We zijn erg blij om te zien dat u van ons platform houdt! Op hetzelfde moment, hebt u de limiet van gebruik bereikt... Schrijf u nu in om door te gaan.
We zijn erg blij om te zien dat u van ons platform houdt! Op hetzelfde moment, hebt u de limiet van gebruik bereikt... Schrijf u nu in om door te gaan.
Arrest van het Hof van Cassatie dd. 22.09.2003
- Sectie :
- Regelgeving
- Type :
- Belgian justice
- Subdomein :
- Fiscal Discipline
Samenvatting :
Niet-concurrentievergoeding,Kwalificatie voor toepassing RSZ,Diverse inkomsten
Originele tekst :
Voeg het document toe aan een map
()
om te beginnen met annoteren.
Fisconet
plus Version 5.9.23
Service Public Federal Finances |
|||||||
|
Arrest van het Hof van Cassatie dd. 22.09.2003
Document
Search in text:
Properties
Document type : Belgian justice Title : Arrest van het Hof van Cassatie dd. 22.09.2003 Tax year : 2005 Document date : 22/09/2003 Document language : NL Modification date : 31/10/2006 11:25:35 Name : C 03/6 Version : 1 Court : cassation
ARREST C 03/6 Arrest van het Hof van Cassatie dd. 22.09.2003 De Fiscale Koerier 2003/613 Niet-concurrentievergoeding - Kwalificatie voor toepassing RSZ - Diverse inkomsten Wanneer de partijen geen concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst hebben opgenomen en zij na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een niet-concurrentieovereenkomst sluiten waarbij aan de vroegere werknemer, als tegenprestatie voor zijn verbintenis zijn vroegere werkgever geen concurrentie aan te doen, een vergoeding wordt toegekend, wordt het recht op deze vergoeding, in zoverre het geen verdoken vergoeding voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst betreft, niet toegekend ingevolge de vroegere bestaande arbeidsovereenkomst of de beëindiging ervan, maar ingevolge de latere overeenkomst. Bij ontstentenis van uitbreiding van het begrip loon in dit verband, is deze vergoeding dienvolgens geen loon in de zin van de Loonbeschermingswet, noch voor de sociale zekerheid. Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.03.0028.N RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID, openbare instelling, met zetel te 1000 Brussel, Warerloolaan 76. eiser, vertegenwoordigd door mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Dalstraat 67, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan, tegen THOMAS COOK BELGIUM, naamloze vennootschap, voorheen de nv C & N TOURISTIC BELGIUM, met zetel te 9052 Zwijnaarde, Tramstraat 63, verweerster, vertegenwoordigd door mr. Willy Van Eeckhoute, advocaat bij het hof van Cassatie, kantoor houdende te 9051 Gent, Driekoningenstraat 3, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan. 1. Bestreden beslissing Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 10 oktober 2002 gewezen door het Arbeidshof te Brussel. 2. Rechtspleging voor het Hof Afdelingsvoorzitter Robert Boes heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Anne De Raeve heeft geconcludeerd. 3. Middel Eiser voert in zijn verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 2, inzonderheid het eerste lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers; - artikel 14, §2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; - artikel 23, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest verklaart het hoger beroep van eiser ongegrond en bevestigt het beroepen vonnis van de arbeidsrechtbank dat oordeelde dat de vergoeding van 1.300.000 BEF (32.226,16 euro) betaald in het kader van de niet-concurrentieovereenkomst, gesloten na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, geen loon is waarop socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn en veroordeelt eiser dienvolgens tot terugbetaling van 768.899 BEF (19.060,51 euro) ten titel van onverschuldigd betaalde bijdragen en intresten, zulks op de volgende gronden: "Artikel 14, §1, van de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en artikel 23, lid 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers bepaalt dat de bijdragen voor sociale zekerheid worden berekend op grond van het