Hof van Cassatie: Arrest van 16 September 1991 (België). RG 7513
- Sectie :
- Rechtspraak
- Bron :
- Justel N-19910916-15
- Rolnummer :
- 7513
Samenvatting :
Art. 35, vierde lid, Beroepsziektenwet en het ter uitvoering daarvan genomen K.B. 3 januari 1983 bepalen het maximumbedrag van de jaarlijkse vergoedingen voor blijvende arbeidsongeschiktheid in alle gevallen waarin de getroffene aanspraak op vergoeding voor meer dan één beroepsziekte heeft.
Arrest :
Voeg het document toe aan een map
()
om te beginnen met annoteren.
HET HOF; - Gelet op het bestreden arrest, op 14 december 1988 (9) door het Arbeidshof te Antwerpen, gewezen;
Over het middel, gesteld als volgt : "schending van de artikelen 34, lid 1, 39, leden 1 en 3, van de wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, 30, 31, 32, lid 1, 35, leden 1, 2 en 4, 35bis, lid 2, 49, van de wetten betreffende schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1978, nr. 24 van 23 maart 1982, nr. 133 van 30 december 1982, van 22 april 1985 en nr. 529 van 31 maart 1987, 1 van het koninklijk besluit van 3 januari 1983, genomen in uitvoering van artikel 35, lid 3, van de wetten betreffende schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970,
doordat het bestreden arrest van hervorming zegt dat wijlen Hechtermans, vanaf de ingangsdatum van de bestreden administratieve beslissing moet geacht worden een arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte te hebben van 100 %; en dat de vergoeding dient berekend te worden op het basisloon van de pneumoconiose op de volgende gronden : het geding heeft betrekking op de beslissing d.d. 11 september 1984, van eiser, waarbij aan wijlen Hechtermans vanaf 25 november 1981 een vergoeding wordt toegekend, voor een blijvende arbeidsongeschiktheid van 6 %, op een basisloon van 34.987 fr. wijlen Hechtermans ontving reeds de vergoeding van een ongeschiktheid van 95 % wegens pneumoconiose, opgedaan als ondergronds mijnwerker, en had sedert het verlaten van de steenkolenmijn op 22 december 1966 geen beroepsarbeid meer verricht, toen hij op 25 maart 1981 een aanvraag indiende om vergoeding te verkrijgen wegens een andere beroepsziekte, nl. gewrichtsziekte; het bestuur stelde een ongeschiktheid van 6 % uit dien hoofde vast en nam als basisloon 34.987 fr., zijnde 699.740 X 5 % (100 - 95); het bedrag van 699.740 fr. heeft betrekking op het tweede schadegeval en is een hypothetisch loon, nl. het gemiddeld loon van drie aan het risico blootgestelde arbeiders; voor het eerste schadegeval werd volgens eiser destijds een basisloon van 279.424 fr. genomen; wijlen Hechtermans stelt dat hij voor zijn beroepsziekte van pneumoconiose een jaarlijkse vergoeding van 602.612 fr. geniet. Het Hof bevindt dat het geschil kan beslecht worden aan de hand van volgende beginselen : - de vergoedingen, resulterend uit de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de beroepsziekten, hebben niet tot voorwerp de aandoeningen die bij de werknemer optreden, doch het verlies aan vermogen om te verdienen dat hij daardoor ondergaat; - een tweede schadegeval kan afzonderlijk van het eerste geregeld worden, indien de werknemer ondertussen een arbeidsongeschiktheid heeft aangewend, die door de tweede oorzaak wordt aangetast; - in casu is de betrokkene vanaf zijn eerste beroepsziekte met rust gegaan; hij toont niet aan dat hij sedertdien een arbeidsgeschiktheid heeft aangewend, laat staan een geschiktheid die hoger zou zijn dan 5 % die hem was overgebleven; dienvolgens moet de regeling van de tweede beroepsziekte toegepast worden op die 5 %; wijlen Hechtermans kan in zijn vermogen om te verdienen geen groter verlies ondergaan dan 100 %; - de zaak is dus eerder te vergelijken met een verergering dan met een nieuw geval; de gewrichtsziekte is overigens ook door de tewerkstelling in de steenkolenmijn veroorzaakt; de vergoeding moet berekend worden op het basisloon voor de pneumoconiose; - het koninklijk besluit van 3 januari 1983 tot uitvoering van artikel 35, derde lid, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten is niet van toepassing, aangezien het een bovengrens uitvaardigt voor de gecumuleerde vergoedingen vanwege nieuwe schadegevallen, met name wanneer de betrokkene het
