Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 17.09.1996

Datum :
17-09-1996
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Belgian justice
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

Feitelijke scheiding,Fictief

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 17.09.1996
Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 17.09.1996
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 17.09.1996
Tax year : 2005
Document date : 17/09/1996
Document language : NL
Modification date : 20/11/2006 15:56:48
Name : A 96/13
Version : 1
Court : appeal

ARREST A 96/13


Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 17.09.1996



FJF 96/199

Feitelijke scheiding - Fictief

    Man en vrouw houden voor feitelijk gescheiden te leven. Het bewijs van die feitelijke scheiding trachten zij te leveren aan de hand van een aparte inschrijving in de bevolkingsregisters, van een getuigenverklaring, van het feit dat de man zijn kinderen financieel steunde en attesten omtrent de beroepsactiviteiten van de man.

    De Administratie, hierin bijgetreden door het Hof van Beroep, stelt dat het om een fictieve feitelijke scheiding gaat daar de man, ondanks de inschrijving in de bevolkingsregisters van een andere gemeente, een permanente bijstand verleende in de thuisverzorging van de zieke (en ondertussen overleden) vrouw.

    Een feitelijke scheiding, aldus het Hof, is een toestand waarin de echtgenoten niet meer werkelijk en voortdurend hun verplichting als bedoeld in art. 215 BW tot samenwonen naleven.



 

ZESDE KAMER VOORZITTER : M. Bertrand 

RAADSHEREN : J.M. Wetsels, A. Winants 

ADVOCATEN : mr. L. Verlinden loco mr. E. van Camp, mr. C. Lurkin loco mr. L. Lernout 

PARTIJEN : H.M., bedrijfsleider, tegen de Belgische Staat

Gelet op de aanslag in de personenbelasting, gemeente Antwerpen : aanslagjaar 1988, inkomsten 1987, artikel 9720374, toegezonden aan de belastingschuldige op 20 juni 1989, een belasting vorderend van 212 691 F, op grond van een belast inkomen van 1 651 191 F + 259 437 F;

Gelet op het bezwaarschrift, tijdig toegekomen bij de bevoegde directeur, op 3 juli 1989;

Gelet op de beslissing waartegen voorziening, genomen onder nummer 01019011139 door de gedelegeerde ambtenaar van de directeur van de directe belastingen van de gewestelijke directie Antwerpen I op 13 augustus 1992, dezelfde datum aangetekend verzonden aan de belastingschuldige, waardoor het bezwaar wordt afgewezen;

Gelet op het verzoekschrift tot voorziening, tijdig ingediend ter griffie van het Hof van Beroep te Antwerpen, op 21 september 1992 samen met het origineel van het exploot van kennisgeving d.d. 18 september 1992;

* * *

Overwegende dat eiser tevergeefs om samenvoeging van deze zaak met de zaak ingeschreven onder A.R.F. 248/92 vraagt, aangezien die zaak andere aanslagjaren en een voorziening tegen een andere directoriale beslissing betreft en er bijgevolg geen gevaar voor tegenstrijdige beslissingen is;

Overwegende dat eiser de hervorming nastreeft van de bestreden beslissing teneinde de betwiste aanslag teniet te doen wegens schending van artikel 128 WIB 92, de ontheffing ervan te bevelen en verweerder in de kosten te veroordelen;

Overwegende dat verweerder vraagt de beslissing te bevestigen omwille van de erin aangehaalde redengeving;

Overwegende dat het hof naar de bestreden beslissing verwijst inzoverre deze de betwisting en de hieraan onderliggende feiten toelicht;

Overwegende dat de voorziening uitsluitend is gericht tegen de gezamenlijke taxatie van beide echtgenoten;

Overwegende dat eiser inroept dat onderhavige aanslag en de bestreden beslissing in strijd zijn met artikel 128, 2° WIB 92 naar luid waarvan voor de berekening van de belasting gehuwde personen niet als echtgenoten maar als alleenstaanden worden aangemerkt vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt; dat volgens verweerder het om een fictieve feitelijke scheiding gaat;

Overwegende dat een feitelijke scheiding een toestand is waarin de echtgenoten niet meer werkelijk en voortdurend hun verplichting tot samenwonen, bepaald in artikel 213 BW nakomen en aldus een verschillende woonplaats hebben;

Overwegende dat eiser, die de bewijslast van de feitelijke scheiding draagt, verwijst naar de afzonderlijke inschrijving van de echtgenoten in de bevolkingsregisters en naar diverse attesten en verklaringen, respectievelijk gedateerd 8 augustus 1984, 10 september 1992, 30 juli 1993, 2 augustus, 3 augustus en 11 augustus 1993; dat de Administratie stelt dat deze toestand niet met de realiteit overeenstemt en, tot bewijs hiervan, zich in hoofdzaak steunt op de van eiser uitgaande brieven 12 mei 1987 en 10 september 1987;

