Hof van Cassatie: Arrest van 13 Oktober 2015 (België). RG P.14.0355.N
- Sectie :
- Rechtspraak
- Bron :
- Justel N-20151013-1
- Rolnummer :
- P.14.0355.N
Samenvatting :
Artikel 2bis Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering heeft tot doel om, ingeval van gelijktijdige vervolging van een rechtspersoon en van de natuurlijke personen die bevoegd zijn om hem te vertegenwoordigen, een onafhankelijke verdediging van de rechtspersoon te waarborgen door de aanstelling van een lasthebber ad hoc (1). (1) Cass. 26 september 2006, AR P.05.1663.N, AC 2006, nr. 435 en concl. van advocaat-generaal Vandewal; Cass. 9 juni 2009, AR P.09.0446.N, AC 2009, nr. 388; Cass. 4 oktober 2011, AR P.11.0203.N, AC 2011, nr. 519.
Arrest :
Nr. P.14.0355.N
I
H nv, vertegenwoordigd door de lasthebber ad hoc Filip Mertens, met kantoor te 9000 Gent, Coupure 373,
beklaagde,
eiseres,
met als raadsman mr. Joachim Meese, advocaat bij de balie te Gent.
II
1. S J C H,
beklaagde,
2. F L H,
beklaagde,
3. A F J H,
beklaagde,
eisers,
met als raadsman mr. Joachim Meese, advocaat bij de balie te Gent.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, correctionele kamer, van 17 januari 2014.
Alle eisers voeren in een gezamenlijke memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
Raadsheer Filip Van Volsem heeft verslag uitgebracht.
Procureur-generaal Duinslaeger heeft geconcludeerd.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Ontvankelijkheid van de memorie wat de eiseres I betreft
1. Artikel 2bis Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering bepaalt: "In-geval de strafvordering tegen een rechtspersoon en tegen degene die bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, wordt ingesteld wegens dezelfde of samen-hangende feiten, wijst de rechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van de strafvordering tegen de rechtspersoon, ambtshalve of op verzoekschrift, een lasthebber ad hoc aan om deze te vertegenwoordigen."
Deze bepaling heeft tot doel om, ingeval van gelijktijdige vervolging van een rechtspersoon en van de natuurlijke personen die bevoegd zijn om hem te verte-genwoordigen, een onafhankelijke verdediging van de rechtspersoon te waarbor-gen door de aanstelling van een lasthebber ad hoc.
De lasthebber ad hoc kiest vrij de raadsman van de rechtspersoon. Hij kan, zo hij oordeelt dat er geen gevaar is voor tegenstrijdigheid van belangen, een beroep doen op dezelfde advocaat als de natuurlijke personen die de rechtspersoon verte-genwoordigen.
Indien een beroep wordt gedaan op eenzelfde advocaat voor de rechtspersoon en voor de natuurlijke personen die de rechtspersoon vertegenwoordigen, moet die keuze blijken uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan.
2. De memorie is neergelegd namens de eisers I en II.1 tot en met 3 door een en dezelfde advocaat. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt niet dat deze raadsman werd aangesteld door de lasthebber ad hoc voor de eise-res I.
De memorie is in zoverre niet ontvankelijk.
Middel in zijn geheel
3. Het middel voert schending aan van artikel 6.1 EVRM, artikel 149 Grond-wet, artikel 21ter Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering en de artikelen 195 en 211 Wetboek van Strafvordering: het arrest stelt vast dat de redelijke ter-mijn overschreden is en vermindert als rechtsherstel voor elke eiser "de geldboeten zoals hierna bepaald en gelast het uitstel van de tenuitvoerlegging voor de opgelegde gevangenisstraf en het hiernabepaalde deel van de geldboete" terwijl geen gevangenisstraf wordt opgelegd; het gelasten van uitstel van tenuitvoerleg-ging "voor de opgelegde gevangenisstraf" is geen daadwerkelijk rechtsherstel in-dien zoals hier geen gevangenisstraf wordt opgelegd; het feit dat ook voor een deel van de verminderde geldboete uitstel van tenuitvoerlegging wordt verleend, doet hieraan geen afbreuk; zonder een feitelijke beoordeling te verrichten, kan het Hof niet nagaan of de appelrechters een voldoende rechtsherstel bieden (eerste onderdeel); met voormelde redenen is het arrest tegenstrijdig gemotiveerd en aldus niet naar recht verantwoord (tweede onderdeel).
