Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 07.06.2000
- Sectie :
- Regelgeving
- Type :
- Belgian justice
- Subdomein :
- Fiscal Discipline
Samenvatting :
Preuve contraire,Signes et indices
Originele tekst :
Voeg het document toe aan een map
()
om te beginnen met annoteren.
Fisconet
plus Version 5.9.23
Service Public Federal Finances |
|||||||
Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 07.06.2000
Document
Search in text:
Properties
Document type : Belgian justice Title : Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 07.06.2000 Tax year : 2005 Document date : 07/06/2000 Document language : FR Name : G 00/15 Version : 1 Court : appeal
ARRET G 00/15 Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 07.06.2000 Preuve contraire - Signes et indices L'administration dresse un décompte indiciaire sur la base des données de la TVA Il ressortirait de ces éléments - en particulier d'une correction à la TVA - que le contribuable aurait consacré des sommes plus importantes à une villa que ce qui avait été initialement indiqué. Le document de TVA en question ne constitue cependant pas une pièce probante. La pièce n'est ni datée ni signée. A défaut du timbre du bureau de contrôle, il ne peut être établi que la pièce en question a été émise par l'Administration de la TVA C'est donc à tort que l'on a tenu compte de la prétendue correction. En conséquence, il ne subsiste aucun déficit indiciaire. Pour l'exercice d'imposition 1985, le contribuable a été imposé d'office. Dans ce cas, la preuve du montant exact de ses revenus imposables lui incombe. Celui-ci, en vue de renverser le décompte indiciaire, invoque la vente d'œuvres d'art. Et pour les démontrer il présente des polices d'assurances dont il ressort que le montant assuré a été réduit. La cour estime toutefois que ce n'est parce que la valeur diminue au cours des années que l'on peut en déduire que cette réduction correspond à des ventes intervenues. La preuve contraire n'est donc pas rapportée. 25FIe Kamer Raadsheer, Waarnemend kamervoorzitter: Mevr. G. Van Eygen Plaatsvervangende raadsheren: Dhr. M. Cornut, Dhr. J. Blomme Griffier: Dhr. A. Ferdinande Partij: Michiels Florent en Notenbaert Marguerite t. De Belgische Staat Rolnr.: 1991/FR/3826 Overwegende dat de eisers tijdig en regelmatig een voorziening hebben ingediend van de beslissing van de gewestelijke directeur der directe belastingen te Antwerpen I dd. 22 oktober 1991, waarbij het bezwaar tegen de op hun naam gevestigde aanslag in de personenbelasting en aanvullende gemeentebelasting voor de aanslagjaren 1982 (kohierartikel 530181), 1983 (kohierartikel 5765619) en 1985 (kohierartikel 6764598) werd afgewezen; Overwegende dat de eisers voor de aanslagjaren 1982 en 1983 laattijdige aangiften in de personenbelasting hebben ingediend, welke evenwel als tijdig werden erkend door de administratie; Overwegende dat de eisers voor het aanslagjaar 1985 een laattijdige aangifte in de personenbelasting hebben ingediend; Overwegende dat de administratie bij bericht van wijziging van aangifte dd. 1 april 1985 haar voornemen aankondigde om de belastbare grondslagen te herzien; dat zij stelde dat toepassing zou worden gemaakt van artikel 263, 4° WIB/64 en er rekening zou worden gehouden met een indiciair tekort van 8.046.398 frank voor de aanslagjaren 1982, 1983 en 1984, gelijkmatig te spreiden over de drie aanslagjaren, hetzij 2.682.132 frank per jaar, te beschouwen als bedrijfsinkomen van werkend vennoot; dat de door de administratie ingeroepen indicie o.m. de oprichting van een villa in antieke stijl was; Overwegende dat de eisers zich hiermede niet akkoord verklaarden; Overwegende dat, na onderzoek van de door de eisers gemaakte opmerkingen en