Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 10.12.1998

Datum :
10-12-1998
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Belgian justice
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

Circulaires et instructions,Force obligatoire

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 10.12.1998
Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 10.12.1998
Document
Content exists in : fr nl

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 10.12.1998
Tax year : 2005
Document date : 10/12/1998
Document language : FR
Name : G 98/16
Version : 1
Court : appeal

ARRET G 98/16


Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 10.12.1998



FJF 99/61

Circulaires et instructions - Force obligatoire

    Les circulaires administratives ne valent que comme instructions données aux fonctionnaires chargés de l'application de la loi fiscale. Elles n'ont toutefois aucune valeur légale et ne peuvent par conséquent, même en ce qui concerne l'application de l'article 44 du CIR (charges professionnelles), apporter aucune limitation qui irait à l'encontre de la loi.

    En l'occurrence, la cour estime que l'achat d'actions constitue une condition nécessaire et préalable pour obtenir des rémunérations comme associé actif. L'achat a été effectué par le contribuable pour devenir gérant d'une société et pour obtenir des revenus professionnels. Il existe un lien direct entre le paiement d'intérêts et l'obtention de revenus professionnels, de telle sorte que ces intérêts sont déductibles comme charges professionnelles.



Raadsheer wnd. Voorzitter : M. Teirlinck
Raadsheren : M. De Meue, M. Hanssens
Advocaten : Mr. Matthys, Mr. Van Acker

R.D., M.M.
tegen
de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën

spreekt het Hof het volgend arrest uit :
Overwegende dat de eisers tijdig en regelmatig een voorziening hebben ingediend van de beslissingen van de directeur der directe belastingen te Brugge van 9 januari en van 14 januari 1992, waarbij het bezwaar tegen de op hun naam gevestigde aanslagen in de personenbelasting en aanvullende gemeentebelastingen voor de aanslagjaren 1987 (kohierartikel 9706331), 1988 (kohierartikel 0720247) en 1989 (kohierartikel 0724921) werden afgewezen :
Overwegende de eisers tijdig en regelmatig hun aangifte voor de bedoelde aanslagjaren hebben ingediend;
Overwegende dat aan de eisers telkens een bericht van wijziging werd overgemaakt op waarbij hen werd medegedeeld dat de intresten van de leningen aangegaan door de eiseres voor het verwerven van aandelen in de PVBA W. niet aftrekbaar zijn als bedrijfslasten en dat deze intresten uitsluitend kunnen afgetrokken worden bij toepassing van artikel 71 § 1º, 2º van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen;
Overwegende dat niettegenstaande de eisers lieten weten niet akkoord te gaan de aanslagen toch werden gevestigd zoals aangekondigd;
Overwegende dat door de eisers bezwaar werd ingediend; dat zij staande hielden dat de intresten die een persoon, actief in de vennootschap dient te betalen voor de verwerving van aandelen van deze vennootschap voor de belastingplichtige als bedrijfslasten moeten worden aangenomen; dat de eiseres de aandelen van de PVBA W. heeft overgenomen om een bedrijfsinkomen te realiseren;
Overwegende dat de directoriale beslissingen deze bezwaren als ongegrond hebben afgewezen met uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 44 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen/oud en naar de richtlijn die desbetreffend van toepassing is vanaf het aanslagjaar 1985;
Overwegende dat door de eisers een voorziening werd ingediend; dat zij dezelfde argumentatie ontwikkelden als tijdens de bezwaarprocedure en verder stellen dat de richtlijn waarop de administratie zich beroept niet tegen hen kan ingeroepen worden;
Overwegende dat de administratie verder concludeert dat de verwerving van de aandelen in hoofde van de eiseres moet aanzien worden als een daad van beheer in het kader van het beheer van haar privé patrimonium;
Overwegende dat vooraleer over te gaan tot de aankoop van de aandelen van de PVBA W. de eiseres van deze vennootschap geen aandeelhouder was en geen enkele verantwoordelijkheidsfunctie had; dat zij een loon verdiende onder het bediendenstatuut;
Overwegende dat krachtens artikel 44 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen/oud, aftrekbare bedrijfsuitgaven die zijn welke de belastingplichtige tijdens het belastbaar tijdperk heeft gedaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden;
Overwegende dat de eiseres is overgegaan tot de verwerving van de aandelen van deze vennootschap en dat deze verwerving werd gefinancierd met een lening bij de Bank van Roeselare, hetgeen als dusdanig door de administratie niet wordt betwist; dat het bedrag van de betaalde intresten niet wordt betwist; dat evenmin wordt betwist dat de eiseres sedert de overname van de aandelen de zaakvoerster van de vennootschap werd, hetgeen zij in het vak I van de belastingaangiften vermeldde;
Overwegende dat de eiseres sedert de overname van de aandelen inkomsten heeft verworven, niet langer in haar hoedanigheid van bediende, doch wel als werkend vennoot en deze inkomsten telkenjare heeft aangegeven onder de rubriek «bezoldiging van werkende vennoten»;
Overwegende dat het derhalve vaststaat dat de eiseres aandelen heeft gekocht ten einde zaakvoerster van de PVBA W. te worden en als dusdanig inkomsten uit de vennootschap te verwerven;
Overwegende evenwel dat de administratie de intresten die de eiseres betaalt niet aanvaardt als bedrijfslasten bedoeld in artikel 44 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen/oud en zich hierbij steunt op een richtlijn die van toepassing is vanaf het aanslagjaar 1985 en geldig was tot en met het aanslagjaar 1989; dat de administratie daarentegen wel aanvaard dat de aangegeven intresten kunnen afgetrokken worden in toepassing van artikel 71 § 1º, 2º en § 2 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen/oud;
Overwegende dat de eisers daarop hebben geantwoord dat een circulaire geen rechtskracht heeft en dat geen rekening kan worden gehouden met het feit dat de administratie in haar circulaire van 13 december 1984 beslist heeft dat vanaf het aanslagjaar 1985 de intresten gedragen door werkende vennoten in een personenvennootschap geen bedrijfslasten zijn;
Overwegende dat administratieve circulaires enkel gelden als richtlijn voor de met de toepassing van de fiscale wet belast ambtenaren, maar dat ze geen wettelijke waarde hebben en derhalve ook inzake de toepassing van artikel 44 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen/oud (aftrekbare bedrijfsuitgaven) geen beperkingen kunnen opleggen die ingaan tegen de wet; dat het Hof derhalve dient te onderzoeken of de voormelde circulaire al dan niet correct werd toegepast, maar wel of de aangegeven intresten een aftrekbare bedrijfslast uitmaken in het kader van de voormelde wetsbepaling;
Overwegende dat de overname van de aandelen een noodzakelijke en voorafgaande voorwaarde was om bezoldigingen als werkend vennoot te verwerven; dat de overname geschiedde om zaakvoerster van de vennootschap te worden en bedrijfsinkomsten te verzekeren; dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het betalen van de intresten en het verwerven van belastbare inkomsten;
Overwegende dat de grief derhalve gegrond is;

Op die gronden,
Het Hof,
Gelet op artikel 24 bis van de Wet van 15 juni 1935;
Gehoord in openbare terechtzitting het verslag van raadsheer M. Hanssens en de partijen in hun middelen en conclusies;
Ontvangt de voorziening en erover beslissend;
Beveelt de herbekening van de bestreden aanslagen, rekening houdend met wat voorafgaat en beveelt de teruggave van de eventueel te veel geïnde belastingen, meer de moratoriumintresten;
Verwijst de Belgische Staat in de kosten.