Hof van Cassatie: Arrest van 13 September 1991 (België). RG 7239

Datum :
13-09-1991
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-19910913-1
Rolnummer :
7239

Samenvatting :

Wanneer de curator van een faillissement een goed heeft verkocht waarop een bijzonder voorrecht of een hypotheek betrekking heeft, worden de kosten en de honoraria van de curator, die door de tegeldemaking noodzakelijk zijn gemaakt, eerst van de opbrengst van die tegeldemaking afgenomen, en niet van de hele opbrengst van de tegeldemaking van alle activa. ( Artt. 17 en 21 Hypotheekwet. )

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
HET HOF; - Gelet op het bestreden arrest, op 19 december 1989 door het Hof van Beroep te Antwerpen gewezen;
Over het middel : schending van de artikelen 97 van de Grondwet, 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek, 9, 12, 13, 14, 17, 19, meer in het bijzonder 1°, 21 en 26 van de wet van 16 december 1851 betreffende de voorrechten en hypotheken, 454, 480, dit laatste artikel als gewijzigd bij artikel 40 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935, 542, 544 en 561 van boek III, titel I, van het Wetboek van Koophandel, als vastgesteld bij de Faillissementswet van 18 april 1851, 33 van het regentsbesluit van 25 september 1946, houdende de gecoördineerde wetten op het gerechtelijk akkoord,
doordat het arrest besluit tot de afwijzing als ongegrond van het door eiseres aangetekend hoger beroep tegen het vonnis a quo, gewezen door de Rechtbank van Koophandel te Tongeren op 26 februari 1987, waarbij het door eiseres tegen het door de curators van het faillissement van de P.V.B.A. Geutrans opgesteld proces-verbaal van rangregeling gedane verzet ongegrond wordt verklaard, en derhalve tot de bevestiging van het beroepen vonnis en tot veroordeling van eiseres in de kosten van het hoger beroep, op de volgende gronden :
"Tot staving van haar hoger beroep blijft (eiseres) inroepen enerzijds dat de algemene kosten en erelonen van de curators evenredig moeten verdeeld worden onder de bijzonder bevoorrechte schuldeisers (volgens het belang van ieders vordering in het verwezenlijkt actief) en anderzijds dat de voorrechten van (de N.V. Bank Brussel Lambert en de N.V. L.A.G. Manufacturing Company) op de opbrengst van de verkoop van respectievelijk een hangar en een tractor vervallen zijn daar deze goederen ingebracht werden in een vennootschap en bijgevolg uit het patrimonium van de schuldenaar zijn verdwenen. (...) Ten aanzien van e verdeling van de algemene kosten en de erelonen van de curators : Overwegende dat art. 12 Hyp. W. de voorrang die de houder van een bevoorrechte schuldvordering bezit niet beperkt tot het bedrag van die schuldvordering, verminderd met (een proportioneel deel van) de gerechtskosten; dat evenmin enige andere wetsbepaling toelaat, bij verdeling van het actief, op de aan de bevoorrechte schuldeisers uit te keren bedragen inhoudingen te verrichten ten voordele van schuldeisers van een minder gunstige rang (laat staan ten voordele van de chirografaire schuldeisers) weze het nog door het voor te stellen als deelname in de beheerkosten van het faillissement; dat art. 561 FW en de artikelen 13, 14, 19, 20 en 21 e.v. Hyp. W. de rangorde aangeven waarin de verdeling dient te geschieden; dat, door de staat van onkosten en ereloon van de curator (krachtens de artikelen 480 en 561 FW en de artt. 17 en 19 Hyp. W; evenals van de vereffenaars en commissarissen krachtens art. 33 van de gecoördineerde wetten op het gerechtelijk akkoord van 25 september 1946) bij voorrang af te nemen van het te verdelen actief, alle schuldeisers in abstracto bijdragen tot de beheerskosten in ruime zin ook indien deze afneming de uitkering aan de laatst-in-rang zijnde bevoorrechte schuldeisers zou beletten; dat de eerste rechter terecht benadrukt dat de curators in casu strict de hiervoor aangehaalde wettelijke bepalingen hebben gevolgd en dat de "positierechtelijke rangregeling zou verstoord worden doordat de tweede schuldeiser in rang aldus een deel van de opbrengst van het pand verkrijgt dat rechtens de eerst ingeschrevene toekomt" (met verwijzing naar de auteurs Parys en Van Buggenhout); dat trouwens (eiseres) haar standpunt niet staaft door enige verwijzing naar welke wettelijke bepaling ook",
terwijl, ...
