Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 25.03.1991

Datum :
25-03-1991
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
5 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Belgian justice
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

Grondslag vermoeden,Proces-verbaal BTW

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 25.03.1991
Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 25.03.1991
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 25.03.1991
Tax year : 2005
Document date : 25/03/1991
Document language : NL
Name : A 91/10
Version : 1
Court : appeal

ARREST A 91/10


Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 25.03.1991



Grondslag vermoeden - Proces-verbaal BTW

( Zie ook gelijkaardig arrest : Antwerpen, 25-03-91, NP zie arrest Antwerpen, 25-03-1991 (9151155) ) De belastingplichtige mocht een bijkomende aanslag ontvangen op grond van de meeromzet - door de BTW-controleur ter kennis gebracht van zijn collega der directe belastingen - zoals die zou voortvloeien uit tijdens een gerechtelijk onderzoek bij de leverancier van de belastingplichtige in beslag genomen transportoverzichten.Volgens de belastingplichtige heeft de Administratie het bewijs van de realisatie van die zogezegde meeropbrengst niet geleverd.


Het hof treedt die stelling bij en stelt dat de transportoverzichten waaruit de zwarte leveringen werden afgeleid, eenzijdige interne stukken zijn tegenstrijdig met andere stukken en inzonderheid met het aankoopfactuurboek en de BTW-listings van de belastingplichtige. Volgens deze documenten werd er nog meer geleverd dan de bedragen vermeld op bedoelde overzichten.






5e Kamer

Voorzitter de heer van Gelder
Raadsheren de heer Bresseleers, de heer Thys
O.M. de heer Van Ingelgem
Advocaten mr. Dubois,, mr. Van Lidt de Jeude
Partijen G.H., bakker, en zijn echtgenote V.G., zonder beroep, tegen de Belgische Staat

Gelet op de aanslag in de personenbelasting, gemeente Balen, aanslagjaar 1982, inkomsten 1981, artikel X, supplement aan artikel Y, toegezonden aan de belastingschuldige op 20 augustus 1984, een belasting vorderend van 247 957 F op grond van een belast inkomen van 1 784 763 F;


Gelet op het bezwaarschrift tijdig toegekomen bij de bevoegde directeur op 23 oktober 1984;


Gelet op de beslissing waartegen voorziening, genomen ondernummer A door de gedelegeerde ambtenaar van de directeur van de directe belastingen van de gewestelijke directie Antwerpen, II, op 26 juni 1987, dezelfde datum aangetekend verzonden aan de belastingschuldige, waardoor het bezwaarschrift wordt afgewezen;


Gelet op het verzoekschrift tot voorziening, tijdig ingediend ter griffie van het Hof van Beroep te Antwerpen op 24 juli 1987, samen met het origineel van het exploot van kennisgeving d.d. 23 juli 1987;


Overwegende dat de betwiste supplementaire aanslag werd gevestigd overeenkomstig de gegevens van het bericht van wijziging van aangifte d.d. 12 december 1983, inhoudende dat de aangegeven omzet dient verhoogd met 473 985 F, zodat de nettowinst wordt gebracht op 1 884 332 F, en dit op grond van inlichtingen bekomen van de BTWdiensten;


Dat deze gegevens blijken uit de kennisgeving nr. B, uitgaande van de hoofdcontroleur van de BTW te Mol, aan de controledienst der directe belastingen te Mol, waarin wordt gesteld dat er ingevolge "aankopen in "t zwart bij de N.V. H." voor het jaar 1981 een meeromzet is van 473 985 F, wegens niet gefactureerde leveringen van 9 150 kg bloem (cf. stuk 34);


Overwegende dat appellanten deze inlichtingen m.b.t. de N.V. H. ten stelligste betwisten, en tijdig, respectievelijk op 12 en 30 december 1983, verklaarden niet akkoord te gaan met de gegevens, vermeld in het bericht van wijziging van aangifte; (cf. stukken 35 en 36);


Dat appellanten aanvoeren dat geïntimeerde niet bewijst dat de beweerde meeromzet is gerealiseerd, aangezien enerzijds het bericht van wijziging en de gevestigde aanslag slechts steunen op "inlichtingen", die geen vaststaande gegevens zijn, en anderzijds het P.V. van de BTW-diensten niet het bestaan van de meerwinst inzake de directe belastingen oplevert;


Overwegende dat te dezen geïntimeerde dient te bewijzen dat de door appellanten ingediende aangifte onjuist was, en dat de beweerde meeromzet de voorgehouden verhoging van de nettowinst oplevert; dat hij daartoe beschikt over alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed (cf. art. 245 en 246 WIB);


