Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 26.11.1990
- Sectie :
- Regelgeving
- Type :
- Belgian justice
- Subdomein :
- Fiscal Discipline
Samenvatting :
CHARGE PROFESSIONNELLE.,CONTROLE OPPORTUNITE.
Originele tekst :
Voeg het document toe aan een map
()
om te beginnen met annoteren.
Fisconet
plus Version 5.9.23
Service Public Federal Finances |
|||||||
|
Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 26.11.1990
Document
Search in text:
Properties
Document type : Belgian justice Title : Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 26.11.1990 Tax year : 2005 Document date : 26/11/1990 Document language : FR Name : A 90/10 Version : 1 Court : appeal
ARRET A 90/10 Arrêt de la Cour d'appel d'Anvers dd. 26.11.1990 CHARGE PROFESSIONNELLE. - CONTROLE OPPORTUNITE. Il ressort de la lecture conjointe des articles 44 et 50bis, 2e du CIR qu'une depense ne peut etre consideree comme une charge professionnelle, que si son objet et son montant peuvent etre acceptes comme etant raisonnables (1). Pour apprecier si certaines depenses peuvent etre justifiees de maniere raisonnable, il doit surtout etre tenu compte de la profession exercee, de la nature et du caractere des depenses, des circonstances et des conditions dans lesquelles cette profession est exercee, et surtout des revenus que le contribuable en tire. Het Hof, na beraadslaging, zitting houdende in openbare zitting, geeft het volgende arrest : Gelet op de aanslagen in de personenbelasting a) aanslagjaar 1983, inkomsten 1982, artikel 750001, toegezonden aan de belastingschuldige op 2 april 1987, een belasting vorderend van ....... F op grond van een belast inkomen van ....... F b) aanslagjaar 1984, inkomsten 1983, artikel 6711896, toegezonden aan de belastingschuldige op 10 juni 1986, een belasting vorderend van ..... F op grond van een belast inkomen van ......... F c) aanslagjaar 1985, inkomsten 1984, artikel 7716254, toegezonden aan de belastingschuldige op 6 oktober 1987, een belastingvorderend van ....... F op grond van een belast inkomen van ....... F d) aanslagjaar 1986, inkomsten 1985, artikel 7716183 toegezonden aan de belastingschuldige op 6 oktober 1987, een belasting vorderend van ...... F op grond van een belast inkomen van ........ F. Gelet op de bezwaarschriften tijdig toegekomen bij de bevoegde directeur respectievelijk op 17 september 1986, 8 mei 1987 en 16 oktober 1987; Gelet op de beslissing waartegen voorziening, genomen onder nummer 504446 door de gedelegeerde ambtenaar van de directeur van de directe belastingen van de gewestelijke directie Antwerpen II, op 1 december 1987, dezelfde datum aangetekend verzonden aan de belastingschuldige, waardoor een totale ontheffing wordt verleend van ... F, en de bezwaarschriften voor het overige worden afgewezen; Gelet op het verzoekschrift tot voorziening, tijdig ingediend ter griffie van het Hof van Beroep te Antwerpen op 31 december 1987, samen met het origineel van het exploot van kennisgeving dd. 30 december 1987; * * * Overwegende dat de betwiste aanslagen voor de aanslagjaren 1983, 1984 en 1986, telkens van ambtswege werden gevestigd, ingevolge de laattijdige aangiften van appellant, en dat de aanslag voor het aanslagjaar 1985 werd gevestigd, overeenkomstig het bericht van wijziging van aangifte, waarmede appellant zich tijdig niet akkoord verklaarde; Overwegende dat appellant, naast zijn beroep van bediende bij ..., het bijberoep uitoefent van freelance journalist, gespecialiseerd in de problemen van het Verre Oosten; Dat hij deze journalistieke bedrijvigheid uitoefent door middel van artikels en publikaties, die hij tracht te laten opnemen in kranten en tijdschriften, en dat deze tot stand komen na voorafgaande persoonlijke studie, aan de hand van aangeschafte lectuur,en na onderzoek ter plaatse, waarvoor hij verscheidene reizen ondernam, o.m. naar Vietnam, Thailand en Cambodja; Overwegende dat appellant in de aangiften van de kwestieuze aanslagjaren respectievelijk de bedragen van 21.186 F, 30.604 F, 46.707 F en 47.350 F aangaf als inkomsten, behaalt uit zijn bijberoep, terwijl hij voor dezelfde jaren respectievelijk 102.906 F, 282.446 F, 115.266 F en 109.989 F in mindering bracht als werkelijke bedrijfsuitgaven, in toepassing van art. 44 W.I.B., en dat hij deze tevens als verliezen beschouwt, die, overeenkomstig art. 43, 2° W.I.B., moeten worden aangerekend op de inkomsten van zijn activiteit als bediende; Overwegende dat geïntimeerde