Arbeidshof: Arrest van 17 September 1997 (Antwerpen). RG 97/159

Datum :
17-09-1997
Taal :
Nederlands
Grootte :
7 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-19970917-2
Rolnummer :
97/159

Samenvatting :

De belangrijkheidsbreuk, zoals die werd in aanmerking genomen voor de berekening van het militaire pensioen, moet in principe ook volledig in aanmerking genomen worden voor de toepassing van artikel 10 BIS, zonder dat hierbij bepaalde elementen uit de teller van deze breuk buiten beschouwing gelaten worden. De wijze waarop de teller van deze belangrijkheidsbreuk totstandkomt, kan geen invloed hebben op de toepassing van artikel 10 BIS, ook al werden "fictieve" of niet reëel in de tijd gepresteerde loopbaanjaren in aanmerking genomen. Deze fictieve jaren zijn alleszins opgenomen in de belangrijkheidsbreuk, gebruikt voor het bepalen van het militaire pensioen. De uitzonderingsbepaling van artikel 2, § 2 van het KB van 14 oktober 1983 is niet van toepassing daar de verdubbeling van dienstjaren als militair vliegtuigpiloot niet is ingegeven door motieven van erkenning van de patriotistische redenen.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Rep. Nr.Vierde kamerEindarrest optegenspraakPensioenen Arbeidshof te AntwerpenAFDELING ANTWERPENARRESTA.R.
Nr 159/97OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVENTIEN SEPTEMBER 1900 ZEVENENNEGENTIG In de zaakB.F. wonende te,appellant,persoonlijk verschijnend,tegenR.V.P.,gevestigd te 1060 Brussel, Zuidertoren,geïntimeerde,verschijnend bij mr. K. V. loco mr. R. V., advocaat te Antwerpen.Na over de zaak beraadslaagd te hebben, wijst het Arbeidshof te Antwer-pen, afdeling Antwerpen, het hierna volgend arrest.Gelet op de zittingsbladen d.d. 2.4.1997, 14.5.1997, 28.5.1997, 11.6.1997 en 25.6.1997.Gelet op de stukken van de rechtspleging, onder meer:- het voor eensluidend verklaard afschrift van het vonnis op 24.1.1997 gewezen door de Arbeidsrechtbank te Antwerpen;- het verzoekschrift tot hoger beroep ingediend ter griffie van dit Hof op 18.2.1997 en ter kennis gebracht overeenkomstig artikel 1056 Ger. W. op 19.2.1997.
tweede bladzijdeGehoord de partijen in de voordracht van hun conclusies en verweermid-delen op de openbare terechtzitting van 14.5.1997.Ontvankelijkheid1. Met een verzoekschrift van 18.2.1997 tekende de heer B. hoger beroep aan tegen een vonnis van 24.1.1997 (A.R. 278.070) van de Arbeidsrecht-bank te Antwerpen.Het hoger beroep werd tijdig ingesteld, is regelmatig naar de vorm en ont-vankelijk.Voorgaanden2.1. Met een verzoekschrift van 15.7.1996 tekende de heer B. beroep aan tegen een beslissing van de R.V.P., hem betekend op 26.6.1996.Deze beslissing, waarvan kopie bij het beroep wordt gevoegd, kent aan de heer B. een rustpensioen werknemer toe, op basis van het bedrag voor een alleenstaande, ten belope van jaarlijks 70.730 fr. (index 405.55) met ingang van 1.2.1997.Voor de vaststelling van dit pensioen werden in aanmerking genomen:- als bediende : de jaren 1950 en 1984/1996- als vliegend stuurpersoneel : de jaren 1980/1983.In feite werden bij de berekening van het rustpensioen enkel drie jaren (1980, 1981 en 1982 = 3/45) in aanmerking genomen.
De beslissing ver-meldt dienaangaande :"BEPERKING VAN DE BEROEPSLOOPBAANRekening houdend :- met de bepalingen van artikel 10bis van het koninklijk besluit n° 50 van 24 oktober 1967, en met deze van het koninklijk besluit van 14 oktober 1983- met de totale duur van uw beroepsloopbaan in de regeling voor werkne-mers en met uw rechten in de andere pensioenregelingen.Om die redenenMag uw rustpensioen als werknemer voor hoogstens 3 jaren worden toegekend. In uw geval werden bij bovenstaande berekening 15 jaren weg-gelaten :- 1 jaar voor 1955, 1983, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 96.(...) "2.2. De heer B.
vorderde in zijn beroepschrift, de beslissing van 26.6.1996 nietig te verklaren; voor recht te zeggen dat zijn werknemerspensioen moet derde bladzijdeherberekend worden op basis van een militaire loopbaan van 30 jaren, met een pensioenbelangrijkheids-breuk van 30/45, zodat een werknemerspensi-oen van 15/45sten moet toegekend worden; het bestuur te veroordelen tot rechtzetting in deze zin van zijn werknemerspensioen en tot de kosten.
