Hof van Cassatie: Arrest van 17 September 2007 (België). RG S.06.0103.N

Datum :
17-09-2007
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
5 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20070917-4
Rolnummer :
S.06.0103.N

Samenvatting :

Het bepaalde in de artikelen 4, eerste lid en 10, eerste lid van de Feestdagenwet strekt ertoe de werknemer, benevens de gewone inactiviteitsdagen, tien rustdagen per jaar te waarborgen.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. S.06.0103.N

D. W. C.,

eiser,

vertegenwoordigd door mr. Willy van Eeckhoutte, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 9051 Gent, Driekoningenstraat 3, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan,

tegen

INEOS PHENOL GmbH & C° KG, vennootschap naar Duits recht, met zetel te 4390 Gladbeck, (Duitsland) Dechenstrasse 3, met vestiging in België, te 9130 Doel, Geslecht 1, Haven 1930,

verweerster,

vertegenwoordigd door mr. Huguette Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Quatre Brasstraat 6, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 12 juni 2006 gewezen door het Arbeidshof te Gent.

Raadsheer Koen Mestdagh heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Ria Mortier heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDELEN

De eiser voert in zijn verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- artikel 20, 3°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;

- de artikelen 1, 4, 5, 6, 11, 14, inzonderheid §1, eerste lid, van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen;

- de artikelen 1135, 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek.

Aangevochten beslissing

In de bestreden beslissing verklaart het arbeidshof, recht sprekend over de oorspronkelijke vordering van de eiser, het hoger beroep van de eiser ontvankelijk doch ongegrond. Het arbeidshof bevestigt het vonnis van de arbeidsrechtbank van 18 juni 2003 en veroordeelt de eiser tot betaling van de kosten van de procedure in hoger beroep. Het arbeidshof beslist dat op grond van de volgende motieven.

Op de bladzijden 4 tot 6 van het bestreden arrest, beslist het arbeidshof dat de eiser in strijd met de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen gedurende drie dagen per jaar te veel werd tewerkgesteld (zie blz. 6, laatste alinea, van het bestreden arrest).

Het arbeidshof wijst het hoger beroep en aldus de oorspronkelijke vordering van de eiser tot het verkrijgen van loon voor die dagen af op grond van volgende overwegingen:

"(5.2.4.) (De eiser) vordert evenwel het achterstallig loon (en wettelijke interesten) voor de vervangingsdagen en/of inhaalrustdagen die hij niet genomen heeft (omdat (de verweerster) hem dit niet toestond), maar waarop hij wel gewerkt heeft en waarvoor hij zijn normaal loon heeft ontvangen. Hij kan dit loon niet nogmaals vorderen (werken op feestdagen of vervangingsdagen geeft de werknemer ook geen recht op een verhoogd loon). Indien (de eiser) drie dagen meer vrij had gekregen, had hij uiteindelijk niet meer loon ontvangen dan hetgeen hij nu heeft ontvangen. Het niet toekennen door (de verweerster) van vervangingsdagen of inhaalrust is in strijd met de Feestdagenwet en de contractuele verbintenissen die zij door het sluiten van de arbeidsovereenkomst op zich heeft genomen. Voor deze fout zou (de eiser) wel aanspraak (kunnen) maken op een vergoeding voor de geleden schade (...). Dit wordt echter niet gevorderd". (blz. 7, eerste alinea, van het bestreden arrest).

Grieven

Op grond van artikel 20, 3°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hieronder afgekort als Arbeidsovereenkomstenwet, is de werkgever verplicht het loon te betalen op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen. Die bepaling verplicht de werkgever niet enkel het contractueel overeengekomen loon te betalen, maar ook, krachtens artikel 1135 van het Burgerlijk Wetboek, het loon dat op grond van wettelijke bepalingen verschuldigd is.

De wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen, hieronder afgekort als Feestdagenwet, is van toepassing op de werkgever en de werknemers.

Krachtens artikel 4 van de Feestdagenwet mag de werknemer tijdens tien feestdagen per jaar niet worden tewerkgesteld. De ingevolge de bepalingen van de Feestdagenwet niet gepresteerde arbeidsuren mogen luidens artikel 5 van die wet niet ingehaald worden tijdens andere dagen om ingevolge de toekenning van de feestdagen verloren arbeidsuren te compenseren, tenzij in de door de Koning bepaalde gevallen.

Wanneer een feestdag met een zondag of een gewone inactiviteitsdag samenvalt, wordt hij door een gewone activiteitsdag vervangen.

Wanneer een werknemer tijdens een feestdag werd tewerkgesteld, heeft hij op grond van artikel 11, eerste lid, van de Feestdagenwet recht op een inhaalrust. De inhaalrust bedraagt een volle dag indien de arbeid langer dan vier uren heeft geduurd en ten minste een halve dag indien hij niet langer dan vier uren heeft geduurd.

Krachtens artikel 14, §1, eerste lid, van de Feestdagenwet heeft de werknemer recht op loon voor elke feestdag of vervangingsdag tijdens welke hij niet werd tewerkgesteld, evenals voor elke inhaalrustdag.

Uit de samenlezing van de voornoemde wettelijke bepalingen volgt dat een werknemer die arbeid presteert op een feestdag, recht heeft op loon voor die gepresteerde arbeid en op een inhaalrust wegens de gewerkte feestdag en dat hij eveneens recht heeft op loon voor elke inhaalrustdag.

