Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 27.05.2008, Zaak 2005/AR/745

Datum :
27-05-2008
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
7 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Belgian justice
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

vennootschapsbelasting - aangifte in de Ven.B - laattijdige aangifte - opgave 325.50 - belastingverhoging - vermindering van de belastingverhoging - toepassingsvoorwaarde van een belastingverhoging - belastingontduiking - aanslag van ambtswege

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 27.05.2008, Zaak 2005/AR/745
Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 27.05.2008, Zaak 2005/AR/745
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 27.05.2008, Zaak 2005/AR/745
Document date : 27/05/2008
Publication date : 24/02/2009
Keywords : vennootschapsbelasting / aangifte in de Ven.B / laattijdige aangifte / opgave 325.50 / belastingverhoging / vermindering van de belastingverhoging / toepassingsvoorwaarde van een belastingverhoging / belastingontduiking / aanslag van ambtswege
Decision : Mixed
Document language : NL
Name : Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 27.05.2008, Zaak 2005/AR/745
Version : 1
Court : appeal/Antwerpen_appeal

Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 27.05.2008, Zaak 2005/AR/745

 

De Fiscale Koerier 2008/550

 

Vennootschapsbelasting.

Aangifte in de Ven.B.

Laattijdige aangifte.

Opgave 325.50.

Belastingverhoging.

Vermindering van de belastingverhoging.

Toepassingsvoorwaarde van een belastingverhoging.

Aanslag van ambtswege.

 

 

Samenvatting

 

De aanslag van ambtswege die gevestigd is op basis van een belastbare grondslag waarbij de Administratie slechts op een onvolledige wijze rekening hield met de beschikbare informatie, is willekeurig en moet worden vernietigd.

 

In casu hebben de taxatiediensten bij het vestigen van de aanslagen zoveel mogelijk rekening gehouden met de beschikbare gegevens. De fiscus heeft enkel nagelaten om rekening te houden met de informatie die vermeld was in de samenvattende opgave 325.50 die bij de Administratie vóór het vestigen van de aanslagen was toegekomen.

 

Gezien het kleine bedrag van de uitgave is er sprake van een 'vergetelheid'. Het feit dat de Administratie met die uitgave geen rekening heeft gehouden, kan geen reden zijn om de volledige aanslagen te ontheffen.

 

 

Volledig tekst

 

Het Hof van beroep te Antwerpen, zitting houdend

te Antwerpen, ZESDE KAMER,

 

Recht doende in burgerlijke zaken,

 

heeft het volgende arrest uitgesproken:

 

In zake: 2005/AR/745

 

L.E.D. CVBA, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te ..., H.R. te Tongeren N°xxx, met ondernemingsnummer xxxx;

 

a p p e l l a n t e,

 

tegen het vonnis gewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 13 oktober 2004;

 

vertegenwoordigd door Meester A. K. loco

Meester J.D., advocaat te 1...;

 

tegen:

 

de BELGISCHE STAAT, Ministerie van Financiën, in de persoon van de heer Minister van Financiën, waarvan het kabinet gevestigd is te ..., Administratie van de Ondernemings- en inkomstenfiscaliteit, in de persoon van de Gewestelijke Directeur van de Directe Belastingen te Hasselt, waarvan de kantoren gevestigd zijn te ...;

 

g e ï n t i m e e r d e,

 

vertegenwoordigd door Meester F.D.R., advocaat te...;

 

* * *

 

Gelet op de door de wet vereiste processtukken in behoorlijke vorm overgelegd waaronder het bestreden vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 13 oktober 2004, waarvan geen akte van betekening wordt voorgelegd, alsmede het verzoekschrift tot hoger beroep neergelegd ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen op 10 maart 2005, waarbij een naar vorm en termijn regelmatig en ontvankelijk hoger beroep wordt ingesteld.

 

Gelet op het incidenteel beroep ingesteld bij conclusie neergelegd ter griffie van het hof van Beroep van Antwerpen op 16 juli 2007.

 

1. Voorafgaande feiten en procedure

 

1.1.

