Hof van Cassatie: Arrest van 12 November 1990 (België). RG 7119

Datum :
12-11-1990
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
1 pagina
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-19901112-19
Rolnummer :
7119

Samenvatting :

Het algemeen rechtsbeginsel van de onpartijdigheid van de rechter en de overeenkomstige bepaling van art. 6.1 Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden vinden geen toepassing op organen die geen rechtscollege zijn, zoals het bureau van de provinciale raad van de Orde van Architecten. ( Art. 23 Architectenwet van 26 juni 1963. )

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
HET HOF; - Gelet op de bestreden beslissing, op 20 december 1989 door de raad van beroep van de Orde van Architecten, met het Nederlands als voertaal, gewezen; Over het tweede middel, gesteld als volgt : ... Overwegende dat artikel 23 van de wet van 26 juni 1963 bepaalt : "Het bureau van de raad onderzoekt de klachten ingediend tegen de personen die onder hem ressorteren en verwijst, zo nodig, het geval naar de raad"; Dat dit artikel de aanhangigmaking van de tuchtzaken bij de provinciale raad van de Orden, na onderzoek door het bureau, regelt; dat het artikel, gelet op de opdracht van de raden van de Orde, bepaald in de artikelen 2 en 19 van de wet, er niet aan in de weg staat dat het bureau ook ambtshalve disciplinaire onderzoekingen instelt en de zaak naar de raad verwijst; Dat het middel faalt naar recht; Over het derde middel, gesteld als volgt : ... Overwegende dat het middel de schending van artikel 6.1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de miskenning van de algemene rechtsbeginselen inzake de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter en het recht van verdediging afleidt uit omstandigheden waaruit, volgens eiser, de vooringenomenheid en de partijdigheid van de voorzitter van het bureau van de raad van de Orde zouden blijken; Overwegende dat in tuchtzaken, artikel 6.1 van voormeld verdrag en het beginsel inzake de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter, als zodanig enkel toepasselijk zijn op de rechtscolleges die uitspraak doen over tuchtmaatregelen en op de leden ervan; Overwegende dat het bureau van de raad, wanneer het onderzoekingen inzake het deontologisch gedrag van leden van de Orde instelt, niet als rechtscollege handelt en zijn leden alsdan geen rechtersfunctie vervullen; Dat het middel niet aanvoert dat een of meerdere leden van de raad van beroep die de bestreden beslissing hebben gewezen, niet als onafhankelijke en onpartijdige rechters hebben gehandeld; Overwegende dat het middel de miskenning van eisers recht van verdediging uitsluitend baseert op een beweerde miskenning van het beginsel betreffende de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter; Dat uit de vorenstaande motieven volgt dat de grief geen grondslag heeft; Dat het middel niet kan worden aangenomen; Om die redenen, verwerpt de voorziening; veroordeelt eiser in de kosten.