Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 25.11.1986

Datum :
25-11-1986
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
4 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Belgian justice
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

Afschrijvingen,Voortzettingsstelsel

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 25.11.1986
Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 25.11.1986
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 25.11.1986
Tax year : 2005
Document date : 25/11/1986
Document language : NL
Name : G 86/4
Version : 1
Court : appeal

ARREST G 86/4


Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 25.11.1986



Bull. nr. 686, pag. 1823

Afschrijvingen - Voortzettingsstelsel

De feiten :

Belastingplichtige exploiteerde, in feitelijke vereniging met zijn vader, een verzekeringsportefeuille.

Bij onderhandse akte dd. 18.10.1976 heeft de vader zijn rechten in de zaak overgelaten aan belastingplichtige. In zijn aangifte vermeldde de vader geen meerwaarde op overlating, maar de Administratie belastte een meerwaarde, die echter na bezwaar niet werd weerhouden. Ten gevolge hiervan werden de afschrijvingen op de overnameprijs, zoals in casu toegepast door de zoon-overnemer, niet meer door de Administratie aanvaard.

Het Hof is van oordeel dat het feit dat de overnemer reeds bepaalde rechten bezat in de overgedragen exploitatie de toepassing van het voortzettingsstelsel niet uitsluit.

Het Hof stelt verder dat het voortzettingsstelsel de algemene regel is, maar dat afwijking evenwel mogelijk is, maar alleen op voorwaarde dat de overlater op een duidelijke en ondubbelzinnige wijze zijn akkoord heeft betuigd, vermits de stopzettingsmeerwaarde belastbaar is in hoofde van de overlater.

Ten slotte stelt het Hof vast dat van een dergelijk akkoord nergens sprake is, dat er in tegendeel uit de houding van de overlater moet afgeleid worden dat hij dergelijk akkoord niet wenste, vermits hij geen meerwaarde aangaf, en na belasting van meerwaarde, bezwaar indiende bij de Gewestelijk Directeur, bezwaar dat werd ingewilligd. Het Hof besluit dan ook dat het voortzettingstelsel hier van toepassing is.



TWEEDE KAMER VOORZITTER : de heer Couckuyt RAADSHEREN : mevr. Van Isterdael, de heer Gallet O.M. : de heer Goeminne PARTIJEN : W.E. en L.L., tegen de Belgische Staat.

Gelet op het tussenarrest van 28 februari 1986, waarbij de debatten ambtshalve werden heropend en de neerlegging werd bevolen van bepaalde stukken uit het fiscaal dossier van W.E.;

Overwegende dat deze stukken thans werden neergelegd;

Overwegende dat in het voormeld tussenarrest reeds werd gesteld dat de eisers tijdig en regelmatig een voorziening hebben ingediend van de beslissing van de Directeur der Directe Belastingen te Gent dd. 26 september 1983, waarbij het bezwaar tegen de op hun naam gevestigde aanslagen in de personenbelasting en aanvullende gemeentebelasting voor de aanslagjaren 1978, 1979 en 1980 ( kohierartikels X., Y., en Z. ) werd afgewezen;

Overwegende dat W.E., samen met zijn vader, W.F. in feitelijke vereniging een verzekeringsportefeuille bezat; dat bij de onderhandse overeenkomst dd. 18 oktober 1976 de vader zijn rechten in deze zaak, zijnde de helft, en omvattende : clienteel, dossiers, firma en alle materieel, heeft overgelaten aan zijn zoon W.E. en diens echtgenote L.L. ( de eisers ) voor 1 000 000 F;

Overwegende dat de overlater, voor het jaar van de overname, geen stopzettingsmeerwaarde heeft aangegeven; dat hij, na wijziging door de taxatieambtenaar, bezwaar heeft ingediend tegen het in aanmerking nemen van een dergelijke meerwaarde, en dat het bezwaar gegrond werd verklaard;

Overwegende dat de huidige eisers de overnameprijs wensten af te schrijven op 5 jaar a rato van 200 000 F per jaar; dat hun aangifte voor de betwiste aanslagjaren dan ook deze afschrijving bevatte;

