Grondwettelijk Hof (Arbitragehof): Arrest van 1 Juli 2010 (België). RG 82/2010

Datum :
01-07-2010
Taal :
Duits Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20100701-4
Rolnummer :
82/2010

Samenvatting :

Het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 mei 2010 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 4 mei 2010, is een vordering tot schorsing ingesteld van hoofdstuk 2 en artikel 53 van de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wetgeving inzake kansspelen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 februari 2010) door de nv « Telebet », met maatschappelijke zetel te 8710 Wielsbeke, Abeelestraat 26C.

Bij hetzelfde verzoekschrift vordert de verzoekende partij eveneens de vernietiging van dezelfde wetsbepalingen.

(...)

II. In rechte

(...)

Ten aanzien van de bestreden bepalingen

B.1.1. De verzoekende partij vordert de schorsing van hoofdstuk 2 en van artikel 53 van de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wetgeving inzake de kansspelen.

B.1.2. Het Hof kan slechts uitdrukkelijk bestreden wetskrachtige bepalingen schorsen waartegen middelen worden aangevoerd en, in voorkomend geval, bepalingen waarvan de schorsing niet wordt gevorderd maar die onlosmakelijk zijn verbonden met de bepalingen die moeten worden geschorst. Te dezen worden enkel middelen aangevoerd tegen de artikelen 4, 1°, 25 en 53 van de wet van 10 januari 2010. Bijgevolg wordt het onderzoek van de vordering tot schorsing beperkt tot die bepalingen.

B.1.3. Artikel 4, 1°, van de wet van 10 januari 2010 bepaalt :

« In artikel 3 [van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers], gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1° punt 1 wordt vervangen door wat volgt :

' 1. de sportbeoefening ' ».

B.1.4. Artikel 25 van de wet van 10 januari 2010 bepaalt :

« In [de] wet [van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers] wordt een hoofdstuk IV/1 ingevoegd, dat artikel 43/8 bevat, luidende :

' Hoofdstuk IV/1. - De aanvullende vergunningen of kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten

Art. 43/8. § 1. De commissie kan, aan een vergunninghouder klasse A, B of F1 maximaal één aanvullende vergunning toekennen, respectievelijk A+, B+ en F1+, voor het uitbaten van kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten. De aanvullende vergunning kan enkel betrekking hebben op de uitbating van spelen van dezelfde aard als deze die in de reële wereld aangeboden worden.

§ 2. De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad :

1° de kwaliteitsvoorwaarden die door de aanvrager dienen te worden vervuld en welke minstens betrekking hebben op de volgende elementen :

a) de kredietwaardigheid van de aanvrager;

b) de veiligheid van het betalingsverkeer tussen de exploitant en de speler;

c) het beleid van de exploitant ten aanzien van de toegankelijkheid van de kansspelen voor sociaal kwetsbare groepen;

d) de klachtenregeling;

e) de nadere regels betreffende de reclame;

f) de nakoming van al zijn fiscale verplichtingen;

2° de voorwaarden waaronder de spelen kunnen worden aangeboden en welke minstens betrekking hebben op de registratie en identificatie van de speler, de controle van de leeftijd, de aangeboden spelen, de spelregels, de wijze van betaling en de wijze van verdeling van prijzen;

3° de nadere regels van toezicht op en controle van de geëxploiteerde kansspelen en die minstens betrekking hebben op de voorwaarde dat de servers waarop de gegevens en de website-inrichting worden beheerd, zich bevinden in een permanente inrichting op het Belgisch grondgebied;

4° welke spelen mogen worden uitgebaat;

5° de nadere regels betreffende de informatie ten behoeve van de spelers over de wettigheid van de kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten.

§ 3. De geldigheidsduur van de aanvullende vergunningen is gekoppeld aan de respectievelijke geldigheidsduur van de vergunningen klasse A, B of F1.

§ 4. De commissie houdt een lijst bij van de afgegeven aanvullende vergunningen die kan worden ingezien door eenieder die daarom verzoekt. ' ».