In conclusie van 28.11.1996 wijzigde eiser zijn vordering en vroeg hij de beslissing van 26.6.1996 te vernietigen, en voor recht te zeggen :1° dat zijn werknemerspensioen moet herberekend worden op basis van een militaire loopbaan van 28 jaren die een belangrijkheidsbreuk van 30/45 geeft, zodat slechts 3 jaren van de werknemersloopbaan wegvallen en 15/45sten moeten toegekend worden vanaf 1.2.1997;2° dat de werkelijke lonen van de berekening voor de jaren 1980 tot en met 1983 moeten aangepast worden aan de bedragen die werkelijk verdiend werden als vliegend stuurpersoneel;het bestuur te veroordelen tot rechtzetting in deze zin van zijn werknemers-pensioen en tot de kosten.2.3. De R.V.P. nam geen schriftelijke conclusie.2.4. Het vonnis van 24.1.1997, alle andere en strijdige middelen verwer-pende, verklaart de vordering ontvankelijk, doch ongegrond en verwijst verweerder tot de niet begrote kosten.Het vonnis overweegt dat de tekst van artikel 10bis van het K.B. nr. 50 duidelijk is en geen onderscheid maakt m.b.t. de basis waarop de bedoelde tijdvakken in aanmerking worden genomen (effectieve tewerkstelling, gelijkstelling, verdubbeling.... ), en dus alle moeten in aanmerking geno-men worden, terwijl het pensioenbedrag uitdrukkelijk uitgesloten wordt.Vaststellend dat eiser een werknemersloopbaan heeft van 18/45 en dat voor de berekening van het militair anciënniteitspensioen rekening gehouden wordt met 53 jaren, waarvoor hem 1/60 van de basiswedde werd toegekend met een maximum van 9/10 van de basiswedde, maakt het vonnis de be-rekening volgens artikel 10bis :((18/45 x 45) + (53/54 x 45)) - 45 = (18 + 44) - 45 = 62 - 45 = 17.Bij toepassing van artikel 3, tweede en derde lid, van het K.B. van 14 ok-tober 1983, dienen bijgevolg 17 jaren, beperkt tot 15 jaren, weggelaten in de loopbaan als werknemer, zoals de R.V.P. correct had becijferd.Tenslotte stelt het vonnis vast dat geen bewijs wordt voorgelegd dat de lonen waarmee de bestreden beslissing rekening hield voor 1980, 1981 en 1982, onjuist waren.
vierde bladzijdeHoger beroep van de heer B.3.1. In het verzoekschrift in hoger beroep en in conclusie van 28.4.1997 vordert de heer B., het vonnis van 24.1.1997 te vernietigen;
de beslissing van de R.V.P. van 26.6.(1996) te vernietigen; voor recht te zeggen dat het werknemerspensioen moet toegekend worden op basis van een militaire loopbaan van 30 jaren, die een belangrijkheidsbreuk van 30/45 geeft; zo het Hof toch de in aanmerking genomen dubbelgetelde vliegersjaren in de be-langrijkheidsbreuk wil opnemen, voor recht te zeggen dat het werknemers-pensioen moet toegekend worden voor een werknemersloopbaan van 7 ja-ren (weglaten van 11 jaren i.p.v. 15); het bestuur te veroordelen tot de rechtzetting in deze zin vanaf 1.2.1997 van het werknemerspensioen, tot het betalen van de verwijlinteresten en tot de kosten.3.2.1.
Appellant stelt vooreerst dat de 'tijdvakken' bedoeld in artikel 10bis enkel deze zijn waarvan sprake in het K.B. nr. 50, en dus steeds betrekking hebben op verschillende kalenderjaren. Enkel 'bezoldigingstijdvakken' mo-gen in aanmerking genomen worden in de teller van de loopbaanbreuk in de andere regeling. Fictieve jaren, die geen loopbaanjaren met bezoldiging zijn, opnemen in de belangrijkheidsbreuk was niet de bedoeling.