werk hervat heeft en daarbij door een nieuwe beroepsziekte getroffen werd. Voor onderhavig geschil vloeit uit dit alles voort dat wijlen Hechtermans vanaf de ingangsdatum van de bestreden administratieve beslissing moet geacht worden, een arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte te hebben van 100 %, en dat de vergoeding moet berekend worden op het basisloon voor de pneumoconiose; er is geen reden om de vergoeding te laten uitdeinen naar het wettelijk plafond toe,
terwijl wijlen Hechtermans reeds 95 % blijvend arbeidsongeschikt was ingevolge de beroepsziekte pneumoconiose, toen hij vanaf 25 november 1981 ook nog 6 % blijvend arbeidsongeschiktheid werd ingevolge een tweede beroepsziekte; dat het bestreden arrest ten onrechte beslist heeft dat die tweede beroepsziekte enkel afzonderlijk van de eerste kan geregeld worden indien wijlen Hechtermans ondertussen een arbeidsongeschiktheid heeft aangewend die door de tweede beroepsziekte wordt aangetast; dat immers ingeval voor meer dan één beroepsziekte schadeloosstelling verschuldigd is, dan dient de vergoeding voor elke beroepsziekte afzonderlijk geëvalueerd op basis van begindatum, het basisloon dat erop betrekking heeft en de arbeidsongeschiktheid die erdoor veroorzaakt wordt, ook indien de werknemer na de eerste beroepsziekte geen arbeidsongeschiktheid meer aangewend heeft en ook indien de opeenvolgende beroepsziekten door dezelfde tewerkstelling zouden veroorzaakt geweest zijn; dat het bestreden arrest derhalve ten onrechte beslist heeft dat de tweede beroepsziekte niet afzonderlijk van de eerste kan geregeld worden en dat haar regeling dient toegepast op de 5 % die ingevolge de eerste beroepsziekte was overgebleven en dat de vergoeding voor de tweede beroepsziekte moet berekend worden op het basisloon van de pneumoconiose (schending van art. 30, 31, 35, leden 1 en 2, 49 wetten gecoördineerd op 3 juni 1970, 34, lid 1, wet van 10 april 1971 en voor zowel (lees : zoveel) als nodig 32, lid 1, en 35bis, lid 2, wetten gecoördineerd op 3 juni 1970); dat het bestreden arrest derhalve eveneens ten onrechte beslist heeft dat het koninklijk besluit van 3 januari 1983 tot uitvoering van artikel 35 van de wetten betreffende schadeloosstelling voor beroepsziekten niet van toepassing is; dat integendeel de afzonderlijk berekende vergoeding voor de eerste beroepsziekte en die voor de tweede beroepsziekte dienen gecumuleerd zonder dat de som van de jaarlijkse vergoedingen het plafond mag overtreffen, dat krachtens het koninklijk besluit van 3 januari 1983 ter zake van toepassing is (schending van art. 35, lid 4 (K.B.) 3 juni 1970, (39), leden 1 en 3, wet van 10 april 1971, 1 K.B. van 3 januari 1983)" :
Overwegende dat het arrest vaststelt dat Marcel Hechtermans reeds "de vergoeding voor een ongeschiktheid van 95 procent wegens pneumoconiose, opgedaan als ondergronds mijnwerker", ontving en dat hij sedert het verlaten van de steenkoolmijn op 22 december 1966 geen beroepsarbeid meer heeft verricht;
Overwegende dat bij administratieve beslissing van 11 september 1985 aan Marcel Hechtermans wegens een bij de vroegere tewerkstelling opgelopen gewrichtsziekte een blijvende arbeidsongeschiktheidsgraad van 6 % werd toegekend vanaf 25 november 1981, met een basisloon van 34.987 fr., zonder nadere specificatie, voor de berekening van de vergoedingen;
