Hof van Cassatie: Arrest van 13 September 1991 (België). RG 7332

Datum :
13-09-1991
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-19910913-7
Rolnummer :
7332

Samenvatting :

Uit de enkele omstandigheid dat een rechter in zijn beslissing zijn voorkeur laat blijken voor de stelling van een der partijen en zijn afkeuring voor die van de andere partijen kan geen miskenning van het recht van verdediging worden afgeleid.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
HET HOF; - Gelet op het bestreden arrest, op 5 februari 1990 door het Hof van Beroep te Brussel gewezen;
Over het eerste middel, gesteld als volgt : schending van de artikelen 870, 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (E.V.R.M.), ondertekend op 4 november 1950 en goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, van het algemeen rechtsbeginsel van de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechter, van het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie der procespartijen (het beschikkingsbeginsel) en van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging,
doordat het bestreden arrest bij de beoordeling van de tegen eisers ingeleide vordering waarin hen verweten werd de algemene zorgvuldigheidsnorm zoals neergelegd in artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek te hebben miskend gezien de manier waarop zij als auteur van bijdragen in het weekblad Humo verslag hadden uitgebracht over de wijze waarop verweerders zich als magistraten zetelend in de derde kamer van het Hof van beroep te Antwerpen hadden opgesteld en uitspraak hadden gedaan in de zaak van "notaris x", onder meer overweegt dat "weliswaar, appellanten hun agressieve stijl en grievende zwartmakingen niettemin verantwoord achten in een bladje als "Humo" hetwelk ze als "uitgesproken kritische anti-burgerlijk" bestempelen (...); "dat zo men ongetwijfeld het recht heeft "anti-burgerlijk" (?) te zijn, zulks evenwel niet toelaat zuivere roddel aan het publiek - hoe gering ook - te debiteren; (...) dat (eisers) dan nog hun geval aanzienlijk verergeren met in Humo d.d. 14 oktober 1988 (blz. 15) - hetzij tijdens onderhavige procedure en hoewel ze in hetzelfde artikeltje aankondigen in beroep te gaan - de oorspronkelijke eisers verder te blijven verwijten partijdig te zijn geweest en, eveneens in vernederende termen, de met name genoemde magistraten, die het bestreden vonnis velden, eveneens op de korrel te nemen, (...) dat hierin (d.i. "Humo" d.d. 14 oktober 1988) onder andere ten beste wordt gegeven : ... Ondervoorzitters Van der Eecken en de rechters Moons en Vlogaert hebben er zich met een Jantje Van Leiden (sic) vanaf gemaakt ... We vragen ons af of de heren rechters de conclusies van Humo wel gelezen hebben ... Maar op geen enkel moment heeft Humo ook maar iets uit de persoonlijke levenssfeer van de rechters te berde gebracht (sic) ... De Brusselse rechters Van der Eecken, Moons en Vlogaert hebben duidelijk niet met de nodige afstandelijkheid en onafhankelijkheid over hun collega-rechters van het Hof van Beroep in Antwerpen kunnen oordelen. Ze zetten daardoor de traditie van partijdige rechtspraak verder ...; dat zulks zou kunnen worden geïnterpreteerd als een bijzonder misplaatste en foutieve poging tot beïnvloeding van ondergetekenden, temeer daar appellanten door hun raadslieden in hun besluiten (blz. 27) zomaar laten voorspellen dat geen enkele krant bereid zal zijn het te vellen arrest - wat trouwens niet wordt gevraagd - te publiceren",
terwijl, eerste onderdeel, eisers bij de behandeling van hun zaak voor het Hof van Beroep, overeenkomstig artikel 6, lid 1, E.V.R.M. en het in het middel ingeroepen algemeen rechtsbeginsel, recht hadden op een behandeling door onafhankelijke en onpartijdige rechters; hiertoe vereist is dat er bij de eisers zelfs geen schijn van partijdigheid mag gewekt worden of met andere woorden dat er geen elementen waren of zijn die aanleiding konden of kunnen geven tot een rechtmatige twijfel omtrent de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid;
terwijl de denigrerende kwalificering door het bestreden arrest (p. 10, lid 3) van het betreffende weekblad als "een bladje als Humo", de toevoeging door het arrest van leestekens of tussenwoorden zoals "(?)" (p. 10, lid 5) en "sic" (p. 11, lid 2), en het ambtshalve inroepen van vermeldingen, voorkomend in een later artikel uit Humo d.d. 14 oktober 1988, die niet het voorwerp van het geschil uitmaakten en daarin, zonder dat hierover tegenspraak is kunnen gevoerd worden, "een bijzonder misplaatste en foutieve poging tot beïnvloeding (van de beroepsrechters)" te zien, bij eisers de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid van de beroepsrechters hebben doen ontstaan en zoveel elementen uitmaken die bij eisers aanleiding hebben gegeven tot rechtmatige twijfel omtrent de onpartijdigheid, zodat het bestreden arrest schending inhoudt van artikel 6, lid 1, van het E.V.R.M. alsook van het algemeen rechtsbeginsel van de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechters;
Wat het eerste onderdeel betreft :
Overwegende dat het onderdeel wil betogen dat de bewoordingen van het arrest bij de eisers de schijn hebben gewekt dat de appelrechters partijdig waren;
Overwegende dat uit de enkele omstandigheid dat de appelrechters in hun beslissing hun voorkeur laten blijken voor de stelling van één der partijen en hun afkeuring voor die van de andere partijen geen miskenning van de in het onderdeel aangevoerde wettelijke bepaling en algemene beginselen kan worden afgeleid;
