Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 21.03.2006

Datum :
21-03-2006
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
5 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Belgian justice
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

TVA,Taux réduit de TVA immobilier

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 21.03.2006
Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 21.03.2006
Document
Content exists in : fr nl

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Belgian justice
Title : Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 21.03.2006
Tax year : 0
Document date : 21/03/2006
Keywords : TVA / Taux réduit de TVA immobilier
Document language : FR
Modification date : 12/12/2006 08:56:05
Name : G 06/3
Version : 1
Court : appeal

ARRET G 06/3


Arrêt de la Cour d'appel de Gand dd. 21.03.2006



TVA - Taux réduit de TVA immobilier

    Un particulier fait exécuter des travaux immobiliers au niveau de son habitation, dans le cadre desquels l'habitation existante est transformée et une nouvelle aile construite. Le taux de TVA de 6 % est appliqué sur les factures relatives aux travaux considérés.

    La Cour d'appel juge que les travaux exécutés ne sont pas de travaux de construction d'une nouvelle habitation, mais bien des travaux de transformation d'une habitation existante, de sorte que le taux de TVA de 6 % peut être appliqué.

Commentaire

    La Cour d'appel examine principalement les circonstances de fait et les dispositions légales concernant l'application du taux de TVA de 6 % aux travaux immobiliers afin de rendre son jugement.

    La Cour considère en effet que l'interprétation que l'Administration de la TVA donne de la notion de « transformation », laquelle tient notamment compte de la superficie de la partie existante de l'habitation et la superficie totale de l'habitation après exécution des travaux, n'est pas conforme au texte de loi et considère qu'il faut privilégier le « sens courant » de la notion considérée.

    Ce sens courant implique que l'ampleur des travaux immobiliers ne peut être telle que ces travaux conduisent en fait à la construction d'une nouvelle habitation. La construction ou non d'une nouvelle habitation doit en l'occurrence être appréciée au cas par cas, tenant compte des circonstances de fait de l'affaire.

    Eu égard aux points de vue exprimés notamment dans la circulaire administrative n° 6 du 22 août 1986 et dans une communication faite dans la revue TVA n° 110 de septembre 1994, il est clair que la vision de la Cour s'écarte du point de vue de l'Administration de la TVA (pour un cas où la jurisprudence se range à l'avis de l'Administration fiscale, voir Trib. Louvain 22 avril 2005, Fisc. Act. 2005, 22/15).

Auteur: K. Demeurichy
       

 



 

Hof van beroep te Gent
5e kamer


________________________

terechtzitting
van
21-03-2006


BELASTINGEN

Nr. 2001/AR/1476

in de zaak van:

DE BELGISCHE STAAT, FOD Financiën, Sector BTW, in de persoon van de Rekenplichtige van het BTW-Ontvangkantoor te Roeselare, wiens kantoren gevestigd zijn te ...,

appellant,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. S. L., advocaat te ...

tegen:

V.D.W. F., arbeider, wonende te ...,

geïntimeerde,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. V. S. loco mr. G. L., advocaat te ...

spreekt het Hof het volgend arrest uit:

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie op 26 juni 2001 werd door de appellant tijdig en regelmatig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis uitgesproken door de vierde kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge op 11 december 2000 waarbij het verzet van de geïntimeerde tegen het dwangbevel uitgevaardigd door D. D., eerstaanwezend inspecteur van het ontvangkantoor te Roeselare op 30 juli 1998, geviseerd en uitvoerbaar verklaard op 3 augustus 1998 door V. R., eerstaanwezend inspecteur van de BTW-controle te Tielt, daartoe aangewezen door de gewestelijke directeur van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen te Brugge en betekend op 13 augustus 1998 bij gerechtsdeurwaardersexploot, werd ingewilligd.

Het hoger beroep strekt er toe het bestreden vonnis te doen vernietigen en opnieuw recht doende de oorspronkelijke vordering van de geïntimeerde af te wijzen als niet gegrond, dit alles met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van de beide aanleggen.

Op zijn beurt vordert de geïntimeerde de bevestiging van het bestreden vonnis.

Feitelijke gegevens

De geïntimeerde is een niet-belastingplichtige particulier. De geïntimeerde liet aan zijn woning onroerende werken uitvoeren.
Met het oog op de vaststelling van het juiste tarief vond op 19 augustus 1997 een BTW-controle plaats.

Alsdan werd vastgesteld dat de bestaande woning werd verbouwd (nieuw paramentmetselwerk, slopen van bestaande binnenmuren, dichtmetselen van vensteropeningen, nieuwe schouw, nieuwe vloeren), dat de vroeger bestaande garage/tuinhuis volledig werd afgebroken en dat er een volledig nieuw gedeelte werd bijgebouwd (keuken, garage, slaapkamers 3 en 4, naaikamer, wc en gang).

Rekening houdend met de oppervlakte van de bestaande woning en de oppervlakte na uitvoering van de werken werd vastgesteld dat de oppervlakte van het behouden gedeelte van de bestaande woning of 101,10 m² kleiner is dan de helft van de totale oppervlakte van de woning na uitvoering der werken, zijnde 216,09 m².