B.1.5. Artikel 53 van de wet van 10 januari 2010 bepaalt :

« In de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten, worden opgeheven :

1° de artikelen 1 tot 9;

2° artikel 12, 1° ».

Ten aanzien van het belang

B.2.1. De Ministerraad voert aan dat het belang van de verzoekende partij beperkt is tot de artikelen 4, 1°, 10, 22, 23, 24, 25 en 53 van de wet van 10 januari 2010.

B.2.2. In zoverre uit het voorgaande voortvloeit dat het onderzoek van de vordering tot schorsing beperkt is tot de artikelen 4, 1°, 25 en 53 van de wet van 10 januari 2010, behoeft de exceptie niet te worden onderzocht.

Ten aanzien van de voorwaarden van de schorsing

B.3. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten :

- de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn;

- de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot de verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel

B.4. De schorsing van een wetsbepaling door het Hof moet het mogelijk maken te vermijden dat, voor de verzoekende partij, een ernstig nadeel voortvloeit uit de onmiddellijke toepassing van de bestreden normen, nadeel dat niet of moeilijk zou kunnen worden hersteld in geval van een vernietiging van die normen.

B.5. Het nadeel dat wordt aangevoerd door de verzoekende partij - die een naamloze vennootschap is - is het feit dat zij haar enige economische activiteit zou moeten stopzetten, waardoor haar financiële stabiliteit en haar voortbestaan zouden worden bedreigd.

B.6. Uit artikel 22 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof blijkt dat, om te voldoen aan de tweede voorwaarde van artikel 20, 1°, van die bijzondere wet, de persoon die een vordering tot schorsing instelt, in zijn verzoekschrift concrete en precieze feiten moet uiteenzetten waaruit voldoende blijkt dat de onmiddellijke toepassing van de bepalingen waarvan hij de vernietiging vordert, hem een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.

Die persoon moet met name het bestaan van het risico van een nadeel, de ernst ervan en het verband tussen dat risico en de toepassing van de bestreden bepalingen aantonen.

B.7.1.1. De verzoekende partij heeft bij ministerieel besluit van 1 oktober 2009 een vergunning voor onbepaalde duur verkregen voor het inrichten van wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen.

B.7.1.2. Luidens artikel 61, eerste lid, van de wet van 10 januari 2010 treedt die wet in werking op 1 januari 2011. De Koning kan voor iedere bepaling van de wet een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de voormelde datum (artikel 61, tweede lid, van de wet van 10 januari 2010), wat op heden niet is gebeurd.

B.7.1.3. Uit wat voorafgaat blijkt dat, zolang de wet van 10 januari 2010 niet in werking is getreden, de verzoekende partij aan de hand van de verkregen vergunning haar activiteiten kan voortzetten.

B.7.2.1. Uit het verzoekschrift blijkt eveneens dat de verzoekende partij thans nog geen weddenschappen op sportuitslagen aanbiedt. Zolang dat niet het geval is, verkrijgt die partij geen inkomsten uit die activiteit.

B.7.2.2. De verzoekende partij toont niet aan dat haar financiële situatie van die aard is dat, wanneer zij door de inwerkingtreding van de wet van 10 januari 2010 ertoe genoodzaakt zou worden het aanbieden van weddenschappen op sportuitslagen uit te stellen tot op het ogenblik dat het Hof uitspraak doet over het door haar ingestelde beroep tot vernietiging, haar solvabiliteit in het gedrang kan worden gebracht.

B.7.3. De verzoekende partij toont ten slotte niet aan dat, indien bij de inwerkingtreding van de wet van 10 januari 2010 haar geen aanvullende vergunning F1+ zou worden verleend, het voor haar onmogelijk zou zijn haar activiteiten te heroriënteren, zoals haar maatschappelijk doel, omschreven in haar statuten, het haar toelaat.

B.8. Aangezien niet is voldaan aan één van de voorwaarden die zijn vereist bij artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, dient de vordering tot schorsing te worden verworpen.

Om die redenen,

het Hof

verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 1 juli 2010.

De griffier,

P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter,

M. Bossuyt.