Volgens de definitie van artikel 10bis is de juiste belangrijkheidsbreuk van het mili-tair pensioen dan 30/45.3.2.2. De term 'duur van het tijdvak' refereert volgens appellant enkel naar jaren van werkelijke dienst.3.2.3. In elk geval zouden volgens artikel 2, §2, van het K.B. van 14 okto-ber 1983, de jaren verdubbeld om vaderlandslievende redenen slechts en-kelvoudig mogen worden geteld. Welnu, de verdubbeling van de jaren ten voordele van de militaire vliegers is een verdubbeling om vaderlandslie-vende redenen, zoals blijkt uit de voorbereidende werken van de gewijzigde wet van 14 juli 1930 betreffende de militaire pensioenen.3.2.4. Overigens bevat de vaststelling van de belangrijkheidsbreuk van het militair pensioen, volgens appellant, grove fouten: door de wijze van bere-kenen en de verschillende onderdelen en stadia daarin, worden in werke-lijkheid bepaalde jaren buiten beschouwing gelaten; de beperking van het pensioenbedrag brengt in feite mee dat bepaalde jaren niet meetellen (nl. 4,5 + 2 = 6,5 jaren). De berekening van de belangrijkheidsbreuk zou dus moeten worden verbeterd als volgt : 53 - 6,5 = 46,5/54 = 11,75/45. (Be-roepschrift p. 4).Verweer van geïntimeerde, de R.V.P.4.1. In conclusie van 15.4.1997 vordert geïntimeerde, het hoger beroep ongegrond te verklaren; kosten als naar recht.4.2.1. In rechte stelt geïntimeerde dat volgens artikel 10bis de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het pensioen, de breuk is die de verhouding uit- vijfde bladzijdedrukt tussen de duur der tijdvakken die voor de vaststelling van het toege-kende pensioen in aanmerking werden genomen en het maximum van die duur; daarbij dienen niet alleen de werkelijke prestatiejaren, maar ook de vermoede of fictieve jaren in aanmerking genomen. Belangrijk is niet de aard van de jaren (werkelijk vermoede of toegevoegde fictieve jaren, dienstjarentoeslag), maar wel het feit of deze jaren in aanmerking zijn ge-nomen voor de vaststelling van het pensioen.4.2.2. Ook de dienstjarentoeslag, gelijk aan de bij dat personeel door-gebrachte tijd, voor het vaststellen van de rechten op het pensioen toege-kend door artikel 4, derde lid, S.W.M.P., aan de militairen die tot het va-rend personeel van de luchtmacht hebben behoord, moet volgens het vierde lid van dit artikel aangerekend worden als wezenlijke dienst, en moet dus in aanmerking worden genomen voor de toepassing van artikel 10bis van het K.B. nr. 50.4.2.3.
De dubbeltelling van jaren is niet een berekeningsmiddel om het be-drag van het pensioen te verhogen, maar beoogt vroeger pensioen mogelijk te maken zonder verlies. De speciale voordelen toegekend aan militairen die behoord hebben tot de luchtmacht, moeten tot gevolg hebben dat zij vroeger dan normaal en zonder verlies het pensioen verwerven dat zij zou-den hebben bekomen zo zij hun loopbaan normaal hadden afgewerkt.