Overwegende dat het inwilligen van het bezwaar van de vader-overlater, de herziening van de fiscale toestand van de eisers tot gevolg had; dat hen, bij bericht van wijziging van aangifte dd. 29 november 1979 ter kennis werd gebracht dat de afschrijving van 200 000 F ten onrechte werd toegepast daar het voortzettingsstelsel van art. 40, par. 1, 1e WIB toepassing vond;

Overwegende dat de eisers tijdig lieten weten dat zij niet akkoord waren met deze wijziging omdat zij nooit gevraagd hebben dat het voortzettingsstelsel zou worden toegepast, maar dat zij de afschrijvingen willen toepassen daar zulks voor hen fiscaal voordeliger is; dat, hoewel het overlatingscontract daaromtrent niets bepaalt, er niet mag uit afgeleid worden dat er niet zou zijn afgezien van het voortzettingsstelsel;

Overwegende dat de belasting toch werd ingekohierd toepassing makende van het voortzettingsstelsel;

Overwegende dat de tijdige bezwaren werden afgewezen door de thans bestreden directoriale beslissing;

Overwegende dat de eisers voor het Hof inroepen : - dat hen geen zelfstandige entiteit werd overgelaten;

- dat de toepassing van het voortzettingsstelsel facultatief is; dat de overeenkomst impliciet een afwijzing inhoudt van het voortzettingsstelsel en dat de directoriale beslissing inzake W.F.

hen niet kan tegengesteld worden;

- zij vragen het verhoor van een getuige om de inhoud van de overeenkomst te bewijzen;

- dat het voortzettingsstelsel geen toepassing kan vinden inzoverre het de tweede eiseres betreft daar deze slechts de schoondochter is van de overlater;

1. Wat de overdracht betreft : Overwegende dat de eisers voorhouden dat hen geen zelfstandige entiteit werd overgelaten, doch enkel rechten in een feitelijke vereniging "Verzekeringskantoor W.F. en W.E.";

Overwegende dat de vergoeding aan W.F. werd betaald uit hoofde of ter gelegenheid van de volledige en definitieve stopzetting van zijn bedrijfsactiviteit en dat deze vergoeding betrekking had op de meerwaarden op lichamelijke of onlichamelijke activa, die voor deze bedrijfsactiviteit werden gebruikt; dat het feit dat de overnemer reeds bepaalde rechten bezat in de overgedragen exploitatie de toepassing van de art. 31 en 40 WIB niet uitsluit, daar niet is vereist dat de overgedragen zaak volledig en uitsluitend aan de overdrager moet hebben toebehoord;

2. Wat de beweerde afstand van het voortzettingsstelsel betreft : Overwegende dat de eisers voorhouden dat van het voortzettingsstelsel kan afgezien worden en dat geen schriftelijke overeenkomst vereist is om af te zien van de toepassing van dit stelsel;

Overwegende dat de toepassing van het voortzettingsstelsel de algemene regel is welke door art. 40, par. 1 WIB wordt ingevoerd;

Overwegende weliswaar dat deze regeling niet gebiedend is en er derhalve van deze regeling kan worden afgeweken;

Overwegende dat, bij niet toepassing van het voortzettingsstelsel de stopzettingsmeerwaarde belastbaar wordt in hoofde van de overlater; dat hieruit moet worden afgeleid dat de afwijking slechts toepassing kan vinden wanneer de overlater minstens op een duidelijke en ondubbelzinnige wijze zijn akkoord heeft betuigd met deze afwijking, welke zijn belangen kan schaden;

Overwegende dat ten deze de eisers niet het bewijs bijbrengen van het bestaan van een dergelijk akkoord; dat de bewoordingen van de overname-overeenkomst, waarin wordt vermeld dat de overnemers de zaak verwerven "vrij en onbelast" en "mits er vanaf heden alle belastingen van te dragen" geen uiting zijn van een consensus om af te wijken van het normaal wettelijk stelsel; dat immers de belasting, geheven in toepassing van het voortzettingsstelsel, geen latente schuld is van de bedrijfsactiviteit - zoals de eisers ten onrechte voorhouden - doch uitsluitend verschuldigd is ingevolge de overdracht van deze activiteit;

Overwegende dat uit het voorgelegd fiscaal dossier van de overlater blijkt dat deze geen stopzettingsmeerwaarde als voorzien bij art. 31, 1 WIB, heeft aangegeven; dat, nadat de taxatieambtenaar dergelijke meerwaarde wel in rekening had gebracht, de overlater daartegen een bezwaar indiende dat gegrond werd verklaard door de Gewestelijke Directeur;