de in rekening gebrachte uitgaven niet aanvaardde als werkelijke bedrijfsuitgaven, aangezien ze op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, en alsdan met toepassing van art. 50bis, 2° W.I.B., bij de betwiste aanslagen voor de aanslagjaren 1983 en 1984 deze kosten beperkte tot 20 %, en, voor de aanslagjaren 1985 en 1986, aanvaardde dat de inkomsten van het bijberoep volledig werden opgeslorpt door de bedrijfsuitgaven; Dat de bestreden beslissing voor alle kwestieuze aanslagjaren deze laatste stelling aanneemt, zodat er voor de jaren 1983 en 1984 ontheffingen werden verleend ten bedrage van 8.083 F en 11.354 F; Overwegende dat kosten en uitgaven, gedaan om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, overeenkomstig art. 44 W.I.B., aftrekbare bedrijfsuitgaven zijn, doch dat art. 50bis, 2°, W.I.B. bepaalt dat de door de belastingplichtige gedragen kosten en uitgaven niet aftrekbaar zijn voor zover zij op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen; Dat dit laatste artikel, in zijn huidige bewoordingen toepasselijk vanaf het aanslagjaar 1982, de bedoeling heeft de aftrekbaarheid van uitgaven te regelen, die, alhoewel door de belastingplichtige gedaan, een overdreven of overbodig karakter vertonen; Dat aldus de wetgever, door het schrappen van het woord « kennelijk », dat het woord « onredelijk » voorafging, een belemmering voor de administratie heeft weggenomen, en aldus de bedoeling heeft gehad een uitgave nog slechts als bedrijfslast te aanzien, indien zowel het voorwerp als het bedrag ervan als redelijk kan worden aangenomen; (cfr. Com. I.B. 44/525 en 44/526); Overwegende dat hieruit volgt dat enkel uitgaven, die op redelijke wijze door beroepsbehoeften kunnen worden verantwoord, van de inkomsten mogen worden afgetrokken; Dat dan ook bepaalde in rekening gebrachte kosten dienen beperkt tot een redelijk en aanvaardbaar bedrag, vooral rekening houdende met én in functie van het uitgeoefende beroep, de eigen aarden kenmerken, de omstandigheden en voorwaarden waarin het wordt uitgeoefend, en voorzeker met de inkomsten, die de belastingplichtige eruit bekomt; Overwegende dat appellant in casu m.b.t. zijn activiteiten als freelance journalist jaarlijks belangrijke verliezen aangeeft; dat deze verliezen zich niet enkel beperken tot de aanslagjaren 1981 en 1982 (zijnde de zaak gekend onder nr. F 11/87), doch zich eveneens situeren in de aanslagjaren 1983, 1984, 1985 en 1986 (cfr. zaak nr. F 284/87); Overwegende dat appellant weliswaar voorhoudt dat deze kwestieuze uitgaven rechtstreeks verband houden met zijn bijberoepen noodzakelijk waren om de inkomsten te verwerven; dat hij te dezen het bewijs moet leveren, krachtens art. 44 en 257 W.I.B.; Dat evenwel dient vastgesteld dat appellant : 1) volledig vrij en zelfstandig zijn activiteit ontplooit en aldus vrij zijn keuze heeft bepaald i.v.m. de onderwerpen; 2) geen enkele opdracht heeft om publikaties over het Verre Oosten te verzorgen; 3) uit persoonlijke interesse deze verre reizen onderneemt en lectuur desbetreffend aankoopt; 4) een miniem inkomen uit zijn nevenactiviteit betrekt; Overwegende dat de in rekening gebrachte kosten met de genomen inkomsten in enorme wanverhouding staan, zodat zij duidelijk een onredelijk karakter vertonen, en moeten worden beperkt tot een normale verhouding met de inkomsten; Dat geïntimeerde te dezen dan ook zeer terecht stelt dat appellant de grote uitgaven van zijn gespecialiseerde persoonlijke studies poogt te milderen door het verrichten van publikaties, doch dat deze publikaties zeer bijkomstig zijn en niet worden verricht met het oog op het verwerven van een inkomen; Overwegende dat de bestreden beslissing dan ook terecht toepassing heeft gemaakt van art. 50bis 2° W.I.B., en juist heeft geoordeeld door "in een geest van ruim begrip" aan te nemen dat de inkomsten van het bijberoep volledig worden opgeslorpt door de bedrijfslasten; Dat tevens terecht de gedeeltelijke ontheffingen werden verleend; Dat de bestreden beslissing dient bevestigd zodat de voorziening in beroep ongegrond dient verklaard; Om die redenen, Het Hof, Recht doende op tegenspraak; Gelet op art. 24bis Wet 15 juni 1935, Gehoord in openbare terechtzitting het rapport van Raadsheer R. Thys en het gelijkluidend advies van het Openbaar Ministerie, gegeven door Substituutprocureurgeneraal A. van Ingelgem; Verklaart de voorziening toelaatbaar doch ongegrond; Bevestigt de bestreden beslissing. |
|||||||