Vraag nr. 1045 van mevrouw Pieters dd. 02.06.2006

Datum :
02-06-2006
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
5 pagina's
Sectie :
Regelgeving
Type :
Parliamentary questions
Subdomein :
Fiscal Discipline

Samenvatting :

Toepassing VZW-wet

Originele tekst :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Contact | Disclaimer | FAQ
   
Quick search :
Fisconet plus Version 5.9.23
Service Public Federal
Finances
Home > Advanced search > Search results > Vraag nr. 1045 van mevrouw Pieters dd. 02.06.2006
Vraag nr. 1045 van mevrouw Pieters dd. 02.06.2006
Document
Content exists in : nl fr

Search in text:
Print    E-mail    Show properties

Properties

Document type : Parliamentary questions
Title : Vraag nr. 1045 van mevrouw Pieters dd. 02.06.2006
Tax year : 0
Document date : 02/06/2006
Document language : NL
Modification date : 14/09/2006 10:45:25
Name : 06/1045
Version : 1
Question asked by : Pieters

VRAAG 06/1045

Vraag nr. 1045 van mevrouw Pieters dd. 02.06.2006


Vr. en Antw., Kamer, 2005-2006, nr. 131, blz. 25894-25889

Toepassing VZW-wet

VRAAG

    Artikel 2 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, gewijzigd bij de wet van 2 mei 2002, bevat de wettelijke vermeldingen die verplicht moeten geïncorporeerd worden in de statuten van elke vereniging zonder winstoogmerk. Artikel 2, 7° poneert dat de wijze waarop respectievelijk de bestuurders de gemachtigden en de dagelijks bestuurders hun bevoegdheden uitoefenen, moet worden opgenomen. De wet laat daarbij drie mogelijkheden : de bevoegdheden kunnen ofwel alleen, ofwel gezamenlijk ofwel als college worden uitgeoefend.

    Over het principe van de raad van bestuur als collegiaal orgaan heerst nogal wat onduidelijkheid. In de rechtsleer zijn verschillende meningen te horen, zowel met betrekking tot het vereiste aantal aanwezigen, als met betrekking tot de wijze van stemmen:

    A) Een eerste stelling is dat de raad van bestuur, als college, pas geldig kan beraadslagen als de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is, en dat de meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden met het voorstel instemt. Daar komt nog bij dat vele auteurs menen dat het recht voor bestuurders om zich te laten vertegenwoordigen, in tegenstelling tot in de algemene vergadering, niet geldt. Het mandaat van bestuurder wordt als een persoonlijk mandaat beschouwd, behoudens expliciete statutaire afwijking.

    B) Een tweede stelling houdt in dat de raad van bestuur, als college, pas geldig kan beraadslagen als de meerderheid van de bestuurders aanwezig is, en dat de meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders met het voorstel instemt. De meerderheid is daarbij niet hetzelfde als de helft, zoals omschreven in de eerste stelling. In het geval dat de raad van bestuur uit 10 personen zou bestaan, dan kan zij volgens de eerste stelling geldig beraadslagen indien 5 mensen aanwezig zijn; volgens de tweede stelling moeten 6 bestuurders aanwezig zijn. Ingeval de raad van bestuur uit een oneven aantal bestuurders bestaat, doet dit probleem zich niet voor. In dat geval komt de helft steeds neer op de meerderheid. Zijn er 9 bestuurders, dan is de meerderheid 5 en de helft 4, 5, wat neerkomt op 5.

    C) Ook aangaande de wijze van stemmen heerst onduidelijkheid: de meeste auteurs vereisen dat er gestemd wordt met gewone meerderheid. Er moeten dus meer ja dan neen stemmen gehaald worden en onthoudingen gelden niet als een negatieve stem. Anderen beweren dat een beslissing pas geldig genomen wordt met volstrekte meerderheid. Dit wil zeggen dat de helft + 1 van de stemmen vereist is. Hier gelden onthoudingen wel als een negatieve stem, gezien elke onthouding het moeilijker maakt om de helft + 1 van de stemmen te halen.

    1. a) Kan u duidelijkheid verschaffen over het collegeprincipe ?

    b) Kan men dit vrij invullen of dient de inhoud ervan te worden afgebakend op een duidelijke en eenvormige manier ?

    c) In het laatste geval, welke ?

    2. De wet schrijft een keuzemogelijkheid voor voor het nemen van beslissingen : ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college.

    a) Houdt dit in dat voor alle beslissingen op dezelfde wijze moet worden gehandeld ?

    b) Of kan er een onderscheid gemaakt worden naargelang de beslissing ?