De betwisting betreft enerzijds administratieve boetes en anderzijds aanslagen in de vennootschapsbelasting :

- administratieve boetes :

- aanslagjaar 1996 (artikel 765066) : 619,73 EUR

- aanslagjaar 1996 (artikel 765172) : 1.239,47 EUR

- aanslagjaar 1997 (artikel 765313) : 1.239,47 EUR

- vennootschapsbelasting :

- aanslagjaar 1996 (artikel 872403080) : 7.964,03 EUR

- aanslagjaar 1997 (artikel 874411925) : 67.814,87 EUR

 

De administratieve boetes, artikel 765066 en 765313 werden opgelegd in toepassing van artikel 445 WIB92, vermits de belastingplichtige voor de aanslagjaren 1996 en 1997 geen tijdige aangifte in de vennootschapsbelasting had ingediend.

 

De administratieve boete, artikel 765172 werd opgelegd in toepassing van artikel 445 WIB92, wegens schending van artikel 315 WIB92.

 

1.2.

De belastingplichtige heeft tegen deze aanslagen regelmatig bezwaar ingediend op 7 oktober 1997 (artikels 765172 en 872403080), 1 december 1997 (artikel 765066), 6 januari 1998 (artikel 874411925) en 26 januari 1998 (artikel 765313).

 

De aanslagen in de vennootschapsbelasting werden van ambtswege gevestigd op basis van feitelijke vermoedens, na verzending van kennisgevingen van aanslag van ambtswege op respectievelijk 6 mei 1997 en 23 september 1997.

 

De belastingplichtige liet de volgende grieven gelden :

- voor wat de vennootschapsbelasting voor de aanslagjaren 1996 en 1997 betreft liet de belastingplichtige gelden dat de belastbaar gestelde bedragen niet overeenstemmen met de werkelijke resultaten van CV L.E.D.t. De belastingplichtige stelde bovendien dat deze aanslagen willekeurig waren : ze waren gevestigd op grond van de gegevens uit de BTW-aangiftes, zonder dat rekening werd gehouden met de andere kosten.

- de belastingverhogingen op de vennootschapsbelasting voor de aanslagjaren 1996 en 1997 werden aangevochten, vermits ze niet werden gemotiveerd. De belastingplichtige verwees naar rechtspraak van het Arbitragehof en naar het arrest van het Hof van Cassatie van 8 oktober 2001.

- voor wat de administratieve boetes voor de aanslagjaren 1996 en 1997 betreft, riep de vennootschap in dat ze vanwege een conflict met de vorige boekhouder verstoken was van belangrijke boekhoudkundige stukken en relevante informatie met betrekking tot de boekhouding en dus in de onmogelijkheid was om een jaarrekening op te stellen.

 

1.3.

Bij beslissing van de Gewestelijke Directeur werd het bezwaarschrift ontvankelijk doch slechts gedeeltelijk gegrond verklaard. Er werd een ontheffing verleend voor 22.975,79 EUR. De administratieve boete wegens schending van artikel 315 WIB92 werd teruggebracht van 1.239,47 EUR naar 619,73 EUR en de belastingverhoging met betrekking tot aanslagjaar 1997 werd verminderd van 200% naar 50%.

 

1.4.

De belastingplichtige diende een verzoekschrift in bij de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt op 27 februari 2002.

 

De rechtbank oordeelde dat de administratieve geldboetes onvoldoende gemotiveerd waren, doch dat de wetgever geen uitdrukkelijke sanctie bepaald heeft op deze vastgestelde, niet motivering van het bedrag van de boetes. De boetes werden herleid tot nihil voor kohierartikel 765066, tot 49,58 EUR voor kohierartikel 765172 en tot 123,95 EUR voor kohierartikel 765313.

 

Voor wat de aanslagen in de vennootschapsbelasting betreft, oordeelde de eerste rechter dat er geen sprake was van willekeur, doch dat er reden was om de belastbare grondslag te verminderen met 173,53 EUR, vermits dit bedrag als kost werd verantwoord met een opgave 325.50. De belastingverhoging voor aanslagjaar 1997 werd verder herleid van 50% naar 20%, vermits het ging om een tweede overtreding zonder aangetoond ontduikingsopzet.