Overwegende dat het arrest oordeelt "dat Marcel Hechtermans vanaf de ingangsdatum van de bestreden administratieve beslissing moet geacht worden een arbeidsongeschiktheid te hebben van 100 % en dat de vergoeding moet berekend worden op het basisloon voor de pneumoconiose; er is geen reden om de vergoeding te laten uitdeinen naar het wettelijk plafond toe";
Overwegende dat artikel 49, vijfde lid, van de Beroepsziektenwet bepaalt : "Zo echter, voor de datum van het begin van de arbeidsongeschiktheid, de getroffene de beroepscategorie heeft verlaten waar hij aan het risico der opgedane ziekte was blootgesteld, dan is het basisloon het gemiddeld loon dat aan de overige werknemers der beroepscategorie werd verleend tijdens de periode van één jaar voor de datum van het begin van de arbeidsongeschiktheid, ingeval dat loon hoger is dan het in het eerste lid bedoelde loon";
Dat het met toepassing van deze bepaling vastgestelde gemiddelde als basisloon in aanmerking moet worden genomen voor elke arbeidsongeschiktheid die uit de beroepsziekte ontstaat nadat de getroffene de bedoelde beroepencategorie heeft verlaten; dat het aldus vastgestelde basisloon alleen dan niet in aanmerking komt, wanneer het lager is dan het overeenkomstig de bepalingen van de Arbeidsongevallenwet berekende loon van het jaar voor het verlaten van de bedoelde beroepencategorie;
Overwegende dat, nu uit het arrest blijkt dat de arbeidsongeschiktheid wegens gewrichtsziekte is ontstaan nadat Marcel Hechtermans de mijnarbeid heeft stopgezet, het basisloon voor de berekening van de vergoeding voor deze ongeschiktheid moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 49, vijfde lid, van de Beroepsziektenwet, rekening houdend met de datum waarop de arbeidsongeschiktheid als gevolg van de gewrichtsziekte is ontstaan;
Dat, nu de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wegens pneumoconiose is ontstaan voor de arbeidsongeschiktheid wegens de gewrichtsziekte, het arbeidshof artikel 49, vijfde lid, van de Beroepsziektenwet schendt door te beslissen dat de vergoeding voor deze laatst ziekte "moet worden berekend op het basisloon voor de pneumonociose";
Overwegende dat artikel 35, vierde lid (oorspronkelijk derde lid), van de Beroepsziektenwet en het ter uitvoering daarvan genomen koninklijk besluit van 3 januari 1983 het maximumbedrag van de jaarlijkse vergoedingen voor blijvende arbeidsongeschiktheid bepalen in alle gevallen waarin de getroffene aanspraak op vergoeding voor meer dan één beroepsziekte heeft;
Dat de appelrechters, door te beslissen dat "het koninklijk besluit van 3 januari 1983 tot uitvoering van artikel 35, derde lid, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten niet van toepassing (is), aangezien het een bovengrens uitvaardigt voor de gecumuleerde vergoedingen vanwege nieuwe schadegevallen, met name wanneer de betrokkene het werk hervat heeft en daarbij door een nieuwe beroepsziekte getroffen werd", de toepassing van deze wetsbepaling onterecht beperken en zodoende artikel 1 van voormeld koninklijk besluit van 3 januari 1983 en artikel 35, vierde lid, van de Beroepsziektenwet schenden;
Dat het middel gegrond is;
Om die redenen, vernietigt het bestreden arrest in zoverre het beslist dat de vergoeding dient te worden berekend op het basisloon voor de pneumoconiose en dat het koninklijk besluit van 3 januari 1983 niet van toepassing is; beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest; gelet op artikel 1017, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, veroordeelt eiser in de kosten; verwijst de aldus beperkte zaak naar het Arbeidshof te Brussel.
