Voorafgaande beslissing nr. 2013.336 dd. 03.09.2013

Datum :
03-09-2013
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
6 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Prior agreements L 24.12.2002
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 - aandeel - belastingontwijkin

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Voorafgaande beslissing nr. 2013.336 dd. 03.09.2013
Voorafgaande beslissing nr. 2013.336 dd. 03.09.2013
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Prior agreements L 24.12.2002
Title : Voorafgaande beslissing nr. 2013.336 dd. 03.09.2013
Tax year : 2013
Document date : 03/09/2013
Keywords : Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 / aandeel / belastingontwijking
Document language : NL
Name : Voorafgaande beslissing nr. 2013.336 dd. 03.09.2013
Version : 1

 

Voorafgaande beslissing nr. 2013.336 dd. 03.09.2013

 

Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen

Warranten

Zeker voordeel

Anti-misbruikbepaling

 

Samenvatting

Het College van de DVB heeft beslist dat de warranten die door de nv Y worden toegekend aan de Managementvennootschappen, die ze vervolgens toekennen aan haar respectievelijke Managers, onder het toepassingsgebied van de Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen vallen.

Artikel 43, § 7 en § 8 van de Wet van 26 maart 1999 zijn in casu niet van toepassing vermits de uitoefenprijs van de warranten gelijk is aan de marktwaarde van de onderliggende aandelen op het moment van het aanbod van de warranten en er in casu geen zeker voordeel wordt toegekend.

Uit de in de aanvraag verstrekte gegevens blijkt dat de beschreven verrichting door andere motieven is verantwoord dan het ontwijken van inkomstenbelastingen in de zin van artikel 344, §1 WIB 92.

 

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te verkrijgen dat:  

1.1 de warranten die zullen worden toegekend door bvba A, bvba B, bvba C en bvba D (hierna gezamenlijk verwezen naar als de Managementvennootschappen) aan A, B, C en D (de respectievelijke managers - hierna de Managers) onder het toepassingsgebied van de Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (hierna de Wet van 26 maart 1999) vallen, ervan uitgaande dat de warranten schriftelijk zullen worden aanvaard uiterlijk de 60ste dag volgend op de datum van aanbod, hetgeen impliceert dat de meerwaarden die worden gerealiseerd bij de uitoefening van de warranten en/of de verkoop van de onderliggende aandelen niet belastbaar zijn als beroepsinkomsten in hoofde van de managers en dat de uitkeringen die worden ontvangen door de Managers als houders van klasse B aandelen evenmin kunnen worden belast als beroepsinkomsten aangezien zij het toepasselijk fiscaal regime van roerende inkomsten zullen ondergaan;

1.2 de toekenning van de warranten, gevolgd door de mogelijke uitoefening van de warranten en de realisatie van een meerwaarde bij zulke uitoefening of verkoop van de onderliggende aandelen, en/of de ontvangst van uitkeringen als houders van klasse B aandelen, niet kan worden geherkwalificeerd in de toekenning van beroepsinkomsten aan de Managers overeenkomstig artikel 344, §1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) gelet op het feit dat de toekenning van de warranten wordt ingegeven door andere dan niet-fiscale redenen; en,

1.3 artikel 43, § 7 en § 8 van de Wet van 26 maart 1999 in casu niet van toepassing zijn vermits de uitoefenprijs van de warranten gelijk is aan de marktwaarde van de onderliggende aandelen op het moment van het aanbod van de warranten respectievelijk er in casu geen zeker voordeel wordt toegekend zoals blijkt uit de voorwaarden van het warrantenplan.

 

II. Omschrijving van de verrichting

2. De Managers hebben de handen in elkaar geslagen om een nieuwe vennootschap op te richten, met name de nv X. De nv X is een niet-gereglementeerde entiteit die onderworpen is aan het normaal regime van de Belgische vennootschapsbelasting.

3. De nv X wordt beheerd door de nv Y die op haar beurt beheerd wordt door de Managers via hun respectievelijke Managementvennootschappen.  

4. De nv X heeft een beheersovereenkomst afgesloten met de nv Y. Deze overeenkomst bepaalt de bevoegdheid van de beheerder en regelt eveneens de vergoeding van de nv Y (hetgeen, zoals gebruikelijk, in hoofdzaak een percentage van het geëngageerde kapitaal is).  