tweede onderdeel, luidens de artikelen 17 en 19, 1°, van de Hypotheekwet, de gerechtskosten bevoorrecht zijn op de roerende en onroerende goederen ten aanzien van alle schuldeisers in wier belang zij zijn gemaakt; deze kosten derhalve slechts bevoorrecht zijn op de goederen, die zij hielpen of zouden kunnen helpen behouden of te gelde maken; overeenkomstig artikel 21 van de Hypotheekwet de gerechtskosten boven alle schuldvorderingen gaan ten behoeve waarvan zij zijn gemaakt; dit prioriteitsbeginsel ook is neergelegd in art. 19, 1°, van de Hypotheekwet, voor zover het voorrecht op roerende goederen wordt uitgeoefend; in navolging van voornoemde principes de algemene kosten van het faillissement en het ereloon van de curator slechts ten titel van bevoorrechte gerechtskosten bij voorrang kunnen worden voorafgenomen van de opbrengst van verwezenlijking der goederen, waarop zij betrekking hebben en voor zover zij hebben bijgedragen tot het behoud of de verwezenlijking dezer goederen; zoals in het eerste onderdeel van het middel is uiteengezet, eiseres deze stelling aanhield zowel in haar verzoekschrift tot hoger beroep als in haar appelconclusie, en hieruit afleidde dat in geval van verdeling door de curator van het faillissement van de opbrengst van verwezenlijking der activa onder bevoorrechte schuldeisers met een bijzonder voorrecht, zoals in het onderhavige geval, de algemene kosten van het faillissement en het ereloon van de curator, in zoverre zij tot voordeel van de bijzondere bevoorrechte schuldeisers hebben gestrekt en derhalve als bevoorrechte gerechtskosten kunnen worden beschouwd, wat te dezen niet werd betwist, moeten worden verdeeld naar evenredigheid van het brutobedrag der verwezenlijking van de goederen, voorwerp van elk zadel, en vervolgens bij voorrang voorafgenomen van het bruto-bedrag van elk afzonderlijk zadel alvorens over te gaan tot uitbetaling aan de bijzonder bevoorrechte schuldeisers, die op deze goederen hun voorrecht kunnen uitoefenen; zodoende de curators geenszins de positiefrechtelijke rangregeling zouden verstoren, zoals door het arrest wordt gezegd, aangezien deze wijze van verdeling per afzonderlijke zadels rekening houdt : - enerzijds met het betrekkelijk karakter van het voorrecht der gerechtskosten, dat slechts kan worden uitgeoefend op de goederen, tot behoud of tot verwezenlijking waarvan de kosten werden gemaakt en dat uitsluitend kan worden ingeroepen ten aanzien van de bevoorrechte schuldeisers met een bijzonder voorrecht, die op deze goederen hun voorrecht kunnen uitoefenen, waardoor de gerechtskosten niet bij voorrang kunnen worden aangenomen van de opbrengst van andere goederen, waarop andere schuldeisers met een bijzonder voorrecht hun rechten kunnen laten gelden, op straffe van benadeling dezer, nu zij uit de kosten geen voordeel hebben gehaald; - anderzijds met de bijzondere toestand waarin schuldeisers met een bijzonder voorrecht zich bevinden zowel na faillissement als na gerechtelijk akkoord : deze schuldeisers bevinden zich buiten de massa; de goederen waarop zij hun bijzonder voorrecht kunnen uitoefenen, maken doorgaans geen deel uit van het actief van het faillissement en zij behouden - zij het soms in beperkte mate - hun recht tot verzilvering van de hun verstrekte waarborg, waaruit volgt dat hun bevoorrechte rechten de rechten van de schuldeisers van de massa, met name de boedelschulden, waaronder het ereloon en de kosten van de curator, primeren; zodat het arrest niet wettig, op grond van de in het middel aangehaalde overwegingen, kon beslissen tot de afwijzing als ongegrond van het door eiseres ingesteld hoger beroep en derhalve tot de bevestiging van het vonnis a quo, waarbij het door eiseres aangetekend verzet tegen het door de curators - eerste en tweed
