Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 07.06.1988

Datum :
07-06-1988
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Belgian justice
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

Rémunération travailleur,Nature revenus professionnels,Qualité travailleur associé actif

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 07.06.1988
Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 07.06.1988
Document
Content exists in : fr nl

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 07.06.1988
Tax year : 2005
Document date : 07/06/1988
Document language : FR
Name : A 88/8
Version : 1
Court : appeal

ARRET A 88/8


Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 07.06.1988



Bull. n° 682, p. 682

Rémunération travailleur - Nature revenus professionnels - Qualité travailleur associé actif

    Un contribuable-associé déclare ses revenus professionnels comme travailleur salarié, vu qu'il ne possède qu'un nombre limité de parts dans une société, qu'il n'exerce aucune fonction dirigeante dans celle-ci et ne perçoit pas de rémunérations équivalentes à celles de quelqu'un qui remplit une fonction de cadre.

    L'Administration estime toutefois qu'il possède la qualité d'associé et que ses revenus sont des revenus d'associé.

    En appel, le contribuable invoque deux arguments.

    Il soutient en premier lieu que le directeur, en tant qu'organe juridictionnel, n'a pas rendu un jugement indépendant vu qu'il a analysé les éléments matériels en se basant sur le commentaire administratif.

    La cour rejette ce grief.

    Le requérant soutient en second lieu qu'il n'a pas été examiné si les activités qu'il exerce dans la société visent à rentabiliser son capital.

    Ce grief est également rejeté par la cour et ce, pour les motifs suivants : 

    - l'argument selon lequel la part de capital détenue par le requérant a été réduite pour permettre au gérant d'obtenir la majorité, n'est pas pertinent;

    - pas plus que le fait que la direction de la société était entièrement aux mains du gérant;

    - d'autre part, il n'est pas non plus réquis d'avoir une fonction dirigeante pour être qualifié d'associé actif dans une société;

    - il suffit d'exercer une activité permanente dans la société dans laquelle on a fait un apport de fonds, pour conclure que ceci se fait dans un but de rentabilisation du capital en question.



VIJFDE KAMER 

VOORZITTER : de heer Janssens 

RAADSHEREN : de heer Bresseleers, de heer Leemans 

O.M. : de heer Van Ingelgem 

ADVOCATEN : Mr. Vandebergh, Mr. Dumez 

PARTIJEN : G.T., bediende, tegen de Belgische Staat De bestreden beslissing van de ambtenaar gedelegeerd door de gewestelijke directeur der directe belastingen te Hasselt van 6 december 1984 heeft het bezwaar van appellant tegen de aanslag in de personenbelasting voor het aanslagjaar 1983 ( kohierart. X van de stad Hasselt ) afgewezen.

De aanslag was gevestigd na een bericht van wijziging, waarin de fiscus meedeelde dat hij voornemens was de inkomsten van appellant bij de PVBA Gebroeders G. te beschouwen als inkomsten van een werkend vennoot, en waarmee appellant tijdig zijn niet-akkoord had doen blijken.

In het bezwaarschrift voerde appellant aan dat deze inkomsten kunnen beschouwd worden als inkomsten van een loontrekkende ( zoals aangegeven ), daar hij in de vennootschap slechts over een beperkt aantal deelbewijzen beschikt, geen leidende functie waarneemt en geen bezoldiging ontvangt die overeenstemt met deze van iemand die een leidinggevende taak waarneemt.

De gedelegeerde ambtenaar oordeelde dat van de regel dat principieel de inkomsten van personen die de hoedanigheid van vennoot bezitten als "inkomsten van vennoot" moeten aangemerkt worden, slechts kan afgeweken worden voor degenen die, tewerkgesteld als loon- of weddetrekkende, nadien tevens vennoot zijn geworden, slechts een beperkt aantal deelbewijzen bezitten en geen leidende functie vervullen.

Hij stelde vast dat uit het geheel van feitelijke omstandigheden terecht besloten was dat appellant de hoedanigheid van vennoot bezat, en dat de inkomsten die hem werden toegekend voor de in de schoot van de vennootschap uitgeoefende functies, bezoldigingen van een vennoot zijn.

In beroep voert appellant aan dat de bestreden beslissing geen blijk geeft van de onafhankelijkheid die de directeur als jurisdictioneel orgaan aan de dag moet leggen, en, ten gronde, dat in de bestreden beslissing niet onderzocht werd of de activiteit van appellant in de vennootschap erop gericht is een kapitaal, dat gedeeltelijk van hem is, te doen renderen.