    In dit geval zou men kunnen inschrijven dat voor het benoemen van personeel een collegiale beslissing vereist is, terwijl voor het bepalen van de bezoldiging van het personeel een gezamenlijke beslissing nodig is. In het eerste geval zou dit niet mogelijk zijn. De vraag peilt dus naar de interpretatie van het woord «ofwel».

    c) Meteen kunnen we ons ook afvragen of de keuzemogelijkheden in de wet (alleen, college, gezamenlijk) beperkend werken en strikt dienen geïnterpreteerd te worden, of er daarentegen nog andere beslissingswijzen in de statuten kunnen omschreven worden ?

    d) Kan men bijvoorbeeld bepalen dat de raad van bestuur kan samenkomen zonder dat een aanwezigheidsvereiste geldt en dat er 2/3 van de aanwezige stemmen vereist zijn ?

    Mutatis mutandis gelden deze vragen ook voor de dagelijks bestuurders en de gemachtigden waarvan sprake in artikel 2, 7° b) en c) in de wet van 27 juni 1921, gewijzigd bij de wet van 2 mei 2002.

    3. Tot slot graag duidelijkheid omtrent de interpretatie van het woordje «bevoegdheden» in artikel 2, 7° a), b) en c) van de wet van 27 juni 1921. Dit artikel stelt dat in de statuten de omvang van de bevoegdheden van de bestuurders en de wijze waarop zij die uitoefenen moeten vermeld worden.

    a) Is het niet zo dat «de wijze waarop zij die uitoefenen» eigenlijk slaat op de wijze waarop zij beslissingen nemen en stemmen op de raad van bestuur en de wet bijgevolg ongelukkig is geformuleerd ?

    De genomen beslissingen worden in veel gevallen niet uitgevoerd door de raad van bestuur als college, maar door de personen die gemachtigd zijn om de vereniging te vertegenwoordigen. Deze personen kunnen ook als college optreden (de wet bepaalt in artikel 2, 7° b) dat gemachtigden alleen, gezamenlijk, of als college optreden), maar in de meeste gevallen treden zij alleen of gezamenlijk op. In dat geval heeft de vereniging dus een raad van bestuur die in theorie zijn bevoegdheden als college uitoefent, terwijl de facto de gemachtigden alleen of gezamenlijk optreden. De gemachtigden hebben bovendien soms louter een uitvoeringsbevoegdheid (zij voeren uit wat is beslist door de raad van bestuur), maar in andere gevallen beslissen zij zelf, alleen of gezamenlijk, hoewel zij steeds verantwoording verschuldigd blijven aan de raad van bestuur, die dan als college de daden van de gemachtigden beoordeelt. Deze zaken lijken mijns inziens moeilijk verzoenbaar.

    b) Kan u daarom duidelijkheid verschaffen omtrent de interpretatie van deze «bevoegdheden» ?

ANTWOORD (vice-eerste minister en minister van Justitie, 24.07.2006)

    1.

    a) Hoewel niet uitdrukkelijk vermeld, kan uit artikel 13, derde lid van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen (hierna V&S-wet) de suppletieve wettelijke regel worden afgeleid dat de raad van bestuur in beginsel moet functioneren als een collegiaal orgaan.

    De raad van bestuur beschikt tevens over de residuaire bevoegdheden (artikel 13, tweede lid, V&Swet).

    De statuten kunnen zowel beperkingen opleggen aan deze residuaire bevoegdheden, als aan het wettelijke collegialiteitsprincipe, te weten taakverdelingen tussen bestuurders voorzien (dit blijkt uit artikel 2, eerste lid, 7°, a)) dat bepaalt dat bestuurders hun bevoegdheden ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college uitoefenen). Beide statutaire beperkingen zijn evenwel niet aan derden tegenwerpbaar, zelfs al zijn zij bekendgemaakt (artikel 13, derde lid, V&Swet).

b) en c) De V&S-wet bevat geen uitdrukkelijke bepalingen over de wijze waarop de raad van bestuur moet beraadslagen. Indien in de statuten evenmin iets wordt gepreciseerd, moeten de algemene beginselen inzake collegiale besluitvorming worden nageleefd.

    Een besluit is geldig aangenomen wanneer minstens meerderheid van de bestuurders aanwezig is en de meerderheid van de aanwezigen met het voorstel instemt. Een gewone meerderheid volstaat dus. Inzake principes van collegiale besluitvorming maken auteurs geen onderscheid tussen de vereiste van meerderheid met de regel dat ten minste de helft van de bestuurders aanwezig moet zijn. Het geven van een volmacht is in principe niet toegelaten, behoudens indien de statuten toelaten dat een bestuurder volmacht geeft aan een medebestuurder of aan een derde.

    De statuten kunnen een strenger aanwezigheidsquorum opleggen of bepalen dat geen aanwezigheidsquorum geldt. In dat laatste geval is de aanwezigheid van ten minste één bestuurder vereist.