Dat bovendien, overeenkomstig de artikelen 242 en 243 van het WIB, de ambtenaren van een fiscaal staatsbestuur, regelmatig belast met controle of onderzoek, van rechtswege gemachtigd zijn alle inlichtingen in te zamelen welke de juiste heffing van de verschuldigde belastingen kunnen verzekeren; dat deze ambtenaren aldus over alle nuttige inlichtingen, dienstig voor het vestigen van de belastingen in het algemeen, mogen beschikken, en het hen toegelaten is de bekomen gegevens uit te wisselen voor de uitoefening van hun opdracht (cf. Com. I.B. 243-2);


Overwegende dat immers stukken of inlichtingen, door een ambtenaar bekomen in het kader van zijn normale ambtsuitoefening, behoren tot het gemeenschappelijk patrimonium van de fiscale administraties en derhalve kunnen worden gebruikt tegenover derden; (cf. art. 34, par. 2 Wet 20 augustus 1947; Vanden Berghe, L., Wettelijke en onwettelijke uitwisseling van inlichtingen tussen fiscale administraties, A.F.T. 1987, p. 117);


Overwegende dat het hof, na kennisname van alle overgelegde stukken, vaststelt dat :


1) de gegevens, vermeld in het bericht van wijziging van aangifte, afkomstig zijn van een kennisgeving door de controlediensten van deBTW, en derhalve aanwijzingen inhouden;


2) deze gegevens van de controledienst van de BTW gesteund waren op het P.V. d.d. 9 november 1983 opgesteld door een ambtenaar van de BTW te Mol;


3) de met onderzoek van het bezwaarschrift gelaste inspecteur deze gegevens (het P.V.) bekwam op 5 februari 1986, na hierom te hebben verzocht;


4) dit P.V. werd opgesteld op basis van de gegevens van 2 ambtenaren van de B.B.I., die vanwege de procureur-generaal te Antwerpen op 12 januari 1982 de toelating hadden bekomen om inzage en afschrift te nemen van het strafdossier ten laste van de N.V. H., gekend onder not.nr. C bij het Parket van de procureur des Konings te Antwerpen (cf. stuk 43);


5) de door de procureur-generaal verstrekte toelating geldig was voor alle stukken die voor de zetting en/of invordering van de belastingen van belang waren;


Dat uit deze vaststellingen dan ook blijkt dat de door geïntimeerde bekomen gegevens en inlichtingen op wettelijke wijze zijn verkregen, gelet op de hierboven aangehaalde wisselwerking tussen de onderscheiden fiscale administraties, zodat zij dan ook in casu als bewijsmiddel kunnen worden aangewend, ten einde tot zetting van de verschuldigde belasting te kunnen overgaan;


Overwegende dat echter appellanten ten onrechte voorhouden dat het bericht van wijziging van aangifte zonder betekenis is, aangezien het slechts op een "loutere bewering" is gevestigd en er geen concrete bewijzen van deze beweringen worden vermeld;


Dat evenwel het "onjuist bevinden" van een aangifte niet is gelijk te stellen met het "onjuist zijn";


Dat dienvolgens de fiscus bij het starten van dewijzigingsprocedure nog niet dient te bewijzen dat de aangifte onjuist is, doch enkel ernstige aanwijzingen van onjuistheid dient aan te voeren, die hij later wel dient aan te tonen ter rechtvaardiging van de aanslag; (cf. Cass, 19-04-63, Pas., I, 1963, 790. - Van Orshoven, P., Behoorlijke rechtsbedeling bij geschillen over directe rijksbelastingen, Kluwer, Antwerpen, nr. 186, p. 227);


Dat dienvolgens de kennisgeving van de controledienst der BTWte Mol in casu een ernstige aanwijzing is, die het inzetten van de rectificatieprocedure rechtvaardigde;


Overwegende dat anderzijds geïntimeerde stelt dat de juistheidvan de wijzigingen der aangifte is aangetoond door de gegevens van het P.V. d.d. 9 november 1983, opgesteld door een BTW-ambtenaar en dat hij aldus van vaststaande gegevens - het bestaan van meeromzet en het aankopen zonder factuur - is vertrokken om de werkelijke nettowinst en belastingschuld van appellanten te bepalen;


Dat een P.V. inzake BTW inderdaad een specifiek bewijsmiddel is, en dat, overeenkomstig artikel 59, par. 1 van het W.BTW, zulk P.V. het bewijs oplevert, zolang het tegendeel niet is bewezen;


Dat evenwel dient opgemerkt dat deze bijzondere bewijswaarde van het P.V. uitsluitend wordt verleend aan de eigen vaststellingen door de verbalisant gedaan, doch niet aan andere inlichtingen of gevolgtrekkingen;


Overwegende dat uit de gegevens van het kwestieuze P.V. van 9 november 1983 blijkt dat volgens het strafdossier-onderzoek, uitgevoerd bij de N.V. H., te Merksem, gekend onder not.nr. C, "de N.V. H. voor een aantal afnemers (o.m. huidige 1e appellant) een lager getal aan vervoerde kilogrammen bloem vermeldde op het vervoerdocument dan in werkelijkheid werd opgeladen en aan de klantengeleverd. Deze verschillen werden vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de transportoverzichten met de vervoerdocumenten";