Dat het onderdeel in zoverre faalt naar recht;
Over het tweede middel, gesteld als volgt : schending van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 8 en 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (E.V.R.M.) ondertekend op 4 november 1950, goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955,
doordat het bestreden arrest na de "prioriteit" van de artikelen 8, lid 1, en 10 van het E.V.R.M. over het algemeen geldend begrip van fout in artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek te hebben erkend en na onder meer te hebben overwogen dat "de vrijheid van meningsuiting en drukpers, gewaarborgd door de artikelen 14 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, en 10, lid 1, E.V.R.M., niet onbeperkt is, bepaalde grenzen niet overschreden mogen worden en zelfs (...) de mogelijkheid bestaat om eventueel een vordering in schadevergoeding wegens een drukpersmisdrijf op grond van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek burgerrechtelijk aanhangig te maken; (...) dat naar luid van artikel 10, lid 2, E.V.R.M., onder andere de persvrijheid kan worden onderworpen aan beperkingen welke bij de wet worden voorzien en die nodig zijn - zoals in casu - in het belang van de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen of om het gezag en de onpartijdigheid der rechterlijke macht te waarborgen; dat bij toepassing van artikel 8, lid 1, E.V.R.M., ter bescherming van het privé-leven, een persbijdrage dan ook naar waarheidsgetrouwheid moet streven, niet onnodig grievend mag zijn en het privé-leven van de burger moet ontzien", op basis van een onderzoek van de inhoud van de verschillende bijdragen in het weekblad "Humo", waarvan eisers de auteurs waren, besluit dat zij "ontegensprekelijk een grove fout hebben begaan met, bij middel van onverantwoorde beschuldigingen en beledigende insinuaties, de eer en de goede naam der oorspronkelijke eisers fel te krenken",
terwijl, tweede onderdeel, bij toepassing van de artikelen 8 en 10 van het E.V.R.M. de met het oog op de bescherming van het privé-leven van verweerders aan de vrije meningsuiting en meer in het bijzonder aan de persvrijheid van eisers opgelegde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, niet verder mogen gaan dan in een democratische samenleving nodig is in het belang van de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen of om het gezag en de onpartijdigheid van de Rechterlijke Macht te waarborgen; de bij het bestreden arrest terzake opgelegde beperking dat de persbijdrage naar waarheidsgetrouwheid moet streven, niet onnodig grievend mag zijn en het privé-leven van de burger moet ontzien verder gaat dan wat ter zake in een democratische samenleving nodig is; het algemeen belang bij een publiek debat over de werking van de Rechterlijke macht met name belangrijker is dan het belang van de individuele rechters om beschermd te zijn tegen kritiek die tegen hen zou geuit worden, zodat het bestreden arrest niet wettig, op grond van de criteria die het in aanmerking neemt, eisers kon veroordelen tot betaling van morele schadevergoeding aan verweerders, noch de publicatie van het vonnis kon bevelen (schending van alle in het middel aangeduide wets- en verdragsbepalingen);
Wat het tweede onderdeel betreft :
Overwegende dat krachtens het genoemd artikel 10, de uitoefening van het recht van meningsuiting onderworpen kan worden aan beperkingen of sancties die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang onder meer van de goede naam of de rechten van anderen of om het gezag en de onpartijdigheid van de Rechterlijke Macht te waarborgen;
Overwegende dat de rechter, wanneer hem gevraagd wordt sancties te nemen tegen een bepaald misbruik van de vrijheid van meningsuiting begaan ten aanzien van leden van de Rechterlijke Macht, naar een rechtvaardig evenwicht moet streven tussen het belang van de expressievrijheid en de daarop van toepassing zijnde beperkingsgronden als aangewezen in artikel 10, lid 2, van het genoemde verdrag;
Overwegende dat de appelrechters te dezen hun beslissing dat de eisers misbruik hebben gemaakt van de expressievrijheid gewaarborgd door artikel 10, lid 1, van het E.V.R.M. niet alleen laten steunen op de eisen van de bescherming van het privé-leven van de magistraten, maar ook op de niet bekritiseerde redenen dat er voor de geuite beschuldigingen geen bewijsmateriaal voorhanden was, dat de kritiek gericht was tegen de rechters in persoon en dat de aangevoerde omstandigheden vreemd waren aan de genomen beslissing en dat de aantijgingen ingegeven werden door de wil de magistraten persoonlijk te schaden en in een slecht daglicht te stellen;
Dat, zoals blijkt uit de context van het arrest, de appelrechters, door te zeggen dat "bij toepassing van artikel 8, lid 1, E.V.R.M. ter bescherming van het privé-leven, een persbijdrage naar waarheidsgetrouwheid moet streven, niet onnodig grievend mag zijn en het privé-leven van de burger moet ontzien", oordelen dat een evenwicht moet worden gezocht tussen de belangen van een vrije pers en het privé-belang van de betrokkenen maar hiermee niet beslissen dat het algemeen belang bij een publiek debat over de werking van de Rechterlijke Macht minder belangrijk is dan het belang van de betrokkenen, en ook geen beperking toevoegen aan de limitatief in artikel 10, lid 2, van het verdrag genoemde uitzonderingen;
Dat het onderdeel niet kan worden aangenomen;
Om die redenen, verwerpt de voorziening; veroordeelt de eisers in de kosten.