5. De Managers krijgen warranten op een bijzondere klasse van aandelen toegekend uit te geven door de nv Y, met name klasse B aandelen.  

6. Deze warranten zullen worden toegekend door de nv Y aan de 4 Managementvennootschappen. De Managementvennootschappen kennen deze warranten vervolgens gratis toe aan de 4 Managers in hun hoedanigheid van zaakvoerder van de respectieve Managementvennootschap.

7. De voorwaarden van deze warranten kunnen als volgt kort worden samengevat:

7.1 de warranten worden gratis toegekend door de nv Y aan de 4 Managementvennootschappen. De 4 Managementvennootschappen kennen vervolgens deze warranten gratis toe aan hun respectieve zaakvoerder;

7.2 de uitoefenprijs van de warranten is gelijk aan de marktwaarde van het onderliggende aandeel B op het moment van de toekenning van de warranten. De marktwaarde zal worden bepaald door de Raad van Bestuur van de nv Y en zal worden bevestigd door een bedrijfsrevisor;

7.3 de warranten kunnen enkel worden uitgeoefend indien ze definitief verworven zijn en niet vervallen zijn op dat moment. De warranten worden definitief verworven overeenkomstig een zogenaamd vestingschema. De warranten (in de regel de niet-definitief verworven maar mogelijks ook de definitief verworven warranten) vervallen bij de beëindiging van het mandaat van de desbetreffende Manager, bij overlijden of wanneer de beheersovereenkomst tussen de nv X en de nv Y wordt beëindigd. De looptijd van de warranten bedraagt 10 jaar;

7.4 de warranten geven recht om bij uitoefening een bepaald aantal klasse B aandelen van de nv Y te verkrijgen tegen betaling van de uitoefenprijs. Zulke klasse B aandelen geven recht op een bevoorrecht uitkeringsrecht (bij dividenduitkeringen, inkoop eigen aandelen of bij liquidatie) indien bepaalde voorwaarden worden gerealiseerd.  

 

III. Beslissing

III.A. Toepassing van de Wet van 26 maart 1999

8. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 41, 2°, van de Wet van 26 maart 1999 wordt onder aandeel verstaan ieder aandeel of winstbewijs van een vennootschap.  

9. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 41, 3°, van de Wet van 26 maart 1999 wordt onder optie verstaan het recht om, gedurende een welbepaalde termijn een bepaald aantal aandelen aan te kopen of, naar aanleiding van de verhoging van het kapitaal van een vennootschap op een bepaald aantal aandelen in te schrijven tegen een vastgestelde of een nog vast te stellen prijs.  

10. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 41, 4°, van de Wet van 26 maart 1999 (vervangen ingevolge artikel 403 van de Programmawet (I) van 24 december 2002) wordt onder aanbod verstaan het aanbod van de optie dat schriftelijk en gedateerd aan de begunstigde ter kennis wordt gebracht.

11. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 42, § 1, 1ste lid, van de Wet van 26 maart 1999 vormen de voordelen van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van de beroepswerkzaamheid van de begunstigde, onder de vorm van al dan niet kosteloze toekenning van een optie voor deze laatste een beroepsinkomen dat belastbaar is op het ogenblik van de toekenning ervan, wanneer hij die optie niet heeft aangewend voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid.

12. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 42, § 1, 2de lid, van de Wet van 26 maart 1999 (vervangen ingevolge artikel 404 van de Programmawet (I) van 24 december 2002) wordt, wanneer de begunstigde het aanbod ten laatste op de 60ste dag die volgt op de datum van het aanbod, schriftelijk heeft aanvaard, de optie uit fiscaal oogpunt geacht op die 60ste dag te zijn toegekend, zelfs indien aan de uitoefening van de optie opschortende of ontbindende voorwaarden zijn verbonden. De begunstigde die voor het verstrijken van die termijn de aanbieder niet schriftelijk de aanvaarding heeft medegedeeld, wordt geacht het aanbod te hebben geweigerd.

13. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 42, § 2, van de Wet van 26 maart 1999 vormen, wanneer het opties of aandelen betreft welke door de begunstigde niet worden aangewend voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid, de verkregen voordelen naar aanleiding van de vervreemding van een optie, van de uitoefening van die optie of van de vervreemding van aandelen die verworven werden als gevolg van die uitoefening, geen belastbare beroepsinkomsten.  