loon van de werknemers; Artikel 14, §2, van dezelfde wet en artikel 23, lid 2, van de voormelde wet van 29 juni 1981 bepaalt verder dat het begrip loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers en dat de Koning het aldus bepaalde begrip kan verruimen of beperken bij een in ministerraad overlegd besluit; Artikel 2 van de wet van 12 april 1965 bepaalt dat onder loon wordt verstaan: de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer recht heeft ingevolge zijn dienstbetrekking ten laste van de werkgever; Hieronder dienen te worden begrepen de in geld waardeerbare voordelen die verband houden met de uitvoering, de beëindiging of de schorsing van de dienstbetrekking (W. Van Eeckhoutte. 'Het begrip loon in de bijdrageregeling van het sociaal zekerheidsstelsel voor werknemers' in J. Van Steenbergen en Y. Jordens. Het loonbegrip. Die Keure 1995, 23); In de niet-concurrentieovereenkomst van 18 oktober 1995 komen partijen overeen dat x een niet-concurrentie vergoeding van 1.300.000 BEF (32.226,16 euro) bruto ontvangt in ruil voor het opnemen van de verplichting binnen een periode van 12 maanden die volgen op het einde van de arbeidsovereenkomst, zich te onthouden van het rechtstreeks of onrechtstreeks uitoefenen van een activiteit binnen de reissector in haar breedste zin, meer specifiek in activiteiten van een reisorganisator, reisbemiddelaar en/of alle aanverwante activiteiten, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden en dit over het ganse territorium van België en da X er zich toe verbindt deze vergoeding fiscaal als divers inkomen aan te geven; De aard van de functie van X en het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen, zodat ook geen concurrentiebeding voorhanden was, noopte (verweerster) tot het afsluiten van de niet-concurrentieovereenkomst op 18 mei 1995, na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op 4 mei 1995; Een dergelijke overeenkomst hoeft niet te voldoen aan de voorwaarden van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 nu er geen relatie werkgever-werknemer meer is en dus geen toepassing meer van voormelde wet. De niet-concurrentieovereenkomst is dan ook slechts zeer oppervlakkig vergelijkbaar met het concurrentiebeding, zoals voorzien in de artikelen 65 en 104 van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978. De vergoeding die aldus voor een niet-concurrentie wordt overeengekomen kan enkel worden beschouwd als afstand van een persoonlijk recht, met name de vrijheid van arbeid, zoals voorzien in het decreet d'Allarde (J. Truyts en T. Baart, "Het niet-concurrentiebeding', Oriëntatie 1997.05,119); De motivatie op grond waarvan de niet-concurrentieovereenkomst werd afgesloten is terzake niet dienen; Ten onrechte verwijst (eiser) naar de fiscale catalogering van de niet-concurrentievergoeding en naar het arrest van het Hof van Cassatie van 3 november 1997 (Soc. Kr. 1998, 381) waarin wordt geoordeeld dat de forfaitaire compensatoire vergoeding die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is, omdat hij niet binnen 15 dagen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de werkelijke toepassing van het concurrentiebeding had afgezien (artikel 65, §2, lid 5, 4°, van de Arbeidsovereenkomstenwet op de bedienden) te beschouwen (is) als een beroepsinkomen in de zin van artikel 31, tweede lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) waarop bedrijfsvoorheffing verschuldigd is; In casu heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over de aard van de vergoeding verschuldigd ingevolge de uitvoering van een voorwaarde die uitdrukkelijk in de aanvullende overeenkomst in de loop van de tewerkstelling werd opgenomen en niet over de aard van de vergoeding betaald in uitvoering van een niet-concurrentiebeding, gesloten na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst; Tenslotte merkt het (arbeidshof) op dat de ervaring en kennis opgebouwd ter gelegenheid van of naar aanleiding van de arbeid in dienstverband altijd bestaat, maar dit betekent nog niet dat de vergoeding betaald op grond van de niet-concurrentieovereenkomst, afgesloten na de beëindigde arbeidsovereenkomst, toegekend wordt ingevolge de dienstbetrekking, temeer er in casu niet wordt bewezen dat de niet-concurrentieovereenkomst werd afgesloten om de uitbetaling van een opzeggingsvergoeding werd toegekend overeenstemmend met een opzeggingstermijn van 10 maanden; De vergoeding ten bedrage van 1.300.000 BEF (32.226,16 euro) is geen loon en derhalve niet onderworpen aan sociale zekerheidsbijdragen". Grieven Overeenkomstig artikel 14, §2, van de R.S.Z.