(9) De voorziening werd op 14 december 1990 ingediend.
Over het middel, gesteld als volgt : "schending van de artikelen 34, lid 1, 39, leden 1 en 3, van de wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, 30, 31, 32, lid 1, 35, leden 1, 2 en 4, 35bis, lid 2, 49, van de wetten betreffende schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1978, nr. 24 van 23 maart 1982, nr. 133 van 30 december 1982, van 22 april 1985 en nr. 529 van 31 maart 1987, 1 van het koninklijk besluit van 3 januari 1983, genomen in uitvoering van artikel 35, lid 3, van de wetten betreffende schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970,
doordat het bestreden arrest van hervorming zegt dat wijlen Hechtermans, vanaf de ingangsdatum van de bestreden administratieve beslissing moet geacht worden een arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte te hebben van 100 %; en dat de vergoeding dient berekend te worden op het basisloon van de pneumoconiose op de volgende gronden : het geding heeft betrekking op de beslissing d.d. 11 september 1984, van eiser, waarbij aan wijlen Hechtermans vanaf 25 november 1981 een vergoeding wordt toegekend, voor een blijvende arbeidsongeschiktheid van 6 %, op een basisloon van 34.987 fr. wijlen Hechtermans ontving reeds de vergoeding van een ongeschiktheid van 95 % wegens pneumoconiose, opgedaan als ondergronds mijnwerker, en had sedert het verlaten van de steenkolenmijn op 22 december 1966 geen beroepsarbeid meer verricht, toen hij op 25 maart 1981 een aanvraag indiende om vergoeding te verkrijgen wegens een andere beroepsziekte, nl. gewrichtsziekte; het bestuur stelde een ongeschiktheid van 6 % uit dien hoofde vast en nam als basisloon 34.987 fr., zijnde 699.740 X 5 % (100 - 95); het bedrag van 699.740 fr. heeft betrekking op het tweede schadegeval en is een hypothetisch loon, nl. het gemiddeld loon van drie aan het risico blootgestelde arbeiders; voor het eerste schadegeval werd volgens eiser destijds een basisloon van 279.424 fr. genomen; wijlen Hechtermans stelt dat hij voor zijn beroepsziekte van pneumoconiose een jaarlijkse vergoeding van 602.612 fr. geniet. Het Hof bevindt dat het geschil kan beslecht worden aan de hand van volgende beginselen : - de vergoedingen, resulterend uit de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de beroepsziekten, hebben niet tot voorwerp de aandoeningen die bij de werknemer optreden, doch het verlies aan vermogen om te verdienen dat hij daardoor ondergaat; - een tweede schadegeval kan afzonderlijk van het eerste geregeld worden, indien de werknemer ondertussen een arbeidsongeschiktheid heeft aangewend, die door de tweede oorzaak wordt aangetast; - in casu is de betrokkene vanaf zijn eerste beroepsziekte met rust gegaan; hij toont niet aan dat hij sedertdien een arbeidsgeschiktheid heeft aangewend, laat staan een geschiktheid die hoger zou zijn dan 5 % die hem was overgebleven; dienvolgens moet de regeling van de tweede beroepsziekte toegepast worden op die 5 %; wijlen Hechtermans kan in zijn vermogen om te verdienen geen groter verlies ondergaan dan 100 %; - de zaak is dus eerder te vergelijken met een verergering dan met een nieuw geval; de gewrichtsziekte is overigens ook door de tewerkstelling in de steenkolenmijn veroorzaakt; de vergoeding moet berekend worden op het basisloon voor de pneumoconiose; - het koninklijk besluit van 3 januari 1983 tot uitvoering van artikel 35, derde lid, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten is niet van toepassing, aangezien het een bovengrens uitvaardigt voor de gecumuleerde vergoedingen vanwege nieuwe schadegevallen, met name wanneer de betrokkene het
