onderwerpen, bij conclusie te omschrijven. Het hof van assisen moet daarover onmiddellijk uitspraak doen. Tegen dit arrest kan cassatieberoep worden ingesteld samen met het cassatieberoep tegen het eindarrest.

Overeenkomstig artikel 313 Wetboek van Strafvordering moet onmiddellijk daarna onder meer de procureur-generaal de akte van beschuldiging voorlezen en de raadsman de akte van verdediging. De verdere procedure voor het hof van assisen kenmerkt zich door de onmiddellijkheid van het mondeling voorstellen en bediscussiëren van het bewijs en huldigt een maximaal recht op tegenspraak en verdediging.

Overeenkomstig artikel 377 en volgende Wetboek van Strafvordering spreekt ten slotte de jury zich uit over de schuld aan de hand van precieze vragen die uit de akte van beschuldiging volgen en eventuele vragen over een of meer verzwarende omstandigheden of over een door de beschuldigde aangevoerde grond van verschoning.

12. Deze procedure voor het hof van assisen houdt in dat de beschuldigde een gemotiveerde uitspraak kan krijgen over de wettigheid en de regelmatigheid van het bewijs en voldoende kan weten welke bewijzen of verweer de jury tot zijn beslissing heeft gebracht en welke niet.

In zoverre faalt de grief naar recht.

13. Het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging zijn gewaarborgd wanneer de beschuldigde, zoals hier, tijdens de procedure voor het hof van assisen de mogelijkheid heeft al zijn verweermiddelen te laten gelden.

Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat:

- de akte van beschuldiging die vóór de aanvang van het assisenproces aan de eiser werd betekend, op zeer concrete wijze de feiten die aan de eiser werden ten laste gelegd, omschrijft;

- de eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een conclusie in de zin van artikel 312bis Wetboek van Strafvordering neer te leggen;

- de eiser een akte van verdediging heeft voorgelezen en aan onder meer de gezworenen heeft laten overhandigen. In deze akte van verdediging heeft de eiser niet betwist dat hij door een aantal snij- en steekwonden ernstige verwondingen aan T. B. heeft toegebracht. Hij heeft de gezworenen enkel gevraagd "de feiten op de juiste wijze te kwalificeren, hetzij als het opzettelijk toebrengen van, zij het ernstige, letsels aan mevrouw T. B." in plaats van als poging tot moord, zoals bepaald in het verwijzingsarrest en de akte van beschuldiging;

- de eiser op geen enkel ogenblik een conclusie heeft neergelegd waarin hij een rechtsprobleem of een feitelijke betwisting opwerpt;

- de eiser evenmin bij conclusie het stellen van een bijkomende vraag heeft voorgesteld met betrekking tot een verschoningsgrond.

14. Bij ontstentenis van daartoe strekkende conclusies, is het veroordelend arrest van het hof van assisen, ook wat de schuld betreft, regelmatig met redenen omkleed wanneer het, zoals hier, de vaststelling bevat dat de jury bevestigend heeft geantwoord op de vragen over de ten laste gelegde misdrijven die in de bewoordingen van de wet zijn omschreven en waarvan alle bestanddelen zijn aangegeven.

In de gegeven omstandigheden verantwoordt het bestreden arrest aldus zonder schending van de in de grief vermelde artikelen en zonder miskenning van de vermelde algemene rechtsbeginselen zijn beslissing naar recht.

In zoverre kan de grief niet worden aangenomen.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering

14. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser in de kosten.

Begroot de kosten op 57,12 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, en de raadsheren Luc Huybrechts, Etienne Goethals, Luc Van hoogenbemt en Koen Mestdagh, en op de openbare rechtszitting van 27 januari 2009 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Marc Timperman, met bijstand van afgevaardigd griffier Conny Van de Mergel.