-wet en 23, §2, van de Algemene Beginselenwet Sociale Zekerheid worden de bijdragen voor de sociale zekerheid berekend op basis van het loon van de werknemer, zoals omschreven in artikel 2 van de Loonbeschermingswet van 12 april 1965. Luidens artikel 2 van de wet van 12 april 1965 wordt onder loon verstaan, het loon in geld en de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever. Een aan de werknemer toegekend voordeel maakt deel uit van het loon, omschreven in artikel 2 van de wet van 12 april 1965, wanneer de werknemer, onder de overeengekomen voorwaarden, aanspraak kan maken lastens zijn werkgever op de toekenning van dat voordeel en hij zijn recht stoelt op de dienstbetrekking. Ook de in geld waardeerbare voordelen die verband houden met de beëindiging van de dienstbetrekking zijn loon in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965, zoals het arbeidshof terecht aangeeft. Wanneer een werkgever de arbeidsovereenkomst met zijn werknemer beëindigt en een overeenkomst afsluit waarbij de gewezen werknemer een vergoeding wordt toegekend om in de toekomst af te zien van de aanwending van zijn kennis, ervaring en bekendheid die hij in de loop van zijn tewerkstelling heeft verworven, dan wordt deze vergoeding toegekend naar aanleiding van en om reden van de beëindiging van de dienstbetrekking en is zij loon in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965. Deze vergoeding die de werknemer ontvangt als tegenprestatie voor zijn verbintenis om zijn gewezen werkgever geen concurrentie aan te doen, vindt zijn oorzaak immers ontegensprekelijk in de arbeidsovereenkomst zelf die voorheen tussen beiden heeft bestaan en zonder welke de niet-concurentieovereenkomst nooit zou zijn afgesloten. Het feit dat de niet-concurrentieovereenkomst de afstand tot voorwerp heet van de kennis of ervaring die de werknemer verworven heeft in het kader van die arbeidsovereenkomst, maakt dat deze niet-concurrentieovereenkomst niet los kan worden gezien van de vroegere dienstbetrekking, ongeacht het tijdstip waarop de werknemer zich jegens zijn gewezen werkgever tot niet-concurrentie verbindt. In casu verwijst de niet-concurrentieovereenkomst expliciet naar de ervaring en kennis opgedaan door X gedurende de periode van tewerkstelling bij zijn werkgever ("Gelet echter op de hoge expertise en vakkundigheid die X ten toon heeft gespreid bij de NV All Air en op het feit dat hij gedurende de periode van tewerkstelling voor de NV All Air, een uitgebreide know-how heeft verworven en kennis heeft genomen van financiële, automatiserings- en andere vertrouwelijke ondernemingsgegevens ..."). Het betreden arrest stelt tevens vast dat de aard van de functie van X t verweerster ertoe noopte om een niet-concurrentieovereenkomst af te sluiten. Hieruit blijkt dat de vergoeding die hem toekomt in ruil voor de afstand van zijn vrijheid om activiteiten uit te oefenen binnen de reissector, innig verbonden is met zijn vroegere dienstbetrekking en hierop kan worden gestoeld. Ook de korte tijdspanne tussen het beëindigen van de dienstbetrekking (4 oktober 1995) en het afsluiten van de niet-concurrentieovereenkomst (18 oktober 1995) bevestigt in casu dit onderling verband. Het is niet onverenigbaar met de definitie van loon in artikel 2 van de Loonbeschermingswet om te beslissen dat een niet-concurrentievergoeding, toegekend aan een werknemer in uitvoering van een niet-concurrentieovereenkomst afgesloten na het beëindigen van de dienstbetrekking, loon is waarop socialezekerheidsbijdragen zijn