 

1.5.

De vennootschap ging tegen dit vonnis in beroep en vorderde de hervorming van de bestreden beslissing. Ze vorderde om de aanslagen te vernietigen, en in ondergeschikte orde om de opgelegde boeten en belastingverhogingen kwijt te schelden, minstens gevoelig te verminderen. Ze vorderde de veroordeling van de Belgische Staat tot terugbetaling van alle sommen die op grond van deze aanslagen zouden zijn geïnd, vermeerderd met de moratoriumintersten overeenkomstig artikel 418 WIB en om de Belgische Staat te veroordelen tot de kosten van het geding.

 

De Belgische Staat stelde incidenteel beroep in en vorderde de bevestiging van de directorale beslissing in al haar beschikkingen.

 

2. Bespreking

 

1. De administratieve boeten.

 

• Argumenten van partijen.

 

1.1.

Volgens de vennootschap werd niet gemotiveerd overeenkomstig artikel 109 van de wet van 4 augustus 1986 dat er in hoofde van de belastingplichtige sprake zou zijn van kwade trouw of opzet om de belasting te ontduiken door het niet indienen van de fiscale aangifte of door het niet voorleggen van de gevraagde stukken. Dit gebrek aan motivering dient volgens de belastingplichtige te leiden tot de herleiding van de boete tot nihil.

 

Zelfs indien er sprake zou zijn van een afdoende motivering, argumenteert de belastingplichtige dat niet aangetoond is dat er in hoofde van de belastingplichtige sprake is van kwade trouw of opzet om de belasting te ontduiken. Het feit dat de belastingplichtige zich zou hebben laten bijstaan door een ervaren belastingconsulent doet volgens de belastingplichtige geen afbreuk aan het voorgaande en maakt een verboden motivering a posteriori uit.

 

Volgens de belastingplichtige is er sprake van overmacht nu de vennootschap ingevolge een conflict met haar boekhouder niet kon beschikken over de nodige documenten.

Minstens is er volgens de belastingplichtige reden om de boetes te verminderen, gelet op hun strafrechterlijk karakter.

 

1.2.

De administratie van haar kant argumenteert dat ze niets te maken heeft met een geschil tussen de belastingplichtige en haar boekhouder. De belastingplichtige dient zich in voorkomend geval te verhalen op de boekhouder.

 

De administratie houdt verder voor dat de boekhouding oncontroleerbaar was, gelet op het ontbreken van een kasboek en een inventarisboek. Deze overtredingen werden volgens de administratie begaan met het opzet om de belastingen te ontduiken. Ze verwijst hierbij ook naar het feit dat de belastingplichtige zich liet bijstaan door een ervaren belastingconsulent.

 

• Beoordeling.

 

1.3.

Blijkens artikel 109 van de wet van 4 augustus 1986 houdende fiscale bepalingen moet de administratie, telkens wanneer ze aan een belastingplichtige een bericht zendt, waarbij hem een administratieve boete wordt opgelegd, de feiten vermelden die de overtreding opleveren en een verwijzing bevatten naar de toegepaste wet of verordeningsteksten. Tevens moeten de motieven opgegeven worden die gediend hebben om het bedrag van de boete vast te stellen.

 

1.4.

Het Hof stelt vast dat voor wat de administratieve boete, artikel 765172 betreft aan de belastingplichtige werd medegedeeld dat deze boete zou worden opgelegd in uitvoering van artikel 445 WIB wegens overtreding van de bepalingen van de artikelen 315 tot en met 317 WIB, waarbij de betrokken inbreuken nader werden toegelicht. Tevens werd medegedeeld dat het een tweede overtreding betrof van dezelfde soort. Er werd aangekondigd dat een administratieve boete zou worden opgelegd van 50.000,-BEF.

