Hof van Cassatie: Arrest van 8 Mei 2001 (België). RG P010666N

Datum :
08-05-2001
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
1 pagina
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20010508-23
Rolnummer :
P010666N

Samenvatting :

Niet ontvankelijk is de wraking van magistraten van de kamer van inbeschuldigingstelling die op grond van de art. 136, 136bis en 235bis, Sv. de regelmatigheid van de strafprocedure hebben onderzocht en nadien uitspraak moeten doen over bijkomende onderzoekshandelingen waarvan verzoeker op grond van de art. 127, vierde lid en 61quinquies Sv. de verrichting vraagt, nu dit onderscheiden geschillen betreft (1).

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Nr. P.01.0666.N
V. A., verzoeker tot wraking van L. Van Leuven en van I.
Mennes, raadsheren in het Hof van Beroep te Antwerpen,
met als raadslieden Mr. Hans Rieder, advocaat bij de balie te Gent en Mr. Bart De Geest, advocaat bij de balie te Brussel, tevens loco Mr. Piet Van Eeckhaut, advocaat bij de balie te Gent,
HET HOF,
Gelet op de verzoekschriften tot wraking, op 27 april 2001 ter griffie van het Hof van Beroep te Antwerpen neergelegd en die aan dit arrest zijn gehecht en daarvan deel uitmaken;
Gelet op de verklaringen van de raadsheren L. Van Leuven en I. Mennes, beide van 27 april 2001, waarbij zij weigeren zich van de zaak te onthouden;
Gelet op de oproeping van verzoeker overeenkomstig de bepaling van artikel 838, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek;
Gehoord het verslag van raadsheer Frère en op de conclusie van advocaat-generaal De Swaef;
Overwegende dat de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Antwerpen, samengesteld uit de voorzitter H. Craeybeckx en de raadsheren L. Van Leuven en I. Mennes, op vordering van de procureur-generaal en op grond van de artikelen 136, 136bis en 235bis wetboek van Strafvordering, de regelmatigheid van de procedure heeft onderzocht;
Overwegende dat de kamer van inbeschuldigingstelling in die samenstelling, bij arrest van 30 september 1999 heeft beslist dat de stukken van de kaften 5, 6 en 7 van het strafdossier nietig zijn en eruit worden verwijderd;
Overwegende dat verzoeker de raadsheren L. Van Leuven en I. Mennes beweert te wraken omdat deze magistraten deel uitmaken van de zetel van de kamer van inbeschuldigingstelling die uitspraak zal dienen te doen over bijkomende onderzoekshandelingen waarvan verzoeker thans op grond van de artikelen 127, vierde lid, en 61quinquies Wetboek van Strafvordering, de verrichting vraagt;
Overwegende dat het geschil dat eiser thans door het Hof van Beroep te Antwerpen, kamer van inbeschuldigingstelling, wenst beslecht te zien, niet het geschil betreft dat het arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 30 september 1999 heeft beslecht;
Dat te dezen dan ook artikel 828, 8°, Gerechtelijk Wetboek, geen toepassing kan vinden;
Dat de verzoeken niet ontvankelijk zijn;
OM DIE REDENEN,
Verwerpt de verzoeken;
Wijst gerechtsdeurwaarder P. Schepkens, Dautzenbergstraat 21, te 1050 Brussel aan om overeenkomstig artikel 837 Gerechtelijk Wetboek het arrest te betekenen;
Veroordeelt verzoeker in de kosten;
Gezegde kosten begroot op de som van tweehonderd vijftien frank verschuldigd.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Forrier, de raadsheren Dhaeyer, Goethals, Frère, Debruyne, en uitgesproken in openbare terechtzitting van acht mei tweeduizend en een, door afdelingsvoorzitter Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal De Swaef, met bijstand van eerstaanwezend adjunct-griffier Van den Abbeel.