werk hervat heeft en daarbij door een nieuwe beroepsziekte getroffen werd. Voor onderhavig geschil vloeit uit dit alles voort dat wijlen Hechtermans vanaf de ingangsdatum van de bestreden administratieve beslissing moet geacht worden, een arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte te hebben van 100 %, en dat de vergoeding moet berekend worden op het basisloon voor de pneumoconiose; er is geen reden om de vergoeding te laten uitdeinen naar het wettelijk plafond toe,
terwijl wijlen Hechtermans reeds 95 % blijvend arbeidsongeschikt was ingevolge de beroepsziekte pneumoconiose, toen hij vanaf 25 november 1981 ook nog 6 % blijvend arbeidsongeschiktheid werd ingevolge een tweede beroepsziekte; dat het bestreden arrest ten onrechte beslist heeft dat die tweede beroepsziekte enkel afzonderlijk van de eerste kan geregeld worden indien wijlen Hechtermans ondertussen een arbeidsongeschiktheid heeft aangewend die door de tweede beroepsziekte wordt aangetast; dat immers ingeval voor meer dan één beroepsziekte schadeloosstelling verschuldigd is, dan dient de vergoeding voor elke beroepsziekte afzonderlijk geëvalueerd op basis van begindatum, het basisloon dat erop betrekking heeft en de arbeidsongeschiktheid die erdoor veroorzaakt wordt, ook indien de werknemer na de eerste beroepsziekte geen arbeidsongeschiktheid meer aangewend heeft en ook indien de opeenvolgende beroepsziekten door dezelfde tewerkstelling zouden veroorzaakt geweest zijn; dat het bestreden arrest derhalve ten onrechte beslist heeft dat de tweede beroepsziekte niet afzonderlijk van de eerste kan geregeld worden en dat haar regeling dient toegepast op de 5 % die ingevolge de eerste beroepsziekte was overgebleven en dat de vergoeding voor de tweede beroepsziekte moet berekend worden op het basisloon van de pneumoconiose (schending van art. 30, 31, 35, leden 1 en 2, 49 wetten gecoördineerd op 3 juni 1970, 34, lid 1, wet van 10 april 1971 en voor zowel (lees : zoveel) als nodig 32, lid 1, en 35bis, lid 2, wetten gecoördineerd op 3 juni 1970); dat het bestreden arrest derhalve eveneens ten onrechte beslist heeft dat het koninklijk besluit van 3 januari 1983 tot uitvoering van artikel 35 van de wetten betreffende schadeloosstelling voor beroepsziekten niet van toepassing is; dat integendeel de afzonderlijk berekende vergoeding voor de eerste beroepsziekte en die voor de tweede beroepsziekte dienen gecumuleerd zonder dat de som van de jaarlijkse vergoedingen het plafond mag overtreffen, dat krachtens het koninklijk besluit van 3 januari 1983 ter zake van toepassing is (schending van art. 35, lid 4 (K.B.) 3 juni 1970, (39), leden 1 en 3, wet van 10 april 1971, 1 K.B. van 3 januari 1983)" :
Overwegende dat het arrest vaststelt dat Marcel Hechtermans reeds "de vergoeding voor een ongeschiktheid van 95 procent wegens pneumoconiose, opgedaan als ondergronds mijnwerker", ontving en dat hij sedert het verlaten van de steenkoolmijn op 22 december 1966 geen beroepsarbeid meer heeft verricht;
Overwegende dat bij administratieve beslissing van 11 september 1985 aan Marcel Hechtermans wegens een bij de vroegere tewerkstelling opgelopen gewrichtsziekte een blijvende arbeidsongeschiktheidsgraad van 6 % werd toegekend vanaf 25 november 1981, met een basisloon van 34.987 fr., zonder nadere specificatie, voor de berekening van de vergoedingen;