 

Ook voor wat de administratieve geldboetes, artikelen 765066 en 765313 betreft werd telkens aan de belastingplichtige medegedeeld op basis van welk artikel de boete werd opgelegd, om welke reden en voor welk bedrag.

 

1.5.

In het geval van kohierartikel 765172 werd aldus een bedrag aangekondigd dat blijkens de tabel van toepassing is in geval er sprake is van opzet om de belasting te ontduiken. Het Hof stelt evenwel vast dat in het betrokken bericht niet gesproken wordt van kwaad opzet en dat er niet gemotiveerd wordt dat er sprake is van opzet om de belasting te ontduiken.

 

In de twee andere gevallen wordt afgeweken van de bedragen, weerhouden in de tabellen, zonder dat hiervoor enige reden wordt opgegeven. Het Hof oordeelt dat er hier dan ook eveneens dat er geen afdoende motivering wordt gegeven voor wat het bedrag van de opgelegde boete betreft en dat er aldus sprake is van een schending van de motiveringsverplichting.

 

Een gebrek aan motivering kan niet achteraf worden rechtgezet en heeft tot gevolg dat de aanslag betreffende deze boetes integraal dient te worden vernietigd. De vordering van de belastingplichtige kan op dit punt dan ook gegrond worden verklaard.

 

2. De vennootschapsbelasting.

 

• De belasting zelf.

 

2.1.

Volgens de vennootschap is er sprake van willekeur bij de vestiging van de aanslag van ambtswege, vermits de administratie geen rekening gehouden heeft met de gegevens waarover ze beschikte. De administratie heeft met name evidente kosten genegeerd en enkel rekening gehouden met de BTW-aangiften van 1995 en 1996. Het betreft volgens de belastingplichtige onder meer afschrijvingen, huur voor gebouwen, interesten, verzekeringspremies en de RSZ-bijdragen van de werknemer en de werkgever.

 

Het feit dat er sprake is van willekeur heeft volgens de belastingplichtige tot gevolg dat de aanslag geheel dient te worden vernietigd.

 

2.2.

Volgens de administratie is er geen sprake van willekeur en werd rekening gehouden met alle aan de administratie gekende gegevens.

 

2.3.

Een belastingplichtige die van ambtswege wordt belast is inderdaad gerechtigd om te bewijzen dat de belastbare basis willekeurig werd vastgesteld, hetgeen ondermeer kan blijken uit het feit dat de administratie geen rekening heeft gehouden met gegevens die ze kende of geacht werd te kennen.

 

Het Hof stelt vast dat de aangifte in de vennootschapsbelasting voor de aanslagjaren 1996 en 1997, met de bijhorende stukken de administratie pas bereikte op 30 maart 1998, hetgeen door de belastingplichtige ook niet wordt betwist (stuk 30 e.v. administratie). De jaarrekening voor het boekjaar van 1 januari 1995 tot 31 december 1995 werd pas goedgekeurd op de jaarvergadering van 28 november 1997 (stuk 63 e.v. administratie). Van de gegevens die hierin zijn vermeld kon de administratie derhalve geen kennis hebben op het moment van het vestigen van de aanslag voor wat betreft de aanslagjaren 1996 (uitvoerbaar verklaard 14 juli 1997) en 1997 (uitvoerbaar verklaard 2 december 1997).

 

De belastingplichtige legt verder geen enkel stuk voor waaruit moet blijken dat de administratie voor wat de vorige aanslagjaren betreft kennis kon hebben van eventueel betaalde huurgelden, verrichte afschrijvingen, interesten e.d.

 

Enkel voor wat aanslagjaar 1996 betreft toont de belastingplichtige aan dat de administratie kennis kon hebben van een samenvattende opgave 325.50 (stuk 47 administratief dossier) bij de administratie toegekomen op 30 april 1996 voor een bedrag van 7.000,-BEF. Het Hof oordeelt evenwel dat het in dit geval geen willekeur, doch eerder een vergetelheid van de fiscale administratie betreft, die geen reden kan zijn om de volledige aanslag voor wat betreft aanslagjaar 1996 te vernietigen. De eerste rechter dient dan ook gevolgd te worden in zijn oordeel dat dit gegeven enkel aanleiding kan geven tot vermindering van de belastbare grondslag met dit bedrag.