De dienstjarentoeslag niet in aanmerking nemen zou de militaire vliegers bevoordelen t.o.v. andere militairen, zodat een speciaal voordeel aanleiding zou geven tot een nog groter voordeel, zodat de gelijke behandeling zou verbroken worden.4.2.4. Wat betreft de bepaling van artikel 51, derde lid, S.W.M.P., luidens dewelke heel de tijd doorgebracht in het kader van het personeel der lucht-vaart, en die noch op de bij de laatste twee alinea's van artikel 4 voorziene dienstjarentoeslag, noch op het voordeel van onderhavig artikel en van artikel 52, noch op gelijk welke andere toeslag recht geeft, dubbel telt voor het bekomen van het dienstouderdomspensioen, moet volgens de R.V.P. worden opgemerkt dat ten deze geen sprake is van totale willekeur.Beoordeling5.1. De heer B. was van 1951 tot 1978 officier-piloot bij het leger. Gedu-rende de jaren 1980 tot 1984 was hij piloot in de burgerluchtvaart. Gedu-rende de jaren 1950 en 1984 tot 1996, hetzij 14 jaren, was hij bediende.5.2. Een aantal feitelijk relevante gegevens zijn niet ter discussie of staan vast, aan de hand van de voorliggende stukken- de heer B. heeft een effectieve militaire beroepsloopbaan van 28 dienstjaren (a),.- hij geniet voor zijn militair pensioen een bonificatie van 2 jaren voor verrichte studies (b);
zesde bladzijde- in toepassing van artikel 4 van de Samengeordende Wetten op de Militaire Pensioenen (S.W.M.P.) bekwam hij een verdubbeling van de jaren die hij als lid van het 'varend personeel' had gepresteerd, hetzij 12 jaren (c);- in toepassing van artikel 51 S.W.M.P. kreeg hij voor de berekening van zijn militair pensioen 11 jaren toegekend voor bijkomende dien-sten (d);- voor de in totaal 42 jaren, gekwalificeerd als werkelijke dienstja-ren, kreeg appellant als pensioen telkens 1/60 van de basiswedde toegekend; het bedrag werd ingevolge artikel 58 S.W.M.P. ver-hoogd met 20 %, wegens 10 jaren activiteit in graad; het bedrag werd vervolgens beperkt tot 3/4 van de basiswedde, hetzij 326.824 fr.;- voor de 11 jaren bijkomende diensten, en in toepassing van artikel 51 S.W.M.P., kreeg appellant 11 x 1/60 van de basiswedde toege-kend, hetzij 79.893 fr.;- na optelling van de toegekende pensioenbedragen werd het resul-taat teruggebracht tot 9/10 van de basiswedde;- de noemer van de belangrijkheidsbreuk voor enkelvoudige diensten is 3/4 van 60, of 45; vermits appellant echter in dienst was vóór 1961 werd de noemer van de belangrijkheidsbreuk opgetrokken tot 9/10 van 60, hetzij 54; het aantal jaren dat in het geval van appel-lant in aanmerking kan worden genomen voor de berekening van het militair pensioen beloopt :28 (a) + 2 (b) + 12 (c) + 11 (d) of 53; de breuk voor het militair pensioen werd uiteindelijk bepaald op 53/54.Appellant heeft naast zijn militaire beroepsloopbaan een beroepsloopbaan van 18 jaar in de burgerlijke luchtvaart en als bediende.De herleiding van het rustpensioen van appellant als werknemer moet ge-beuren krachtens en overeenkomstig de bepalingen van artikel 10bis, al. 1 en 2, van het K.B. nr. 50 van 24 oktober 1967.5.3. Volgens de stelling van appellant in hoofdorde mag bij de toepassing van dit artikel 10bis uitsluitend rekening gehouden worden met de effec-tieve jaren van militaire dienst en de bonificatie van de studiejaren, hetzij samen 30, zodat de belangrijkheidsbreuk die dit vertegenwoordigt 30/45 zou zijn. Bij
gevolg zou de loopbaan voor het toe te kennen rustpensioen als werknemer slechts mogen herleid worden van 18/45 tot 15/45.De R.V.P. daarentegen stelt dat de belangrijkheidsbreuk van het aan appel-lant toegekend militair pensioen in haar geheel moet in aanmerking ge-nomen worden en 53/54 beloopt (omgerekend: 44/45), zodat in principe nog slechts 1/45 voor het rustpensioen werknemer in aanmerking zou mozevende bladzijdegen genomen worden. Aangezien de vermindering in elk geval niet meer dan 15 jaren mag belopen, diende de loopbaan voor het rustpensioen als werknemer herleid van 18/45 tot 3/45.5.4. Artikel 10bis van het K.B. nr. 50 bepaalt :"Wanneer de werknemer aanspraak kan waken op een rustpensioen krach-tens dit besluit en op een rustpensioen of een als zodanig geldend voordeel krachtens één of meerdere andere regelingen en wanneer het totaal van de breuken die voor elk van die pensioenen de belangrijkheid ervan uitdruk-ken de eenheid overschrijdt, wordt de beroepsloopbaan die voor de bereke-ning van het rustpensioen als werknemer in aanmerking wordt genomen verminderd met zoveel jaren als nodig om genoemd totaal tot de eenheid te herleiden.De breuk waarvan sprake in vorig lid drukt de verhouding uit tussen de duur der tijdvakken, het percentage of ieder andere maatstaf met uitsluiting van het bedrag dat voor de vaststelling van het toegekende pensioen in aanmerking werd genomen en het maximum van die duur, van dat percen-tage of van een andere maatstaf op grond waarvan een volledig pensioen kan worden toegekend."Bedraagt de aldus gedefinieerde belangrijkheidsbreuk van het militair pen-sioen van appellant, voor de toepassing van dit artikel, 44/45, zoals de R.V.P.
