Hof van Cassatie: Arrest van 17 Maart 2009 (België). RG P.08.1749.N

Datum :
17-03-2009
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
1 pagina
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20090317-8
Rolnummer :
P.08.1749.N

Samenvatting :

Wanneer, rekening gehouden met de in artikel 235bis, §5 Wetboek van Strafvordering bedoelde beperking van een onregelmatigheid die al definitief getoetst is door het onderzoeksgerecht, de strafrechter een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid als bedoeld in artikel 131, §1, Wetboek van Strafvordering, of een grond van niet-ontvankelijkheid vaststelt, stelt hij evenzeer als het onderzoeksgerecht, de nietigheid vast van de handeling die erdoor is aangetast en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging (1). (1) Cass., 5 feb. 1985, AR 8223, A.C., 1984-85, nr 329; Cass., 2 feb. 1993, AR 5909, A.C., 1993, nr 71; Cass., 10 dec. 1996, AR P.96.0925.N, A.C., 1996, nr 496.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Hof van Cassatie van België

Arrest

Nr. P.08.1749.N

1. F K,

beklaagde en burgerlijke partij,

2. V K,

beklaagde en burgerlijke partij,

eisers,

met als raadsman mr. Walter Van Steenbrugge, advocaat bij de balie te Gent,

tegen

1. O T,

burgerlijke partij,

2. R T,

beklaagde,

verweerders.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, correctionele kamer, van 30 september 2008.

De eisers voeren in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

Raadsheer Luc Huybrechts heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Patrick Duinslaeger heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Middel

1. Het middel voert schending aan van artikel 21ter Voorafgaande Titel Wet-boek van Strafvordering, de artikelen 10 en 11 Grondwet, artikel 6.1 EVRM en voor zover als nodig de artikelen 195 en 211 Wetboek van Strafvordering en arti-kel 149 Grondwet: de overschrijding van de redelijke termijn is een geschilpunt dat de regelmatigheid van de procedure betreft, zodat de vonnisrechter die derge-lijke overschrijding vaststelt, deze moet onderzoeken en als daartoe grond bestaat, de nietigheid moet uitspreken van de handeling die erdoor is aangetast en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging; het bestreden arrest heeft dergelijk onderzoek niet verricht.

Het middel werpt subsidiair ook twee aan het Grondwettelijk Hof te stellen preju-diciële vragen op. De eerste vraag betreft de onmogelijkheid voor de vonnisrech-ter een nietigheidssanctie te koppelen aan de overschrijding van de redelijke ter-mijn terwijl het onderzoeksgerecht dit bij de regeling van de rechtspleging wel kan doen. De tweede vraag betreft de omstandigheid dat een gerechtelijk onder-zoek dat langer dan een jaar duurt, overeenkomstig artikel 136 Wetboek van Strafvordering bij de kamer van inbeschuldigingstelling kan aanhangig gemaakt worden, terwijl dat niet kan bij een opsporingsonderzoek.

2. De strafrechter moet in de regel steeds ambtshalve de regelmatigheid van de rechtspleging tegen de beklaagde toetsen.

Niets wijst erop dat de appelrechters dit niet hebben gedaan.

Het middel kan niet worden aangenomen.

3. Overeenkomstig artikel 235bis, § 5, Wetboek van Strafvordering kunnen de onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden als bedoeld in artikel 131, § 1, of met betrekking tot de verwijzingsbeschikking die door de kamer van inbeschuldi-gingstelling zijn onderzocht, niet meer opgeworpen worden voor de feitenrechter, behoudens de middelen die verband houden met de bewijswaardering of die de openbare orde aanbelangen. Hetzelfde geldt voor de gronden van niet-ontvankelijkheid of van verval van de strafvordering, behalve wanneer ze zijn ontstaan na het debat voor de kamer van inbeschuldigingstelling. Wel zijn de be-palingen van deze paragraaf van artikel 235bis niet van toepassing ten aanzien van de partijen die pas na de verwijzing naar het vonnisgerecht in de rechtspleging be-trokken zijn, behalve indien de stukken uit het dossier worden verwijderd over-eenkomstig artikel 131, § 2, of overeenkomstig artikel 235bis, § 6.

Wanneer, rekening gehouden met die beperking van een onregelmatigheid die al definitief getoetst is door het onderzoeksgerecht, de strafrechter een onregelma-tigheid, verzuim of nietigheid als bedoeld in artikel 131, § 1, Wetboek van Straf-vordering, of een grond van niet-ontvankelijkheid vaststelt, stelt hij evenzeer als het onderzoeksgerecht, de nietigheid vast van de handeling die erdoor is aangetast en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging.

De eerste opgeworpen prejudiciële vraag berust dus op een juridisch onjuiste on-derstelling, zodat het Hof ze niet moet stellen.

4. Het Hof kan slechts gehouden zijn een opgeworpen prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof te stellen die verband houdt met een ontvankelijk middel.

De tweede opgeworpen prejudiciële vraag is geheel vreemd aan het enige aange-voerde middel, zodat het Hof ze niet moet stellen.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering

5. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt de cassatieberoepen.

Veroordeelt de eisers in de kosten.

Begroot de kosten op 113,55 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samen-gesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, en de raadsheren Luc Huybrechts, Etienne Goethals, Jean-Pierre Frère en Paul Maffei, en op de openbare rechtszitting van 17 maart 2009 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Patrick Duinslaeger, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.

V. Kosynsky P. Maffei J.-P. Frère

E. Goethals L. Huybrechts E. Forrier