Hof van Beroep: Arrest van 21 Juni 2007 (Antwerpen). RG 1285 P 2006
- Sectie :
- Rechtspraak
- Bron :
- Justel N-20070621-6
- Rolnummer :
- 1285 P 2006
Samenvatting :
De door de mededader met betrekking tot zijn deelnemingshandelingen ingeroepen onwetendheid waarin hij opzettelijk door de hoofddaders zou zijn gelaten, is niet van aard om zijn schuld als mededader weg te nemen, indien hij bewust verzaakt aan meer concrete kennis van de voorgenomen misdrijven. Zulks brengt immers niet met zich dat hij daardoor onbewust tot die misdrijven zou hebben bijgedragen.
Arrest :
Het Hof van Beroep, zitting houdende te Antwerpen, 14de kamer, heeft op 21 juni 2007 het volgende arrest gewezen:
(...)
Algemeen.
Beklaagde C. H.geeft in beroepsconclusie toe:
- dat hij op het hem gedane voorstel is ingegaan omdat hij het geld in die periode erg nodig had.
- dat hij aldus zijn identiteitskaart, bankkaart, geheime code en een cd-rom "home banking" heeft afgegeven aan N. D.
- dat hij in het totaal 90.000,00 euro van zijn rekening heeft opgenomen in bankbriefjes, waarvan hij 6.000,00 euro heeft behouden en verbruikt.
Beklaagde stelt anderzijds:
- dat hij generlei uitstaans had met de vervalsingen en het gebruik van de vervalste overschrijvingsformulieren.
- dat hij geen daden stelde die hem materialiter aanmerken als deelnemer aan de oplichting.
- dat N. D. en L. S. zeer vaag waren gebleven omtrent de oorsprong van de gelden en de wijze waarop ze op zijn rekening zouden te voorschijn komen.
Uit wat voorafgaat staat evenwel vast dat beklaagde C. H. door zijn persoonlijke handelingen aan de uitvoering van de hem sub A, B en E ten laste gelegde feiten rechtstreeks heeft meegewerkt op zodanige wijze dat, zonder zijn deelneming aan die uitvoering, de feiten niet zouden gepleegd zijn zoals ze gepleegd werden.
Beklaagde had wel degelijk van meet af aan kennis van de te dezen bedrieglijk nagestreefde doeleinden en de door hem met betrekking tot zijn deelnemingshandelingen ingeroepen onwetendheid waarin hij opzettelijk door de hoofddaders zou zijn gelaten en die hij klaarblijkelijk aanvaardde, is niet van aard om zijn schuld aan deze hem ten laste gelegde feiten weg te nemen.
Hij heeft klaarblijkelijk bewust verzaakt aan meer concrete kennis van de voorgenomen misdrijven.
Zulks brengt niet met zich dat hij daardoor onbewust tot die misdrijven zou hebben bijgedragen.
Voormeld verzaken is in de voorliggende omstandigheden, zoals uiteengezet, te beschouwen als deel uitmakend van het stilzwijgend overleg tussen de diverse bij de feiten betrokken personen.
Er is derhalve in casu sprake van een bewuste wilsovereenstemming tussen de deelnemers, waaronder beklaagde, om een bepaald misdrijf te plegen en om elkaar onderling bij te staan om het voorgenomen doel te verwezenlijken, namelijk het zich op listige en bedrieglijke wijze toe-eigenen van aan een ander toebehorende gelden.
Beklaagde wist wel degelijk op het ogenblik dat hij zijn deelnemingshandelingen stelde dat de gelden die op zijn bankrekening zouden gestort worden en waarvan hij een gedeelte zou mogen behouden, niet zomaar uit de lucht zouden komen vallen en dat zulks enkel kon geschieden middels het daartoe aanwenden van bedrieglijke, delictuele middelen, waartoe de door hem ter beschikking gestelde zaken zouden aangewend worden.
Om een beklaagde te kunnen veroordelen als mededader aan valsheid in geschriften, gebruik van valse of vervalste stukken en oplichting is niet vereist dat alle bestanddelen van de misdrijven in de door beklaagde gestelde deelnemingshandelingen aanwezig zijn.
Het is voldoende dat, zoals te dezen, vaststaat dat een dader het misdrijf heeft gepleegd en dat de mededader, in casu beklaagde, aan de uitvoering ervan heeft deelgenomen op een van de wijzen omschreven in artikel 66, tweede en derde lid van het Strafwetboek.
Wat de oplichting betreft moet de deelnemingshandeling evenmin bestaan in de listige kunstgreep zelf.
Ook de overige door beklaagde in beroepsconclusie aangevoerde argumenten, zoals onder meer:
- de omstandigheid dat hij zich, mede gelet op zijn nijpende geldproblemen, in al zijn naïviteit heeft laten gebruiken,
- dat hij slechts een fractie van de totale geldsom als vergoeding heeft ontvangen,
- dat zijn rekening ook werd misbruikt voor het opladen van diverse (zes) gsm-kaarten,
- met betrekking tot de verklaringen van de mede-betrokkenen,
zijn niet van aard afbreuk te doen aan voormelde besluitvormingen.
(...)