Overwegende dat het arrest oordeelt "dat Marcel Hechtermans vanaf de ingangsdatum van de bestreden administratieve beslissing moet geacht worden een arbeidsongeschiktheid te hebben van 100 % en dat de vergoeding moet berekend worden op het basisloon voor de pneumoconiose; er is geen reden om de vergoeding te laten uitdeinen naar het wettelijk plafond toe";
Overwegende dat artikel 49, vijfde lid, van de Beroepsziektenwet bepaalt : "Zo echter, voor de datum van het begin van de arbeidsongeschiktheid, de getroffene de beroepscategorie heeft verlaten waar hij aan het risico der opgedane ziekte was blootgesteld, dan is het basisloon het gemiddeld loon dat aan de overige werknemers der beroepscategorie werd verleend tijdens de periode van één jaar voor de datum van het begin van de arbeidsongeschiktheid, ingeval dat loon hoger is dan het in het eerste lid bedoelde loon";
Dat het met toepassing van deze bepaling vastgestelde gemiddelde als basisloon in aanmerking moet worden genomen voor elke arbeidsongeschiktheid die uit de beroepsziekte ontstaat nadat de getroffene de bedoelde beroepencategorie heeft verlaten; dat het aldus vastgestelde basisloon alleen dan niet in aanmerking komt, wanneer het lager is dan het overeenkomstig de bepalingen van de Arbeidsongevallenwet berekende loon van het jaar voor het verlaten van de bedoelde beroepencategorie;
Overwegende dat, nu uit het arrest blijkt dat de arbeidsongeschiktheid wegens gewrichtsziekte is ontstaan nadat Marcel Hechtermans de mijnarbeid heeft stopgezet, het basisloon voor de berekening van de vergoeding voor deze ongeschiktheid moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 49, vijfde lid, van de Beroepsziektenwet, rekening houdend met de datum waarop de arbeidsongeschiktheid als gevolg van de gewrichtsziekte is ontstaan;
Dat, nu de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wegens pneumoconiose is ontstaan voor de arbeidsongeschiktheid wegens de gewrichtsziekte, het arbeidshof artikel 49, vijfde lid, van de Beroepsziektenwet schendt door te beslissen dat de vergoeding voor deze laatst ziekte "moet worden berekend op het basisloon voor de pneumonociose";
Overwegende dat artikel 35, vierde lid (oorspronkelijk derde lid), van de Beroepsziektenwet en het ter uitvoering daarvan genomen koninklijk besluit van 3 januari 1983 het maximumbedrag van de jaarlijkse vergoedingen voor blijvende arbeidsongeschiktheid bepalen in alle gevallen waarin de getroffene aanspraak op vergoeding voor meer dan één beroepsziekte heeft;
Dat de appelrechters, door te beslissen dat "het koninklijk besluit van 3 januari 1983 tot uitvoering van artikel 35, derde lid, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten niet van toepassing (is), aangezien het een bovengrens uitvaardigt voor de gecumuleerde vergoedingen vanwege nieuwe schadegevallen, met name wanneer de betrokkene het werk hervat heeft en daarbij door een nieuwe beroepsziekte getroffen werd", de toepassing van deze wetsbepaling onterecht beperken en zodoende artikel 1 van voormeld koninklijk besluit van 3 januari 1983 en artikel 35, vierde lid, van de Beroepsziektenwet schenden;
Dat het middel gegrond is;
Om die redenen, vernietigt het bestreden arrest in zoverre het beslist dat de vergoeding dient te worden berekend op het basisloon voor de pneumoconiose en dat het koninklijk besluit van 3 januari 1983 niet van toepassing is; beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest; gelet op artikel 1017, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, veroordeelt eiser in de kosten; verwijst de aldus beperkte zaak naar het Arbeidshof te Brussel.
(9) De voorziening werd op 14 december 1990 ingediend.