 

2.4.

Nu de aanslag terecht van ambtswege werd gevestigd en niet als willekeurig kan worden beschouwd, is het aan de belastingplichtige om het juiste bedrag van zijn inkomsten te bewijzen, indien hij een belastbare grondslag in de plaats wenst te stellen van deze vastgesteld volgens de door de administratie vermoede inkomsten. Vermits de aanslag van ambtswege vermoed wordt juist te zijn, dient de belastingplichtige het positieve bewijs te leveren van het exacte bedrag van de belastbare inkomsten en van andere in aanmerking komende gegeven.

 

2.5.

De administratie argumenteert dat dit bewijs niet werd geleverd, nu de boekhouding waarop de belastingplichtige zich steunde niet als bewijskrachtig kan worden beschouwd.

 

Voor wat aanslagjaar 1996 betreft heeft de zaakvoerder van C.V.L.E.D. in zijn verslag van 7 november 1997 zelf toegegeven dat hij niet over het kasboek beschikte en dat dan maar werd besloten om de boekhouding volledig opnieuw te voeren. Voor wat aanslagjaar 1997 betreft wordt niet betwist dat het kasboek niet op de voorgeschreven wijze werd bijgehouden en dat geen inventaris kon worden voorgelegd.

 

2.6.

Het Hof oordeelt dat een conflict met de vorige boekhouder in hoofde van de belastingplichtige geen geval van overmacht kan uitmaken. De belastingplichtige staat zelf in voor de keuze van zijn boekhouder en dient ten aanzien van de administratie zelf de gevolgen te dragen van eventuele fouten of nalatigheden van deze laatste.

 

Het kasboek en het inventarisboek zijn essentiële gegevens binnen een boekhouding, zodat de administratie terecht van mening was dat de boekhouding niet als bewijskrachtig kon worden beschouwd.

 

Nu de belastingplichtige bij de berekening van de belastbare inkomsten die volgens haar in de plaats moeten worden gesteld van de door de administratie in aanmerking genomen inkomsten, uitgegaan is van oncontroleerbare gegevens, was de administratie terecht van mening dat niet het vereiste tegenbewijs werd geleverd.

 

• De belastingverhoging.

 

2.7.

De belastingplichtige stelt dat de belastingverhoging niet voldoende werd gemotiveerd.

Volgens de administratie daarentegen werd de belastingverhoging voldoende gemotiveerd, vermits telkens de reden werd vermeld, alsook het percentage en de artikelen, waarop werd gesteund.

 

Er bestaat geen twijfel over het feit dat een belastingverhoging afdoende moet zijn gemotiveerd. In antwoord op een prejudiciële vraag, gesteld door het Hof van Cassatie, stelde het toenmalige Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof) in een arrest van 18 april 2001 (Nr.48/2001, R.W., 2001-02, 1060) dat de motiveringsplicht van artikel 109 van de wet van 4 augustus 1986 ook geldt voor de belastingverhogingen, omdat anders het non-discriminatiebeginsel zou worden geschonden. Ook de administratie bevestigde in een circulaire (Circ.R.H.81/439.496 van 27 juli 1992, Bull.Bel., 719/8-9-92, p.2187) dat wanneer belastingverhogingen worden toegepast, de belastingplichtige in alle gevallen moet worden ingelicht over de desbetreffende wettelijke bepalingen, met redenen omkleed, over de toepasselijke belastingverhoging (vermelding van de aard, de ernst en de rang van de overtreding). Gelet op het voorgaande en de rechtspraak van het toenmalige Arbitragehof, kan geen rekening gehouden worden met de andersluidende rechtspraak van het Hof van Cassatie terzake (Cass., 7 februari 2002, F.J.F., 2002/115; Cass., 17 november 2005, F.J.F., 2006/104).