rekening houdend met bijkomende gegevens verstrekt door de BTW-administratie, het indiciair tekort over 3 jaar werd herleid tot 1.216.490 frank, of 405.496 frank/jaar; Overwegende dat de administratie bij kennisgeving van aanslag van ambtswege dd. 15 mei 1986 haar voornemen aankondigde om de belastbare grondslag inzake het aanslagjaar 1985 te vestigen op basis van de gegevens van de laattijdige aangifte, doch vermeerderd met een indiciair tekort van 932.054 frank, welk bedrag als winsten zou beschouwd worden; Overwegende dat de eisers zich hiermede niet akkoord verklaarden; Overwegende dat, na onderzoek van de door de eisers gemaakte opmerkingen en rekening houdend met de bijkomende gegevens verstrekt door de controleur vennootschappen, het indiciair tekort werd herleid tot 438.159 frank, om uiteindelijk een aanslag te vestigen met een indiciair tekort van 318.350 frank; Overwegende dat de eisers tegen de aldus gevestigde aanslagen bezwaar hebben ingediend; Overwegende dat de directeur het bezwaar verworpen heeft; Overwegende dat de eisers in hun voorziening voor het Hof verwijzen naar hun grieven van de bezwaarfase en zich tevens steunen op het door de inspecteur bij schrijven dd. 8 januari 1991 uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk verleende akkoord om de bezwaarschriften tegen de aanslagjaren 1982 (kohierartikel 530181) en 1983 (kohierartikel 5765619) in te willigen, en hierdoor impliciet maar zeker de nietigheid van de betrokken aanslagen inroepen; 1 Betreffende de aanslagjaren 1982 en 1983 Overwegende dat overeenkomstig artikel 247 WIB/64 de raming van de belastbare grondslag mag worden gedaan volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dat uit de aangegeven inkomsten; Overwegende dat dit wettelijk vermoeden slechts kan worden weerlegd door aan de hand van positieve en controleerbare gegevens aan te tonen dat de hogere graad van gegoedheid voortkomt uit andere dan in de inkomstenbelastingen belastbare inkomsten, hetzij inkomsten behaald in een vorig belastbaar tijdperk; Overwegende dat de administratie oorspronkelijk de oprichtingskosten van het gebouw gelegen te Sinaai, Hooimanstraat 48 heeft geraamd op 7.561.728 frank en het indiciair tekort op 8.046.398 frank, gelijkmatig te verspreiden over de aanslagjaren 1982, 1983 en 1984; Overwegende dat na de geformuleerde opmerkingen van de eisers, door de administratie rekening werd gehouden met een lening van 2.901.000 frank en gesteld werd dat de oprichtingskosten van bedoeld gebouw in feite te hoog werden geraamd en deze dienden herleid te worden tot 4.343.539 frank; dat alzo het oorspronkelijk weerhouden indiciair tekort werd teruggebracht op 1.927.200 frank, en nadien, na de opmerkingen van de inspecteur op 1.216.490 frank, gelijkmatig te verspreiden over de aanslagjaren 1982, 1983 en 1984; dat het indiciair tekort voor de aanslagjaren 1982 en 1983 dan ook telkens werd vastgesteld op 405.496 frank en de betwiste aanslagen op deze basis werden gevestigd; Overwegende dat de directeur in de directoriale beslissing echter de oprichtingskosten van de villa in de Hooimanstraat heeft geraamd op 3.502.730 frank, verwijzend naar de aangegeven fakturen en de correctie doorgevoerd door de BTW-administratie, waaruit volgens hem moest blijken dat de kostprijs van de villa 1.356.791 frank hoger lag, rekening houdend met besparing wegens eigen werk; Overwegende echter dat het document van de BTW-administratie waarop de directeur steunt (st. 60) niet als een bewijskrachtig gegeven kan worden weerhouden; dat dit stuk niet gedateerd is en niet ondertekend werd door de eiser; dat ook niet kan worden vastgesteld of dit stuk door de BTW-administratie werd uitgegeven en dit bij gebrek aan de