4. De rechter oordeelt onaantastbaar in feite welk gevolg moet verbonden worden aan het overschrijden van de redelijke termijn die hij vaststelt. Het staat aldus aan de rechter om, wanneer hij beslist een strafvermindering toe te kennen omdat de redelijke termijn is overschreden, in feite en op grond van de concrete gegevens van de zaak te oordelen in welke mate en onder welke voorwaarden die vermindering kan worden toegekend, op voorwaarde dat die vermindering reëel en meetbaar is.
5. Het beroepen vonnis veroordeelde de eisers tot de volgende straffen:
- de eiseres I tot een geldboete van 15.000 euro, vermeerderd met de toepasse-lijke opdeciemen;
- de overige eisers elk tot een hoofdgevangenisstraf van acht maanden met uit-stel van tenuitvoerlegging gedurende een termijn van drie jaar en een geldboe-te van 10.000 euro, vermeerderd met de toepasselijke opdeciemen.
6. Het arrest dat de overschrijding van de redelijke termijn vaststelt, oordeelt dat:
- indien de redelijke termijn niet was overschreden, het de eisers II geen gevan-genisstraf zou hebben opgelegd en de door de eerste rechter aan elke eiser op-gelegde geldboete juist naar keuze en omvang zou hebben bevonden;
- als meetbaar en reëel rechtsherstel voor de te lange duur van de strafvervolging het voor elke eiser de geldboete vermindert, zoals hierna bepaald, en het uitstel van tenuitvoerlegging verleent "voor de opgelegde gevangenisstraf en het hierna bepaalde deel van de geldboete".
Het veroordeelt vervolgens:
- de eiseres I tot een geldboete van 12.000 euro, vermeerderd met de toepasse-lijke opdeciemen, met uitstel van tenuitvoerlegging gedurende een termijn van drie jaar voor 8.000 euro;
- de eiser II.1 tot een geldboete van 8.000 euro, vermeerderd met de toepasselij-ke opdeciemen, met uitstel van tenuitvoerlegging gedurende een termijn van drie jaar voor 6.000 euro;
- de eiser II.2 en de eiser II.3 elk tot een geldboete van 8.000 euro, vermeerderd met de toepasselijke opdeciemen, met uitstel van tenuitvoerlegging gedurende een termijn van drie jaar voor 5.000 euro.
7. Uit de samenhang tussen de voormelde redenen en de uitgesproken straffen blijkt dat de vermelding in het arrest dat het ook uitstel van tenuitvoerlegging ver-leent "voor de opgelegde gevangenisstraf" (dat het niet oplegt), een verschrijving is die het Hof vermag te verbeteren.
Gelet op de verbetering door het Hof, kan het middel in zoverre niet tot cassatie leiden en is het bijgevolg niet ontvankelijk.
8. Voor het overige oordelen de appelrechters met de voormelde redenen dat zij zonder overschrijding van de redelijke termijn geen gevangenisstraf zouden opgelegd hebben, maar wel de door de eerste rechter opgelegde geldboeten zou-den bevestigd hebben, die zij thans evenwel allemaal verminderen en zelfs deels met uitstel opleggen. Aldus verlenen zij een passend en meetbaar rechtsherstel.
In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.
Ambtshalve onderzoek van de beslissingen op de strafvordering
9. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissingen zijn overeenkomstig de wet gewezen.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt de cassatieberoepen.
Veroordeelt de eisers tot de kosten van hun cassatieberoep.
Bepaalt de kosten in het geheel op 165,61 euro, waarvan 82,80 euro door eiseres I verschuldigd is, en 82,81 euro door de eisers II.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samen-gesteld uit raadsheer Filip Van Volsem, als waarnemend voorzitter, de raadsheren Alain Bloch, Peter Hoet, Erwin Francis en Sidney Berneman, en op de openbare rechtszitting van 13 oktober 2015 uitgesproken door waarnemend voorzitter Filip Van Volsem, in aanwezigheid van procureur-generaal Patrick Duinslaeger, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.
F. Adriaensen
S. Berneman E. Francis
P. Hoet A. Bloch F. Van Volsem