stelt, of 30/45, zoals appellant stelt ?Onafgezien de manier waarop krachtens de verschillende pensioenrege-lingen de loopbaanbreuk voor de berekening van het pensioen wordt vast-gesteld, legt artikel 10bis van het K.B.
nr. 50 op, de loopbaanbreuk voor de berekening van het pensioen in het werknemersstelsel te verminderen met zoveel jaren als nodig om de samengetelde loopbaanbreuken tot de eenheid te herleiden. De tekst van artikel 10bis zegt duidelijk welke breuken daar-bij in aanmerking genomen worden, nl. de breuken die uitdrukken : 'de verhouding tussen de duur der tijdvakken, het percentage of iedere andere maatstaf' en 'het maximum van die duur, het percentage of iedere andere maatstaf... op grond waarvan een volledig pensioen kan worden toege-kend.'Dit legt dus niet enkel op de duur der tijdvakken als maatstaf te nemen, maar zelfs het percentage of iedere andere maatstaf, behalve het bedrag van het pensioen zelf.5.5. De belangrijkheidsbreuk, zoals die werd in aanmerking genomen voor de berekening van het militair pensioen, moet dus in principe ook volledig in aanmerking genomen worden voor de toepassing van artikel 10bis, zon-der dat hierbij bepaalde elementen uit de teller van deze breuk zouden mogen buiten beschouwing gelaten worden. De wijze waarop de teller van deze belangrijkheidsbreuk tot stand komt kan geen invloed hebben op de toepassing van artikel 10bis, ook al werden hierbij 'fictieve' of niet reëel in de tijd gepresteerde loopbaanjaren in aanmerking genomen. Deze fictieve jaren zijn alleszins opgenomen in de belangrijkheidsbreuk, gebruikt voor het bepalen van het militair pensioen.
achtste bladzijde5.6. Appellant beroept zich evenwel op de uitzondering op deze regel, expliciet voorzien in artikel 2, §2, a, van het K.B. van 14 oktober 1983 tot uitvoering van artikel 10bis van het K.B. nr. 50 :
"Voor de vaststelling van de in voormeld artikel 10bis beoogde breuken : a) wordt slechts rekening gehouden met de enkelvoudige tijdvakken, indien deze tijdvakken om vaderlandslievende redenen dubbel of driedubbel geteld werden voor de berekening van het pensioen in de andere regeling;(...) "Appellant beroept zich in ondergeschikte orde op deze bepaling ten einde te stellen dat de 12 fictief toegevoegde vliegdienstjaren, indien ze wel zouden moeten aangezien worden als 'duren van tijdvakken', toch enkel zouden moeten aangerekend worden omdat deze dubbeltelling door de wetgever in 1930 heel zeker om 'vaderlandslievende redenen' voorzien werd.Het vrijwillig opnemen van de met de luchtdienst verbonden gevaren en voorbarige fysieke sleet, in dienst van het land, is, aldus appellant, een daad van vaderlandsliefde die door de wetgever als dusdanig erkend wordt.Appellant verwijst hiertoe naar de voorbereidende werken van de wet van 14 juli 1930, die deze dubbeltelling in de wet op de militaire pensioenen inlaste 'omwille van de opgelopen gevaren en de vroegtijdige physische sleet', in dienst van het land. (Memorie van toelichting, p. 2). Appellant ci-teert uit de debatten in de Senaat (Parl. Besch. Senaat 10 juni 1930, p. 1072-1073), waar senator Volckaert zegde : "Ik erken dat men een voordeel moet verlenen aan de officieren van het vliegercorps die dagelijks hun le-ven riskeren... Het is heel zeker dat het bestaan van onze officieren vliegers heel particulier is en dat men breder moet zijn op het gebied van bevor-dering en pensioen voor deze prachtige jeugd vol moed, energie en gees-tdrift voor dewelke eenieder, weze hij antimilitarist, buigt."(Vertalingen van appellant - concl. 28.4.1997).5.7. De R.V.P. beantwoordt in zijn conclusies dit argument niet.Men zou dus geneigd kunnen zijn hieruit af te leiden dat de R.V.P. hiermee instemt.Gezien het karakter van openbare orde van deze wetgeving dient het Hof evenwel te onderzoeken of er voor deze stelling van appellant voldoende steun te vinden is in de wet, eventueel verduidelijkt door de voorbereidende werken.De tekst zelf van artikel 2, §2, van het K.B. van 14 oktober 1983, laat niet toe duidelijk te bepalen wat bedoeld wordt met de overigens ook taalkundig erg onnauwkeurige formule "tijdvakken om vaderlandslievende redenen dubbel of driedubbel geteld...".