verschuldigd, ook al is het recht op deze vergoeding eerst pas na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst ontstaan. Hieruit volgt dat het bestreden arrest niet wettig heeft kunnen oordelen dat de vergoeding die voor de niet-concurrentie wordt overeengekomen, in casu ten bedrage van 32.226,16 euro (1.300.000 BEF) enkel kan worden beschouwd als de afstand van een persoonlijk recht en niet als loon dat wordt toegekend ingevolge de dienstbetrekking (schending van de artikelen 2 van de wet van 12 april 1965, 14, §2, van de wet van 27 juni 1969 en 23, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981). 4. Beslissing van het Hof Overwegende dat, krachtens artikel 14, §1, van de RSZ-wet van 27 juni 1969, de bijdragen voor de sociale zekerheid berekend worden op basis van het loon van de werknemer; Dat, krachtens artikel 14, §2, van de voormelde wet, het loonbegrip omschreven wordt met verwijzing naar het gelijknamig begrip van artikel 2 van de Loonbeschermingswet, met dien verstande dat het in de laatstgenoemde wet bepaalde begrip bij koninklijk besluit kan worden verruimd of beperkt; Overwegende dat, krachtens artikel 2 van de Loonbeschermingswet, het loon in geld en de in geld waardeerbare voordelen, waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever, loon zijn; Dat de in het voormelde artikel 2 bedoelde voordelen niet alleen betrekking hebben op de voordelen die voortvloeien uit de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, maar ook op die met betrekking tot de beëindiging of de schorsing van de dienstbetrekking; Overwegende dat, wanneer de partijen geen concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst hebben genomen en zij na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een niet-concurrentieovereenkomst sluiten waarbij aan de vroegere werknemer, als tegenprestatie voor zijn verbintenis zijn vroegere werkgever geen concurrentie aan te doen, een vergoeding wordt toegekend, het recht op deze vergoeding, in zoverre het geen verdoken vergoeding voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst betreft, niet toegekend wordt ingevolge de vroeger bestaande arbeidsovereenkomst of de beëindiging ervan, maar ingevolge de latere overeenkomst; dat deze vergoeding, bij ontstentenis van uitbreiding van het begrip loon in dit verband, dienvolgens geen loon is in de zin van de Loonbeschermingswet, noch voor de Sociale Zekerheid; Overwegende dat het arrest oordeelt dat "de ervaring en kennis opgebouwd ter gelegenheid van of naar aanleiding van de arbeid in dienstverband altijd bestaat, maar dit nog niet betekent dat de vergoeding, betaald op grond van een niet-concurrentieovereenkomst, afgesloten na de beëindigde arbeidsovereenkomst, toegekend wordt ingevolge de dienstbetrekking, temeer er in casu niet wordt bewezen dat de niet-concurrentieovereenkomst werd afgesloten om de uitbetaling van een opzeggingsvergoeding te omzeilen"; Dat het arrest op grond hiervan, zonder schending van de aangewezen wetsbepalingen, oordeelt dat geen socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn op de in het kader van de niet-concurrentieovereenkomst uitbetaalde vergoeding ten bedrage van 1.300.000 BEF en eiser veroordeelt tot terugbetaling aan de rechtsvoorgangster van verweerster van het onverschuldigd betaald bedrag van 768.899 BEF; Dat het middel niet kan worden aangenomen; OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt het cassatieberoep; Veroordeelt eiser in de kosten. De kosten begroot op de som van honderd vijftig euro vijftig cent jegens de eisende partij en op de som van tweehonderd zevenentwintig euro eenenzeventig cent jegens de verwerende partij. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Robert Boes, de raadsheren Ghislain Dhaeyer, Greta Bourgeois, Eric Dirix en Eric Stassijns en in openbare terechtzitting van tweeëntwintig september tweeduizend en drie uitgesproken door afdelingsvoorzitter Robert Boes, in aanwezigheid van advocaat-generaal Anne De Raeve, met bijstand van eerstaanwezend adjunct-griffier Lisette De Prins. |
|||||||