 

In de kennisgeving van aanslag van ambtswege voor aanslagjaar 1996 werd de belastingverhoging als volgt aangekondigd : "Er zal toepassing gemaakt worden van de bepalingen van de artikelen 444 WIB92 en 226 KB/WIB92 : een belastingverhoging van 10%".

 

Voor aanslagjaar 1997 werd de belastingverhoging als volgt gemotiveerd :

"Volgens art.444 WIB92 zal er een belastingverhoging toegepast worden. Volgens de ComIB92 444/24 is wanneer een belastingplichtige opzettelijk OF herhaaldelijk verzuimt zijn aangifte in te dienen, dit een overtreding met het opzet de belasting te ontduiken. In dit geval dient voor het vaststellen van het percentage verhoging de schaal onder "C" in artikel 225 KB tot uitv. WIB92 toegepast te worden (aard overtreding : niet-aangifte met het opzet de belasting te ontduiken). Gezien het de derde overtreding betreft zal er een belastingverhoging van 200% worden toegepast".

 

Het Hof oordeelt dat de belastingverhogingen aldus op afdoende wijze werden gemotiveerd.

 

2.8.

Ondergeschikt argumenteert de belastingplichtige dat er geen sprake is van kwade trouw of het opzet de belasting te ontduiken. Minstens is er reden om de verhoging kwijt te schelden, minstens te verminderen, vanwege het strafrechterlijk karakter ervan.

 

De administratie argumenteert ten onrechte dat er in deze werd aangetoond dat er sprake zou zijn van kwade trouw of het opzet om de belasting te ontduiken. Hoewel de problemen met de boekhouder geen overmacht uitmaken, blijkt hieruit wel dat de belastingplichtige met de nodige problemen te kampen heeft gehad. Er is dan ook geen reden om de Gewestelijke Directeur te volgen in zijn oordeel dat voor aanslagjaar 1997 een belastingverhoging van 50% dient te worden opgelegd.

 

Het Hof kan de belastingplichtige terzake volgen en sluit zich aan bij het standpunt van de eerste rechter dat de belastingverhoging van 50% voor aanslagjaar 1997 verder dient te worden verlaagd naar 20% omdat dergelijke sanctie in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de gepleegde inbreuk. Voor wat de belastingverhoging voor aanslagjaar 1996 betreft is er geen reden om tot een verdere verlaging of tot een kwijtschelding over te gaan en dient het vonnis van de eerste rechter te worden bevestigd.

 

3. Rechtsplegingsvergoeding.

 

Voor wat de rechtsplegingsvergoeding betreft, toe te passen overeenkomstig de wet van 21 april 2007, uitgevoerd door het K.B. van 26 oktober 2007 streven elk van beide partijen de toekenning na van een basisbedrag van 3.000,00 EUR.

 

Vermits elk van beide partijen nopens een onderscheidenlijk punt in het ongelijk zijn gesteld en de nieuwe regelgeving niets gewijzigd heeft aan artikel 1017, derde lid Ger.W. oordeelt het Hof dat er in onderhavig geval reden is om de rechtsplegingsvergoeding om te slaan.

 

OM DEZE REDENEN,

 

HET HOF, recht doende op tegenspraak,

 

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935.

 

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond.

 

Verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk doch ongegrond.

 

Hervormt de bestreden beslissing in de volgende mate.

 

Vernietigt de aanslagen artikel 765066 (aanslagjaar 1996), artikel 765172 (aanslagjaar 1996) en artikel 765313 (aanslagjaar 1997) en beveelt de teruggave van al hetgeen in uitvoering hiervan zou zijn betaald, vermeerderd met de moratoriuminteresten overeenkomstig artikel 418 WIB92,

 

Bevestigt het bestreden vonnis voor het overige.

 

Slaat de rechtsplegingsvergoeding om.

 

Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het HOF VAN BEROEP te ANTWERPEN van

ZEVENENTWINTIG MEITWEEDUIZENDENACHT,

waar aanwezig waren:

R. T., Voorzitter;

M. G. en

R. L., Raadsheren;

A. V.L., Griffier.