Grondwettelijk Hof (Arbitragehof): Arrest van 6 Juni 1995 (België). RG 720;721
- Sectie :
- Rechtspraak
- Bron :
- Justel N-19950606-5
- Rolnummer :
- 720;721
Samenvatting :
het Hof verwerpt de beroepen. (B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 2, 1°, en 29 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. In een welbepaalde interpretatie, die zij verwerpen, zouden die bepalingen de onderwijsvrijheid, zoals zij is vastgelegd in artikel 24, alinéa 1, van de Grondwet, en het niet-discriminatiebeginsel, zoals het is neergelegd in de artikelen 10, 11 en 24, alinéa 4, van de Grondwet, schenden, evenals de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 19 van de Grondwet, artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag. B.1.2. De verzoekende partijen, die inrichtende machten zijn van protestants-christelijke scholen, wijzen er evenwel op dat een andere interpretatie van de bestreden bepalingen mogelijk en aangewezen is, waaraan geen bezwaar van ongrondwettigheid is verbonden. In hun gezamenlijke memorie van antwoord wijzen zij erop dat zij in die interpretatie, waarbij de Vlaamse Regering zich in haar memorie aansluit, niet ongunstig in hun situatie worden geraakt door de bestreden bepalingen en dat er "in dat licht voor (hen) geen redenen meer zijn een belang te doen gelden bij het verzoek over te gaan tot vernietiging van de artikelen 2, 1°, en 29 van genoemd decreet". B.2.1. Het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken is blijkens artikel 2, 1°, van toepassing op "de vakken die betrekking hebben op het onderricht in een erkende godsdienst, de op die godsdienst berustende zedenleer of de niet-confessionele zedenleer, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en in het gewoon en buitengewoon lager en secundair onderwijs worden georganiseerd". Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het decreet betrekking heeft op het in artikel 24, alinéa 1, laatste lid, van de Grondwet vermelde onderricht in één der erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer, waartussen de door openbare besturen ingerichte scholen tot het einde van de leerplicht een keuze moeten aanbieden. Weliswaar zijn de inrichtende machten van gesubsidieerde vrije scholen, wanneer zij ervoor kiezen één van die vakken in het programma op te nemen, onderworpen aan het decreet, doch zij behouden het recht een ander levensbeschouwelijk vak naar keuze te programmeren onder de benaming "cultuurbeschouwing" of "eigen cultuur en religie" (artikel 53, alinéa 5, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, Belgisch Staatsblad, 18 augustus 1990; artikel 38 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV, Belgisch Staatsblad, 28 mei 1993). B.2.2. Aangezien de verzoekende partijen het recht behouden om het door hen voorgestane godsdienstonderricht te organiseren onder de benaming "cultuurbeschouwing" of "eigen cultuur en religie" en aangezien dit onderricht buiten het toepassingsgebied van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken valt, worden de verzoekende partijen niet ongunstig in hun situatie geraakt door de door hen bestreden bepalingen. B.2.3. De beroepen zijn onontvankelijk wegens gemis aan belang.)
Arrest :
De geconsolideerde versie van deze tekst is niet beschikbaar.