Alwaar werken in onroerende staat overeenkomstig art. 1, 3° van het K.B. nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de BTW en tot indeling van de goederen en diensten bij die tarieven, zoals dat besluit toen van toepassing was, onderworpen waren aan het BTW-tarief van 20,5 %, kunnen onder bepaalde voorwaarden dergelijke werken genieten van het verlaagd tarief van 6%. Volgens rubriek XXXI van tabel A van voormeld K.B. gaat het om werken die de "omvorming, renovatie, de rehabilitatie, de verbetering, de herstelling of het onderhoud van een bestaande privé-woning, ouder dan 20 jaar, tot voorwerp hebben".

Onder de verwijzing naar de administratieve aanschrijving nr. 6 van 22 augustus 1986 meent de appellant dat uit het voorgelegde bouwplan blijkt dat het nieuwe gedeelte wel het oude gedeelte aanvult maar dat het oude bestaande gedeelte niet meer betekenisvol is t.a.v. het nieuwe gedeelte omdat de oppervlakte van het oude gedeelte kleiner is dan de helft van de totale oppervlakte van de woning na uitvoering der werken, derwijze dat de onroerende handelingen m.b.t. het bedoelde gebouw niet kunnen genieten van het verlaagd BTW-tarief van 6 %.

Dientengevolge werd de nog verschuldigde BTW berekend op 278.438 BEF (6.902,30 EUR), meer een verminderde proportionele boete ingevolge art. 70,§1  W.BTW van 27.000 BEF (669,31 EUR) of samen 305.438 BEF (7.571,61 EUR), meer de moratoriumintresten ingevolge artikel 91, §4 W.BTW.

Bij gebrek aan betaling werd een dwangbevel uitgevaardigd, zoals hiervoor vermeld, waartegen door de geïntimeerde verzet werd aangetekend. In hoofdorde werd voorgehouden dat de uitgevoerde werken in onroerende staat wel degelijk omvormings- en of verbouwingswerken waren, welke werken onderworpen waren aan het verlaagd BTW-tarief van 6 %. Ondergeschikt werd uiteengezet dat, voor zover de aanschrijving van de BTW gevolgd wordt, de oppervlakte van het oude gedeelte verkeerdelijk werd berekend omdat geen rekening werd gehouden met de oude garage, ongeacht of deze garage al dan niet werd gesloopt.

In het bestreden vonnis besliste de eerste rechter dat de uitgevoerde werken de omvorming van een woning vormen en geenszins de bouw van een nieuwe woning zodat deze werken in onroerende staat van het verlaagd tarief konden genieten. Geoordeeld werd dat de uitbreidingswerken niet van die aard zijn dat het oude bestaande gebouw nog slechts de bijzaak is en dat de uitbreidingswerken op zich geen identiteit hebben verworven.

In zijn beroepsakte zet de appellant uiteen dat opdat de uitbreidingswerken aan het begrip "omvormen" zouden beantwoorden, het noodzakelijk is dat de bestaande woning de hoofdzaak blijft en de uitbreiding ondergeschikt is aan en slechts plaats grijpt in functie van de omvorming van de woning. De appellant meent dat vermits de oppervlakte van het behouden gedeelte kleiner is dan de totale oppervlakte van de woning na uitvoering der werken, er van verbouwing geen sprake kan zijn maar wel van nieuwbouw zodat wel degelijk het BTW-tarief van 20,5 % van toepassing is.

In zijn verweer herneemt de geïntimeerde zijn standpunt dat de door hem uitgevoerde werken onderworpen zijn aan het verlaagd tarief, dat de administratie naliet voor de berekening van het oude gedeelte de oude garage in rekening te brengen en dat de door de administratie gehanteerde regel dat het verlaagd tarief slechts van toepassing is wanneer de oppervlakte van het oud gedeelte groter is dan de helft van de oppervlakte nadat de werken zijn uitgevoerd moet beschouwd als een bijkomende voorwaarde die door de wet niet was voorzien.

Beoordeling

1. De betwisting betreft het antwoord op de vraag of de door de geïntimeerde uitgevoerde werken aan zijn woning in de ..., moeten worden beschouwd als een "omvorming, verbouwing" dan wel als een nieuwbouw. Inzonderheid moet worden nagegaan of deze werkzaamheden de omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling, met uitsluiting van de reiniging geheel of ten dele tot voorwerp hebben.

De wetgever heeft voormelde handelingen niet nader gedefinieerd. Wel werd in een aanschrijving nr. 6 van 22 augustus 1986 het verlaagd tarief van 6 % in de onroerende sector toegelicht.

Onder "omvorming" wordt aldaar verstaan de verbouwing zowel aan de buitenkant als aan de binnenkant van het gebouw of de vergroting door toevoeging van nieuwe vertrekken en de uitbreiding van de bestaande vertrekken of "wanneer de renovatiewerken op een relevante wijze steunen op oude dragende muren en inzonderheid op de wezenlijke elementen van de structuur van het te renoveren gebouw". Als nieuwbouw wordt aangemerkt "het herbouwen van een gebouw na afbraak, zelfs in het geval van behoud der funderingen en kaders van het oude gebouw of van bijkomende elementen van zijn structuur.