14. Uit de parlementaire werkzaamheden op de Wet van 26 maart 1999 (Kamer 1912/1 - 98-99, blz. 25) blijkt dat opdat, overeenkomstig de algemene regeling, een voordeel belastbaar zou zijn, het moet en volstaat dat het wordt toegekend uit hoofde of naar aanleiding van de beroepswerkzaamheid van de begunstigde. Alzo worden bijvoorbeeld beoogd door deze bepaling, de toegekende opties door een natuurlijk persoon, die een vennootschap controleert, ten behoeve van wie de begunstigde een beroepswerkzaamheid uitoefent, maar ook de opties die door een vennootschap aan haar personeelsleden worden toegekend op enigerlei door die vennootschap aangehouden aandelen.  

15. Uit de parlementaire werkzaamheden op de Wet van 26 maart 1999 (Kamer 1912/1 - 98-99, blz. 26) blijkt dat het logische gevolg van de in artikel 42, §1 bedoelde onmiddellijke belasting van het verkregen voordeel onder de vorm van een aandelenoptie op het ogenblik van toekenning van dit voordeel de in §2 bedoelde niet-belasting is van alle rechtstreekse of niet-rechtstreekse voordelen die uit de toegekende optie kunnen voortvloeien. Met het oog op het nastreven van rechtszekerheid, maar zonder daarmee een uitspraak te doen over het fiscale stelsel van deze voordelen, in de huidige stand van het gemeen recht, is dit principe van niet-belasting uitdrukkelijk bepaald. Het is vanzelfsprekend dat dit  principe van vrijstelling slechts geldt voor opties of voor aandelen die verworven werden als gevolg van de uitoefening van een optie,  die  niet voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid van de begunstigde worden aangewend. In het tegenovergestelde geval zijn de inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeien uit opties, overeenkomstig het gemeen recht, belastbaar als beroepsinkomsten op het ogenblik dat de inkomsten  worden verwezenlijkt.

16. Uit de aanvraag blijkt dat de Managers de warranten krijgen aangeboden omwille van hun functie als zaakvoerder van hun respectievelijke Managementvennootschap. Deze warranten geven de Managers het recht om, tegen betaling van de uitoefenprijs, een bepaald aantal klasse B aandelen in de nv Y te verwerven.  

17. Uit het bij de aanvraag gevoegde (ontwerp)warrantplan blijkt dat de aanvaarding schriftelijk dient te gebeuren door middel van het ondertekenen van een warrantovereenkomst (deze overeenkomst zal de datum van aanbod, het aantal aangeboden warranten, de warrantprijs (indien van toepassing) en de uitoefenprijs vermelden). Indien een warrant niet overeenkomstig deze bepalingen wordt aanvaard, zal de warrant geacht worden nooit te zijn aangeboden aan de persoon in kwestie. De aldus geweigerde warrants zullen opnieuw ter beschikking staan van de Vennootschap voor enig ander toekomstig aanbod aan andere Geselecteerde Deelnemers.

18. Gelet op wat voorafgaat, kan gesteld worden dat de warranten onder het toepassingsgebied van de Wet van 26 maart 1999 vallen.  

III.B. Afwezigheid 'in-the-money' benefit en zeker voordeel  

19. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 43, § 4, 2°, van de Wet van 26 maart 1999 (vervangen ingevolge artikel 406 van de Programmawet (I) van 24 december 2002) wordt voor de toepassing van paragraaf 3, is de waarde van het aandeel de werkelijke waarde ervan op het ogenblik van het aanbod, zoals vastgesteld door de persoon die de optie aanbiedt, op eensluidend advies van de commissaris-revisor van de vennootschap die de aandelen uitgeeft waarop de optie betrekking heeft, of, als in die vennootschap geen commissaris-revisor is, door een bedrijfsrevisor (of door een accountant), die door die vennootschap wordt aangewezen, of als de uitgevende vennootschap niet-verblijfhoudend is, door een accountant met een vergelijkbaar statuut, die door die vennootschap wordt aangewezen.

20. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 43, § 7, van de Wet van 26 maart 1999 wordt, indien de prijs van de uitoefening van de optie lager is dan de op het ogenblik van het aanbod geldende waarde van de aandelen waarop de optie betrekking heeft, dat verschil, in de gevallen bedoeld in de §§ 4 tot 6, bij het belastbare voordeel gevoegd.  

21. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 43, § 8, van de Wet van 26 maart 1999 vormt, wanneer de optie, op het ogenblik van het aanbod of tot op de vervaldag van de termijn van uitoefening van de optie, bedingen bevatten, die tot doel hebben een zeker voordeel aan de begunstigde van de optie te verlenen, dit voordeel een beroepsinkomen voor het belastbaar tijdperk waarin dat laatste vaststaat, in de mate dat het meer bedraagt dan het bedrag van het belastbaar voordeel dat forfaitair wordt vastgesteld op het ogenblik van de toekenning van de optie.

22. Uit de aanvraag blijkt dat de uitoefenprijs gelijk is aan de marktwaarde van het onderliggende aandeel op het moment van het aanbod van de warranten (deze uitoefenprijs zal worden voorgelegd aan de revisor van de nv Y) en dat de warranten niet geacht kunnen worden zogenaamd 'in-the-money' te zijn. Verder blijkt nog dat evenmin enig voordeel zou worden toegekend.  

23. Gelet op wat voorafgaat, kan gesteld worden dat de bepalingen van artikel 43, §7 en § 8, van de Wet van 26 maart 1999 niet van toepassing zijn.  

III.C. Geen toepassing artikel 344, §1, WIB 92

24. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 344, §1, 1ste lid, WIB 92 kan aan de administratie niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer de administratie door vermoedens of andere in artikel 340 vermelde bewijsmiddelen aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.  

25. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 344, §1, 2de lid, WIB 92 is er sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige middels de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:  

 een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst; of

 een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.  

26. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 344, §1, 3de lid, WIB 92 komt het aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van inkomstenbelastingen.  

27. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 344, §1, 4de lid, WIB 92 wordt indien de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, de belastbare grondslag en de belastingberekening dan zodanig hersteld dat de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van de wet wordt onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.  

28. Uit de circulaire nr. Ci.RH.81/616.207 (AAF nr. 17/2012) dd. 04.05.2012 blijkt dat tijdens de bespreking van het wetsontwerp heel wat aandacht is besteed aan de mogelijke impact die de nieuwe anti-misbruikbepaling kan hebben op de rechtszekerheid van de belastingplichtigen. Verder blijkt nog dat de DVB op zich zich dus niet kan uitspreken over het feit of de administratie al dan niet de anti-misbruikbepaling zal toepassen (Doc 53 2081/001, blz. 112). Op zich is de anti-misbruikbepaling een procedureregel die slechts kan worden toegepast nadat de gestelde handelingen hebben plaats gevonden.  

29. Wel zal die dienst een beslissing kunnen nemen over de keuze voor een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen die haar door de belastingplichtige wordt voorgelegd. De dienst zal zich dus kunnen uitspreken over het feit of de keuze voor de voorgenomen rechtshandeling(en) of het geheel van rechtshandelingen die een zelfde verrichting tot stand brengt, door andere motieven is verantwoord dan het ontwijken van belastingen. Het akkoord van deze dienst met de keuze van de belastingplichtige voor een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen impliceert dat deze niét meer in vraag kan worden gesteld in het kader van de nieuwe anti-misbruikbepaling, voor zover alle handelingen werden uitgevoerd zoals ze in de voorafgaande beslissing zijn vervat (Doc 53 2081/001, blz. 112).

30. Uit de aanvraag en het bij de aanvraag gevoegde (ontwerp)warrantplan blijkt dat :

30.1 de Managers de warranten aangeboden krijgen omwille van hun beroepsprestaties, met name hun functie als zaakvoerder van hun respectieve Managementvennootschap;  

30.2 de intentie is om de vergoeding van de Managers te koppelen aan hun prestaties. De toekenning van warranten op aandelen is de geijkte manier om een incentive op langere termijn toe te kennen.  

31. Gelet op wat voorafgaat kan gesteld worden dat de omschreven verrichting (toekenning van warranten, gevolgd door de latere uitoefening ervan en de mogelijke ontvangst van uitkeringen als houder van klasse B aandelen) door andere motieven is verantwoord dan het ontwijken van inkomstenbelastingen.