Volgens appellant heeft de gedelegeerde ambtenaar zijn activiteiten niet getoetst aan dit doorslaggevend criterium, en is de Administratie in gebreke gebleven het bewijs te leveren dat zijn aangifte ( inkomsten als loontrekkende en stille vennoot ) onjuist is.

X X X Overwegende dat in strijd met wat geintimeerde voorhoudt de betwiste aanslag niet ambtshalve werd gevestigd;

Overwegende dat de omstandigheid dat de gedelegeerde ambtenaar de feitelijke elementen ontleed heeft aan de hand van de Administratieve commentaar ( ComIB ) niet impliceert dat hij niet als onafhankelijk jurisdictioneel orgaan zou geoordeeld hebben;

Overwegende dat het annaliteitsprincipe er zich niet tegen verzet dat bij het beoordelen van de betwiste aanslag gesteund zou worden op gebeurtenissen, feiten en handelingen uit vroegere ( of latere ) jaren;

Overwegende dat appellant op 27 maart 1979 met twee broers, die zoals hij, van beroep vloerder waren, de PVBA Gebroeders G. heeft opgericht en 88 van de 250 deelbewijzen ontving;

Overwegende dat appellant niet betwist dat hij tot 1 november 1980 werkend vennoot was, d.i. dat zijn activiteiten in de PVBA erop gericht waren zijn deelneming in het kapitaal van de vennootschap te doen renderen;

Overwegende dat het loutere herleiden van zijn aandeel in het kapitaal van 35,2 % tot 30 %, teneinde een broer, die zaakvoerder was, toe te laten de meerderheid van de aandelen te verwerven ( 128 op 250 ) niet relevant is ten aanzien van de vraag of appellant werkend vennoot is;

Overwegende dat evenmin de omstandigheid dat vanaf 1 november 1980 de leiding van de vennootschap volledig zou overgelaten zijn aan de zaakvoerder ter zake bepalend is;

Overwegende dat immers niet vereist is dat een vennoot zich zou inlaten met het bestuur van de vennootschap om als werkend vennoot te kunnen aangemerkt worden;

Overwegende dat het volstaat dat degene die in een vennootschap gelden heeft ingebracht, daarin een daadwerkelijke en permanente activiteit uitoefent ( wat ten deze niet betwist wordt ) teneinde een kapitaal dat gedeeltelijk van hem is winst te doen opleveren;

Overwegende dat het niet aan te nemen is dat appellant wiens aandeel in het maatschappelijk vermogen, ondanks de overdracht van 13 deelbewijzen, van 1979 tot 1982 is toegenomen van 88 000 F tot 823 950 F ( en meer bepaald in het betrokken aanslagjaar van 398 683 tot 823 950 F ), dit kapitaal ter beschikking van de vennootschap zou gelaten hebben indien zijn voltijdse dagtaak als ploegbaas in de vennootschap er niet tevens op gericht zou geweest zijn dit kapitaal te doen renderen;

Dat dit oogmerk trouwens ook blijkt uit de omstandigheid dat appellant jaarlijks deelneemt aan de algemene vergadering van de vennootschap ter "beveiliging van het belegd kapitaal" ( zijn brief van 18 september 1984 );

Overwegende dat de stille vennoot, die volgens appellant wel kan deelnemen aan de algemene vergadering teneinde zijn deelneming in het kapitaal winst te doen opleveren, geen daadwerkelijke en permanente activiteit in de vennootschap uitoefent;

Overwegende dat appellant trouwens schijnt te erkennen dat zijn arbeid erop gericht is "de zaak" te doen renderen ( conclusies p 7 ), wat noodzakelijkerwijze impliceert "zijn kapitaal te doen renderen";

Overwegende dat de omstandigheid dat zijn arbeid daarenboven vergoed wordt met een gelijkaardig loon als aan de andere arbeiders betaald wordt, niet belet dat die arbeid er ook op gericht was het kapitaal winst te doen opleveren;

Overwegende dat aldus terecht beslist werd dat de inkomsten die appellant in 1982 in de schoot van de PVBA Gebroeders G. genoot, bezoldigingen zijn van een werkend vennoot;

OM DEZE REDENEN, HET HOF, Rechtdoend na tegenspraak;

Gelet op art. 24bis van de Wet van 15 juni 1935;

Gehoord in openbare zitting het verslag van raadsheer G. Bresseleers en het eensluidend advies van A. Van Ingelgem, substituut procureur-generaal;

Verklaart de voorziening ongegrond en bevestigt de bestreden beslissing en de betwiste aanslag;

Verwijst appellant in de kosten van zijn voorziening.