Overwegende dat eiser de feitelijke scheiding aantoont op grond van de afzonderlijke inschrijving in de bevolkingsregisters; dat eiser werd ingeschreven in het bevolkingsregister van Middelkerke sedert 12 augustus 1981 terwijl zijn echtgenote, dame H.E., overleden op 9 augustus 1988 woonde aan de K.-baan te Hoboken, samen met de beide kinderen;

Overwegende dat de andere door eiser voorgebrachte stukken de verklaring d.d. 11 augustus 1993 uitgezonderd deze feitelijke scheiding voor het betwiste aanslagjaar 1988 niet ondersteunen; dat het attest van de adjunct-politiecommissaris van Middelkerke d.d. 8 augustus 1984 niets zegt over de toestand van de navolgende jaren, bovendien de verklaring van eiser zelf weergeeft en niet specificeert op welke wijze hij ter plaatse inlichtingen heeft ingewonnen; dat de diverse bevestigingen dat eiser bestendig financiële middelen ter beschikking van zijn kinderen stelde het samenwonen van de echtgenoten in 1987 niet uitsluiten; dat eiser niet betwist dat beide echtgenoten samenwoonden vóór 1981 toen eiser reeds deel uitmaakte van de Raad van Bestuur van de residentie M. te Westende, zodat het blijven waarnemen van die taak na 1981 evenmin als een bewijs van de feitelijke scheiding geldt;

Overwegende dat de genaamde C.K. op 11 augustus 1993 schriftelijk bevestigde dat eiser, tot op voormelde datum, onafgebroken afzonderlijk leefde van zijn echtgenote;

Overwegende dat voormelde verklaring weinig nauwkeurig is opgesteld vermits dame H.E. op 9 augustus 1988 overleed; dat deze verklaring bovendien indruist tegen de vermeldingen van eiser in voormelde brieven van 12 mei 1987 en 10 september 1987, naar luid waarvan eiser, wegens de ziekte van zijn echtgenote, haar permanent begeleidde te Hoboken sinds begin 1987; dat hieruit volgt dat aan de verklaring van de genaamde C. d.d. 11 augustus 1993 elke bewijswaarde wordt ontzegd;

Overwegende dat door eiser voorgelegde attesten aangaande diens beroepsactiviteiten in 1992 volkomen irrelevant zijn met betrekking tot de feitelijke scheiding in 1987; dat bovendien mogelijke uithuizigheid wegens beroepsactiviteiten niet als een feitelijke scheiding van de echtgenoten wordt aangemerkt; dat het handhaven van de inschrijving in het bevolkingsregister te Middelkerke na het overlijden van zijn echtgenote evenmin dienend is voor de beoordeling van de toestand van beide echtgenoten voor het betwiste aanslagjaar;

Overwegende dat, wat het aanslagjaar 1988 betreft, verweerder terecht op de verklaringen van eiser zelf steunt om aan te tonen dat in 1987 beide echtgenoten samenwoonden en dat eiser aanvaardde dat de belastbare inkomsten van de echtgenoten worden samengevoegd; dat eiser in zijn brief van 12 mei 1987 aan de Administratie bevestigde dat hij wegens ziekte van zijn echtgenote, deze permanent begeleidde te Hoboken sinds begin 1987 en een mogelijke samenvoeging van beide inkomsten alleen en uitsluitend bespreekbaar achtte met ingang van het aanslagjaar 1987, inkomsten 1986; dat eiser in zijn brief van 10 september 1987 aan de Minister van Financiën nogmaals benadrukte dat hij sinds 1987 zijn echtgenote in haar ongeneeslijke ziekte permanent bijstond omdat bestendig hulp vereist was, dat hij een "kumul"  voor het inkomstenjaar 1986 bespreekbaar achtte en dit aanvaardde voor de periode dat zijn echtgenote herstelde;

Overwegende dat eiser zelf bevestigde dat hij zijn echtgenote tijdens haar ziekte in 1987 permanent in Hoboken bijstond; dat hieruit volgt dat eiser werkelijk en voortdurend bij zijn echtgenote verbleef; dat een permanente bijstand in de thuisverzorging van zijn echtgenote niet kan worden omschreven als een tijdelijke verwijdering van zijn woonplaats in Middelkerke doch als een daadwerkelijk samenwonen met zijn echtgenote te Hoboken; dat van een feitelijke scheiding in 1987 geen sprake kan zijn; dat de andere door verweerder meegedeelde stukken met betrekking tot de andere periodes irrelevant zijn en geen nader onderzoek vergen;

OM DIE REDENEN,

HET HOF,

Recht doende op tegenspraak:

Gelet op art. 24bis van de Wet van 15 juni 1935;

Gehoord in openbare terechtzitting het rapport van voorzitter M. Bertrand;

Verklaart de voorziening toelaatbaar doch ongegrond;

Bevestigt de bestreden beslissing;

Verwijst eiser in de kosten, tot op heden aan de zijde van verweerder begroot op nihil.