    De statuten kunnen tevens een bijzondere meerderheid of eenparigheid van stemmen opleggen voor alle bepaalde beslissingen (D. Van Gerven, Handboek Verenigingen, Biblo, 2004, nr. 194, blz. 188).

    2. Zoals hierboven gesteld zal de interne taakverdeling, ongeacht het statutair of verbintenisrechtelijk karakter van de machtiging, enkel op het interne vlak gelden. Zij is niet aan derden tegenstelbaar, zelfs niet indien zij wordt bekendgemaakt (artikel 13, derde lid, tweede zin, V&S-wet).

    De externe vertegenwoordigingsmacht kan worden opgedragen aan één of meer personen, al dan niet bestuurders of leden van de vereniging. Daarbij moeten de statuten bepalen of de betrokken personen alleen, gezamenlijk of als college moeten optreden (artikelen 2, eerste lid, 7°, b)) en 13, vierde lid, V&S-wet). Deze clausules zijn tegenstelbaar aan derden voorzover zij beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 26 novies, § 3, V&S-wet, te weten bekendmaking in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad. Deze bepalingen moeten samen worden gelezen met artikel 9 V&S-wet, dat dezelfde verplichting oplegt de omvang van de bevoegdheid en de wijze waarop deze kan worden uitgeoefend (alleen, gezamenlijk of als college), in de benoemingsakte op te nemen.

    De door de statutaire bepaling te verlenen vertegenwoordigingsbevoegdheid moet zich uitstrekken tot de volledige omvang van de wettelijke bevoegdheid van de raad van bestuur. Afwijkingen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen zich enkel uitstrekken omtrent welke personen bevoegd zijn om de vereniging als orgaan te vertegenwoordigen (een of meer, ieder afzonderlijk of gezamenlijk). Een afwijking van de regel betreffende de omvang van de vertegenwoordigingsmacht van de organen is niet geoorloofd.

    Collegiale vertegenwoordiging impliceert dat de vereniging pas geldig vertegenwoordigd is door de meerderheid van de externe vertegenwoordigers.

    Mogelijke statutaire beperkingen van deze vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn weliswaar bindend op intern vlak, doch hoewel niet uitdrukkelijk bepaald door de V&S-wet niet tegenstelbaar aan derden (artikel 13, vierde lid, V&S-wet en analoge interpretatie artikelen 13 bis , tweede lid en artikel 34, § 4, V&S-wet).

    Een voorbeeld illustreert dit alles : een zevenkoppige raad van bestuur beslist collegiaal tot aankoop van een onroerend goed. Deze beslissing kan worden uitgevoerd (namelijk ondertekenen verkoopscompromis) door de twee daartoe statutair gemachtigde externe vertegenwoordigers (al of niet bestuurders), die hun bevoegdheden a) gezamenlijk / b) individueel uitoefenen.

    Statutair werd de beperking ingebouwd dat deze externe vertegenwoordigers geen onroerend goed mogen aankopen voor meer dan 400 000 euro. Deze laatste clausule is niet tegenwerpbaar aan derden te goeder trouw.

    a) Indien één van de desbetreffende externe vertegenwoordigers alleen overgaat tot het ondertekenen van het compromis, begaat hij een fout ten overstaan van de vereniging, deze laatste zal niet gebonden zijn ten overstaan van de derde, vermits de gezamenlijke vertegenwoordiging de derde tegenwerpbaar is mits geldige openbaarmaking.

    b) Indien één van de desbetreffende externe vertegenwoordigers alleen overgaat tot het ondertekenen van het compromis voor een waarde boven 400 000 euro, begaat hij een fout ten overstaande van de vereniging, deze laatste zal gebonden zijn ten overstaan van de derde te goeder.

    3. De externe vertegenwoordigingsbevoegdheid verleent aan de daartoe bevoegde personen of colleges geen bevoegdheid om zelfstandig te beslissen tot handelingen die behoren tot de bestuursbevoegdheid van de raad als college, onverminderd de mogelijke verdeling van bestuurstaken onder de bestuurders. Met andere woorden ieder orgaan kan slechts binnen zijn bevoegdheden optreden. Zo kan het vertegenwoordigingsorgaan slechts beslissingen nemen in de uitvoering van beslissingen genomen in de raad van bestuur.

    Hoewel beperkingen aan de bevoegdheid van het vertegenwoordigingsorgaan niet tegenwerpelijk zijn aan derden, moeten de organen van de vereniging zich wel houden aan de statuten.

    Bestuurders die de grenzen van hun beperkte bevoegdheid te buiten gaan kunnen aansprakelijk gesteld worden.

    Om deze reden moet in de statuten de omvang van de bevoegdheden van ieder orgaan beschreven worden.