stempel van het controlekantoor; dat de administratie dan ook ten onrechte rekening heeft gehouden met de beweerde correctie doorgevoerd door de BTW-administratie bij de te verantwoorden uitgaven; Overwegende dat in deze omstandigheden er dan ook geen indiciair tekort meer voorhanden is en eisers het op hen rustend bewijs hebben geleverd; dat de voorziening op dit punt gegrond is. 2 Betreffende het aanslagjaar 1985 Overwegende dat, nu deze aanslag van ambtswege werd gevestigd het aan de belastingplichtigen behoort, op grond van het toenmalig artikel 257 WIB/64, het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten en van de andere te hunnen name in aanmerking komende gegevens; dat bij ontstentenis van een dergelijk bewijs de aanslag slechts dan nietig kan worden verklaard indien wordt aangetoond dat hij op willekeurige wijze werd gevestigd; Overwegende dat de eisers te dezen als verantwoording van het indiciair tekort zich enkel nog steunen op de verkoop in 1984 van antiek uit hun privé-verzameling ter waarde van 501.000 frank (volgens het antwoord van de eisers op het bericht van wijziging, cfr. stuk 49) of 679.000 frank (volgens schrijven dd. 6 februari 1991, cfr. stuk 61); Overwegende dat de eisers als bijlage aan het schrijven dd. 6 februari 1991 copie overleggen van de bijzondere voorwaarden van een verzekeringspolis "alle risico's", door de eiser afgesloten met de nv A.G. van 1830, waarbij een bedrag ad 1.963.000 frank was verzekerd gedurende het jaar 1981, een bedrag ad 1.361.000 frank gedurende de periode 1 juni 1983/1 juni 1984 en een bedrag ad 860.000 frank gedurende de periode 1 juni 1985/1 juni 1986; dat in bijlage aan deze polissen een gedetailleerde opgave is gevoegd van de verzekerde voorwerpen, waarvan de totale waarde telkens overeenstemt met de verzekerde waarde; dat de eisers voorhouden dat het verschil aan verzekerde waarde overeenstemt met gedane verkopen in 1984, waardoor het indiciair tekort volledig wordt verantwoord; Overwegende dat er verder geen aan- of verkoopfacturen m.b.t. deze goederen worden voorgelegd, ondanks diverse verzoeken hiertoe vanwege de administratie; Overwegende dat de polis over de periode 1 juni 1984/1 juni 1985 niet voorligt, terwijl de polis over de periode 1 juni 1983/1 juni 1984 gedeeltelijk betrekking heeft op het - terzake niet ter discussie staande - aanslagjaar 1984, zodat men uit deze documenten geen sluitende gevolgtrekkingen kan maken m.b.t. het aanslagjaar 1985; Overwegende verder dat het niet is omdat de verzekerde waarde in de loop der jaren afneemt, dat hieruit automatisch mag besloten worden dat deze afname overeenstemt met tussentijdse verkopen; dat, zelfs indien wordt aangenomen dat de afname van de verzekerde waarde met gedane verkopen zou overeenstemmen, zulks nog niets bewijst i.v.m. de gerealiseerde verkoopprijzen; Overwegende dat de eisers te dezen het op hen rustend bewijs niet hebben geleverd, zodat deze grief ongegrond is; OP DEZE GRONDEN, HET HOF, Gelet op artikel 24bis van de Wet van 15 juni 1935; Gehoord in openbare terechtzitting het verslag van plaatsvervangend raadsheer Michel Cornut en partijen in hun middelen en conclusies; Ontvangt de voorziening, en verklaart deze gedeeltelijk ongegrond; Beveelt de herberekening van de aanslagen betreffende de aanslagjaren 1982 (kohierartikel 530181) en 1983 (kohierartikel 5765619) rekening houdend met wat vooraf gaat en beveelt tevens de terugbetaling van het eventueel reeds teveel geïnde, vermeerderd met de moratoriuminteresten, behoudens op de belastingverhoging; Wijst de voorziening voor het aanslagjaar 1985 af als ongegrond; Verwijst de Belgische Staat in 2/3 en de eisers in 1/3 van de kosten, in hun geheel begroot op 290 frank. |
|||||||