Overwegende weliswaar dat deze directoriale beslissing niet kan worden tegengesteld aan de eisers; dat echter uit het niet aangeven van een stopzettingsmeerwaarde en uit het verzet tegen het in aanmerking nemen ervan, voldoende blijkt dat de overlater ook niet op een impliciete wijze zijn akkoord heeft betuigd om af te wijken van de normale wettelijke regeling;

Overwegende dat derhalve het voortzettingsstelsel toepassing kan vinden;

3. Wat betreft de vraag tot het horen van een getuige : Overwegende dat de eisers voorhouden dat de overlater en de overnemer W.E., samen raad hebben gevraagd aan de toenmalige hoofdcontroleur der belastingen te Eeklo, BW; dat zij aldaar zouden zijn overeengekomen af te zien van de toepassing van het voortzettingsstelsel, zodat de overlater aangifte zou doen van de stopzettingsmeerwaarde en de overnemer afschrijvingen zou kunnen toepassen op de overnameprijs;

Overwegende dat de eisers thans vragen dat BW onder ede zou worden gehoord omtrent de overeenkomst welke in zijn aanwezigheid zou zijn bereikt;

Overwegende dat, zelfs indien zou bewezen worden dat de overlater en de overnemer samen raad zouden hebben gevraagd aan deze ambtenaar, deze enkel inlichtingen zou kunnen verschaffen omtrent het voornemen dat de beide contractanten tegenover hem hebben laten blijken, doch geenszins omtrent wat tussen deze partijen uiteindelijk werd overeengekomen op 18 oktober 1976, daar uit niets blijkt dat hij aanwezig was bij de ondertekening van de overeenkomst; dat het verhoor van deze getuige dan ook niet dienstig voorkomt;

4. Wat betreft de toepasbaarheid van het voortzettingsstelsel in hoofde van de tweede eiseres;

Overwegende dat de eisers voorhouden dat art. 40, par. 1, 1e geen toepassing kan vinden wanneer de overname geschiedt door een schoonzoon of schoondochter; dat de tweede eiseres, schoondochter van de overlater, samen met haar echtgenoot de overeenkomst heeft ondertekend en dat zij ook werd vermeld als een der overnemers; dat overigens ingevolge huwelijkscontract alle rechten op de zaak in de gemeenschap vallen; dat zij, die oorspronkelijk een bezoldigde part-time betrekking had en zich ook reeds part-time bezig hield met de zaak, later haar betrekking opgaf om volledig in de zaak te werken;

Overwegende dat de eisers daaruit afleiden dat in onderhavige zaak ten onrechte de afschrijving van de overnameprijs, minstens van een deel ervan, werd geweigerd;

Overwegende dat uit de aangiften voor de betwiste aanslagjaren duidelijk blijkt dat de beroepsactiviteit van verzekeringsmakelaar enkel werd uitgeoefend door de eerste eiser met uitsluiting van de tweede eiseres, die stadsbediende was tot 31 augustus 1979 en geen ander inkomen aangaf dan de bezoldiging die haar uit dien hoofde werd uitbetaald;

Overwegende dat derhalve, ongeacht de rechten welke deze eiseres zou kunnen laten gelden tijdens de huwelijksgemeenschap of bij de ontbinding ervan, uit deze vaststelling voldoende blijkt dat de bedrijfsactiviteit in werkelijkheid enkel werd voortgezet door de eerste eiser; dat de exploitatie derhalve werd voortgezet door een erfgerechtigde in rechte linie;

OP DEZE GRONDEN, HET HOF, Gelet op art. 24bis van de Wet van 15 juni 1935;

Gehoord in openbare rechtszitting het verslag van Raadsheer L. Gallet, de partijen in hun middelen en conclusies en het overeenkomstig advies van Advocaat-Generaal Ockers;

Ontvangt de voorziening en erover beslissend : - Zegt dat er geen redenen zijn om over te gaan tot het horen onder ede van de door de eisers aangewezen getuige;

- Verklaart de voorziening ongegrond.

Verwijst de eisers tot de kosten, begroot op 269 F.