Verder steunt de appellant op een mededeling en informatie in de BTW-revue nr. 110 van september 1994 alwaar voorgeschreven werd dat "de uitbreiding van een bestaand gebouw kan worden aangemerkt als een omvorming of verbouwing van dat gebouw voor zover de oppervlakte van het oude gedeelte betekenisvol is ten aanzien van het nieuwe gedeelte. Er kan worden van uitgegaan dat dit het geval is wanneer de oppervlakte van het oude gedeelte groter is dan de helft van de totale oppervlakte van de woning op het woningcomplex na de uitvoering van de werken".

Alhoewel de circulaires geen bindend karakter hebben, moet vastgesteld worden dat de administratieve invulling van de begrippen "omvorming, verbouwing" in de circulaire nr. 6 van 22 augustus 1986 en in de mededeling in de BTW-revue veel breder is dan de wettekst zelf zodat aan de begrippen omvorming, verbouwing de gebruikelijke betekenis moet worden gegeven, gezien niet blijkt dat de wetgever van deze gebruikelijke betekenis heeft willen afwijken.

De door het K.B. gehanteerde begrippen "omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling, met uitsluiting van de reiniging" onderstellen een ingrijpen dat niet zover gaat dat met de werken in wezen tot nieuwbouw wordt overgegaan.

2. Wat de juiste aard van de omvormingen aangaat, zijn partijen het eens dat de bestaande woning werd verbouwd door middel van nieuw parement metselwerk, slopen van bestaande binnenmuren, dichtmetselen van een raampje, nieuwe schouw en nieuwe vloeren. Op zicht van de plannen bleven de draagmuren intact. Uit de BTW-aangifte blijkt wel dat dakwerken werden uitgevoerd en dat nieuwe dakpannen werden gelegd. Het oude bestaande gebouw werd dus niet afgebroken doch werd verbouwd en werd daardoor aanzienlijk verbeterd. De opdeling van de bestaande woning werd nauwelijks gewijzigd.

Anderzijds werd de bestaande woning uitgebreid met een nieuw gedeelte; op het gelijkvloers een keuken en op de bovenverdieping een vierde slaapkamer, een naaikamer en een W.C. Deze uitbreidingen zijn niet alleen dienstig voor de bestaande woning maar werden ook in functie van de bestaande woning opgetrokken, zodat de bestaande woning de hoofdzaak blijft. M.a.w. de uitbreidingswerken zijn ondergeschikt aan de bestaande woning en vonden plaats in functie van de omvorming ervan.

Daarbij komt nog dat de oude garage werd afgebroken en vervangen door een ruimere garage. Ofschoon ieder van de partijen zijn eigen versie aankleeft wat de garage betreft, staat het vast dat de vroegere bestaande garage werd afgebroken, hetgeen bevestigd wordt door plan 1, zijnde de bestaande toestand gelijkvloers waarbij uitdrukkelijk wordt vermeld "gesloopt". Tevens blijkt uit het proces-verbaal dat de verbalisanten hadden vastgesteld dat de vroegere garage werd afgebroken. Wel kan worden aangenomen dat bij het optrekken en het vergroten van de garage deels gebruik werd gemaakt van de bestaande gemene muur.

Alles wijst erop dat er voor de verbouwing een gesloten garage was, die weliswaar los van de woning stond doch die van onmiddellijk nut was voor de geïntimeerde. Deze garage werd met het oog op de omvorming van de bestaande woning afgebroken zodat dit een open parkeerplaats werd. Ingevolge de verbouwingswerken werd de bestaande garage opnieuw opgetrokken en vergroot.

Dit alles heeft voor gevolg dat zelfs indien de beoorderling op mathematische gronden zou steunen, zoals de appellant heeft gedaan, de oppervlakte van de oude garage in rekening moet worden gebracht zodat de stelling van de appellant op dit punt niet kan worden bijgetreden.

Deze feitelijke overwegingen dwingen de overtuiging af dat het duidelijk is dat de uitgevoerde werken geenszins de bouw van een nieuwe woning tot voorwerp hebben zodat de eerste rechter terecht kon aannemen dat het verlaagd tarief van 6 % toepasselijk was.

In de gegeven omstandigheden dient het hoger beroep van de appellant te worden afgewezen.
   

OP DIE GRONDEN,

HET HOF, recht doende op tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Bevestigt het bestreden vonnis met dien verstande dat de toegekende rechtsplegingsvergoeding wordt omgezet in euro.

Veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep:

- aan de zijde van de appellant:

* uitgavenvergoeding                                                   54,54 EUR

* rechtsplegingsvergoeding hoger beroep                 475,96 EUR

- aan de zijde van de geïntimeerde:

* rechtsplegingsvergoeding hoger beroep                 475,96 EUR

Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, vijfde kamer, recht doende in burgerlije zaken, op EENENTWINTIG MAART TWEEDUIZEND EN ZES.

Aanwezig de Heren:

A. D. M., Kamervoorzitter, Voorzitter,
G. T. en D. V., Raadsheren
M. V., griffier.