Dat uit deze vergelijking blijkt dat 1e appellant meer bloem heeft aangekocht, waarvoor geen facturen werden opgesteld;


Dat t.a.v. appellanten het verschil in de beide documenten wordt vastgesteld op 5 920 kg voor het jaar 1980, en op 9 150 kg voor het jaar 1981 (cf. stuk 43);


Overwegende dat uit het bovenstaande blijkt dat hetoorspronkelijke onderzoek enkel in wezen aantoonde dat er een verschil bestond in de vermeldingen van de onderzochte documenten;


Dat deze oorspronkelijke vaststellingen anderzijds niet werden gedaan door de BTW-verbalisant, die zijn P.V. opstelt, vertrekkend van voormelde gegevens, afkomstig uit een strafdossier, en daaruit afleidt dat er meer bloem werd geleverd aan appellanten;


Dat het voorstellen van de gedane leveringen als een feitelijk gegeven, echter reeds een conclusie is uit de aanvankelijke vaststelling, en derhalve niet kan gelden als persoonlijke vaststelling door de verbalisant;


Overwegende dat geïntimeerde dan ook ten onrechte stelt dat de verbalisant steunde op een bestaand feit, om daaruit te besluiten tot BTW-ontduiking en meeromzet, die tevens een verhoging van de nettowinst tot gevolg moest hebben;


Dat in de gegeven omstandigheden het P.V. d.d. 9 november 1983 dan ook geen bijzondere bewijswaarde heeft, gelet op de aard van de erin opgenomen vermeldingen; dat het bijgevolg slechts geldt als inlichting, aan te vullen met andere bewijsmiddelen, om te voldoen aan de bepalingen van artikel 246 van het WIB;


Overwegende dat geïntimeerde echter nalaat enig anderbewijselement aan te voeren i.v.m. de werkelijke levering van de beweerde 5 920 en 9 150 kg bloem;


Dat immers de transportoverzichten van de N.V. H. eenzijdige interne stukken zijn, tegenstrijdig met andere stukken, en geenszins het bewijs leveren dat er effectief meer bloem aan appellanten werd geleverd dan opgegeven in de vervoerdocumenten en de facturen;


Dat tevens door geïntimeerde werd vastgesteld dat de boekhoudingvan appellanten volledig in orde werd bevonden, en dat niets kan wijzen op enige onregelmatigheid (cf. stuk 52, f);


(cf. Bxl, 30-05-89, Verzam. Rechtspr. Ink. Bel. 1989, Ced.Samsom, p. 78);


Overwegende dat bovendien het hof vaststelt uit de opgave van de aankopen en de BTW-listings, door appellanten bij hun aangifte gevoegd, dat is aangetoond dat zij bij de N.V. H. aankochten :- in 1980 : 37 170 kg bloem tegen 447 527 F - in 1981 : 48 480 kg bloem tegen 622 799 F (cf. stukken 29 en 33);


Dat deze gegevens dan ook de vaststellingen van het P.V. volledig weerleggen, aangezien aldaar wordt gesteld dat er een totaal aan levering (volgens transportoverzichten) is geschied van :
- in 1980 : 30 040 kg
- in 1981 : 45 430 kg;


Overwegende dat dienvolgens de door geïntimeerde aangevoerde meeromzet van 473 985 F, zoals berekend door de verbalisant, niet is aangetoond;


Dat er derhalve geen redenen zijn om de aangegeven nettowinst te verhogen, zodat de bestreden aanslag geheel ten onrechte werd gevestigd;


Overwegende dat dan ook in de gegeven omstandigheden de bestreden beslissing niet kan behouden blijven;


Overwegende dat het gerechtsdeurwaardersexploot van de aanzegging van de voorziening als kosten een bedrag vermeldt van 1 847 F; dat evenwel deze kosten dienen berekend overeenkomstig artikel 293 van het WIB (zoals in strafzaken) en derhalve slechts (origineel + kopie 261 F, 2 rollen 124 F, 1 omslag 6 F) 391 F mogen bedragen; OM DIE REDENEN,


HET HOF,


Recht doende op tegenspraak;


Gelet op artikel 24bis van de Wet van 15 juni 1935;


Gehoord in openbare terechtzitting het rapport van raadsheer R. Thys en het advies van het openbaar ministerie, gegeven door advocaat-generaal A. Van Ingelgem;


Verklaart de voorziening toelaatbaar en gegrond;


Wijzigt de bestreden beslissing; Verklaart het bezwaar gegrond; doet de aanslag teniet;


Veroordeelt geïntimeerde tot terugbetaling van alle op grond van de vernietigde aanslag ten onrechte geïnde bedragen, vermeerderd met de moratoriumintresten overeenkomstig artikel 308 van het WIB;


Verwijst geïntimeerde in de kosten, tot op heden aan de zijde van appellanten begroot op 391 F.