e verweerder - opgesteld voorstel van rangregeling werd verworpen, en aldus aannemen dat de beheerskosten en het ereloon van de curators dienen te worden voorafgenomen van het geheel van het onder de bijzonder bevoorrechte schuldeisers te verdelen actief, zelfs zo deze voorafneming de uitkering aan de laatste in rang bijzondere bevoorrechte schuldeiser, te dezen eiseres in haar hoedanigheid van pandhoudende schuldeisers op de handelszaak, zou beletten of beperken (schending van de artikelen 9, 12, 13, 14, 17,19, meer in het bijzonder 1°, 21 en 26 van de wet van 16 december 1851 betreffende de voorrechten en hypotheken, 454, 480, dit laatste artikel als gewijzigd bij artikel 40 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935, 542, 544 en 561 van boek III, titel I, van het Wetboek van Koophandel, als vastgesteld bij de Faillissementswet van 18 april 1851, 33 van het regentsbesluit van 25 september 1946, houdende de gecoördineerde wetten op het gerechtelijk akkoord);
Overwegende dat schuldvorderingen die bevoorrecht zijn met betrekking tot bepaalde roerende goederen, na tegeldemaking van die goederen eerst met de opbrengst daarvan moeten worden betaald; dat hetzelfde geldt voor de hypothecaire schuldvorderingen; dat ieder van de aldus bevoorrechte schuldeisers de tenuitvoerlegging, strekkende tot betaling van zijn schuldvordering, ook tijdens het faillissement van de schuldenaar kan vervolgen op het goed waarop zijn voorrecht of hypotheek betrekking heeft, zij het in een aantal gevallen pas na de sluiting van het proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen; dat te dezen echter de goederen te gelde blijken te zijn gemaakt door de curators en het onderdeel de vraag aan de orde stelt van de kosten en honoraria van de curators;
Overwegende dat, wanneer de curator een goed heeft verkocht waarop een voorrecht of een hypotheek betrekking heeft, dan krachtens de artikelen 17 en 21 van de Hypotheekwet de kosten en de honoraria van de curator die door de tegeldemaking noodzakelijk zijn gemaakt, eerst van de opbrengst van die tegeldemaking moeten worden afgenomen; dat het strijdig is met de vermelde artikelen 17 en 21 en met de aard van het bijzondere voorrecht en van de hypotheek, alle algemene kosten en honoraria van de curator aan te rekenen op de hele opbrengst van de tegeldemaking van alle activa, met inbegrip van de goederen waarop een bijzonder voorrecht of een hypotheek rust;
Dat het arrest derhalve ten onrechte beslist "dat, door de staat van onkosten en ereloon van de curator (...) bij voorrang af te nemen van het te verdelen actief, alle schuldeisers in abstracto bijdragen tot de beheerskosten in ruime zin ook indien deze afneming de uitkering van de laatste in rang zijnde bevoorrechte schuldeiser zou beletten";
Dat het onderdeel in zoverre gegrond is;
Om die redenen, vernietigt het bestreden arrest in zoverre het uitspraak doet over de verdeling van de algemene kosten en honoraria van de curators en over de kosten; beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest; houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; verklaart dit arrest bindend voor de N.V. Bank Brussel Lambert; verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Brussel.