negende bladzijdeDe tekst zelf van artikel 4 S.W.M.P. laat niet toe te stellen dat het ingevoer-de voordeel werd toegekend om redenen die verband hielden met de erken-ning van motieven van vaderlandslievende aard.Het door appellant voorgelegde 'Exposé des motifs' bij het ontwerp van wet tot wijziging van o.m. de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen, laat deze conclusie niet toe. Daarin wordt wel de bezorgdheid uitgedrukt : "L'expérience a démontré, en effet, que dans les dix dernières années de leur carrière, prolongée jusqu' à cet âge de la retraite, (nl. deze geldend voor de militairen) beaucoup d'aviateurs, principalement parmi les gradés et officiers subalternes, ne sont plus en état de rendre effectivement des services à leur arme." (De ervaring heeft inderdaad uitgewezen dat tijdens de laatste tien jaren van hun carrière, voortgezet tot deze pensioenleeftijd, vele vliegers, vooral tussen deze met een graad en de onderofficieren, niet meer in staat zijn effectieve diensten te leveren in hun wapen). En dit om-wille van de voortijdige algemene sleet als gevolg van de uitvoering van hun belastende opdrachten. "Il est équitable de compenser cette usure par des mesures adéquates ouvrant le droit à une retraite anticipée. Pour ren-dre possible 1'admission des aviateurs à la pension à un âge moins avancé, sans diminuer le montant de leur pension, il a fallu augmenter les services effectifs admissibles pour leurs droits à cette pension." (Het is billijk deze sleet te compenseren door aangepaste maatregelen die het recht op een ver-vroegd pensioen openen. Om het mogelijk te maken dat vliegers tot het pensioen worden toegelaten op een minder gevorderde leeftijd, was het no-dig de voor hun rechten op dit pensioen aanneembare effectieve diensten te verhogen).De overwegingen in het Verslag uit naam der Commissie van Landsverde-diging (p. 4) gaan in dezelfde zin en drukken de bezorgdheid uit om : "...snellere lichamelijke uitputting in den luchtvaartdienst dan in den dienst te lande; noodzakelijkheid een jong en knap luchtvaartpersoneel te hebben en dus een kortere diensttijd te voorzien voor de luchtvaart dan voor de andere wapens; bijgevolg moet aan het varend personeel niet alleen een sneller, doch ook, in gelijke voorwaarden van dienstjaren, een voordeeliger pensionneering worden verzekerd dan de regel voor de andere militairen voorziet."Het is dus niet aangetoond dat de verdubbeling van de dienstjaren als vlie-ger ingegeven was door motieven van erkenning van de verdiensten van deze vliegers vanuit vaderlandslievende redenen, zoals bedoeld in artikel 2, §2, a), van het K.B. van 14 oktober 1983.OP DIE GRONDEN,HET HOF,Gehoord de heer H. L'HOMME, Substituut-generaal, in de lezing van zijn eensluidend schriftelijk advies op de openbare terechtzitting van 11 juni 1997.
tiende bladzijdeGelet op de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der ta-len in gerechtszaken.Recht doende op tegenspraak.Verklaart het hoger beroep van de heer F.B. ontvankelijk, doch ongegrond.Bevestigt het vonnis d.d. 24 januari 1997 (A.R. 278.070) van de Arbeids-rechtbank te Antwerpen.Legt de kosten van het hoger beroep, overeenkomstig artikel 1017, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, ten laste van geïntimeerde, de R.V.P., door geen der partijen begroot en derhalve door het Hof niet vereffend.Aldus gewezen en uitgesproken door de vierde kamer van het Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Antwerpen, op de openbare terechtzitting van zeven-tien september 1900 zevenennegentig, waar aanwezig waren:de heer H. PAS, Kamervoorzitter,de heer M. VAN DEN BROUCKE, Raadsheer in sociale zaken als werk-gever,de heer L. VANPRAET, Raadsheer in sociale zaken als werknemer,de heer R. SMETS, Griffier.R. SMETS L. VANPRAET M. VAN DEN BROUCKE H. PAS