Eerste onderdeel

1.1. De artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek hebben een algemene draagwijdte, in die zin dat zij van toepassing zijn telkens de rechter voor de bewijslevering zijn beslissing steunt op de inhoud van een geschrift. De bewijskracht van een akte wordt geschonden door aan die akte een inhoud toe te schrijven of te ontzeggen of een betekenis of uitlegging te geven die met de bewoordingen ervan niet verenigbaar is.

1.2. Het arbeidshof stelt in het bestreden arrest vast dat de eiser in strijd met de Feestdagenwet gedurende drie dagen per jaar te veel werd tewerkgesteld (blz. 6, laatste alinea, van het bestreden arrest).

Het arbeidshof vervolgt dat de eiser achterstallig loon vordert voor de vervangingsdagen en/of inhaalrustdagen die hij niet genomen heeft, maar waarop hij wel gewerkt heeft en waarvoor hij zijn normaal loon heeft ontvangen. De eiser kan, aldus het arbeidshof, dat loon niet nogmaals vorderen. Indien de eiser drie dagen meer vrij had gekregen, had hij uiteindelijk niet meer loon ontvangen dan wat hij nu ontvangen heeft, aldus nog steeds het arbeidshof (blz. 7, eerste alinea, van het bestreden arrest).

1.3. Met een dagvaarding van 21 december 2001 vorderde de eiser van de verweerster betaling van 2.994,88 euro "als achterstallige verloning voor feestdagen of vervangdagen", bedrag te vermeerderen met de interest (zie blz. 3 van de dagvaarding van 21 december 2001; zie ook blz. 1, onderaan, van het bestreden arrest). Ook in de procedure voor het arbeidshof vroeg de eiser de verweerster te veroordelen tot betaling van 2.994,88 euro, "ten titel van achterstallige verloning voor de feestdagen en of de vervangdagen" (blz. 4, van het verzoekschrift tot hoger beroep, neergelegd ter griffie van het arbeidshof op 15 september 2003; blz. 3, onderaan, van de "Besluiten" en blz. 2, tweede helft, van de "Besluiten na advies openbaar ministerie").

De eiser voerde daarbij steeds aan dat hem per kalenderjaar drie inhaalrustdagen te weinig werden toegekend en dat hij voor elk van die inhaalrustdagen recht heeft op loon. Zo voerde de eiser aan:

"Overwegende dat (de verweerster) 3 inhaalrustdagen per kalenderjaar te weinig toekende aan (de eiser);

Dat krachtens artikel 14, §1, (de eiser) voor elk van deze inhaalrustdagen gerechtigd is op zijn normaal loon, en dit onafgezien van het feit of (de eiser) op deze inhaalrustdagen al dan niet werkte en voor deze prestaties loon ontvangen heeft". (blz. 2, tweede helft, van de "Besluiten na advies openbaar ministerie").

De eiser vorderde aldus onmiskenbaar achterstallig loon voor de (niet-genoten) inhaalrustdagen, en niet het loon voor de arbeid die hij gepresteerd had op dagen waarop hij met toepassing van de Feestdagenwet eigenlijk niet had moeten werken (feestdagen of vervangingsdagen) en waarvoor hij loon heeft ontvangen.

1.4. Het arbeidshof stelt correct vast dat de eiser het achterstallig loon vordert "voor de vervangingsdagen en/of inhaalrustdagen die hij niet genomen heeft (omdat (de verweerster) hem dit niet toestond".

Maar in de mate dat het arbeidshof met de bewoordingen die volgen op de voornoemde vaststelling en die luiden "maar waarop hij wel gewerkt heeft en waarvoor hij zijn normaal loon heeft ontvangen" en de overweging dat de eiser "dit loon niet nogmaals (kan) vorderen" (blz. 7, eerste alinea, van het bestreden arrest, onderstreping toegevoegd), oordeelt dat de eiser het loon vordert voor arbeid gepresteerd op vervangings- en/of inhaalrustdagen, schendt het arbeidshof de bewijskracht van de akten houdende het verzoekschrift tot hoger beroep, de "Besluiten" en de "Besluiten na advies openbaar ministerie" (schending van de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek), aangezien het daaraan een inhoud toekent die zij niet bevatten.

Conclusie

In de mate dat het arbeidshof oordeelt dat de eiser het loon vordert voor arbeid gepresteerd op vervangings- en/of inhaalrustdagen (waarvoor hij al loon heeft ontvangen), schendt het de bewijskracht van de in het onderdeel vermelde procedureakten en wijst het het hoger beroep van de eiser niet wettig af als ongegrond (schending van alle in de aanhef van het middel vermelde wettelijke bepalingen).

Tweede onderdeel

2.1. Krachtens artikel 14, §1, eerste lid, van de Feestdagenwet heeft de werknemer recht op loon voor elke feestdag of vervangingsdag, tijdens welke hij niet was tewerkgesteld, evenals voor elke inhaalrustdag.

De toevoeging "tijdens welke hij niet was tewerkgesteld" wijst erop dat het recht op loon dat die bepaling toekent voor feestdagen en vervangingsdagen, niet het loon is dat de tegenprestatie vormt van de arbeid die de werknemer eventueel op die dag heeft verricht, maar een loon dat hem zonder arbeidsprestaties toekomt omwille van de feestdag of vervangingsdag.

2.2. Het arbeidshof stelt in het bestreden arrest vast dat de eiser in strijd met de Feestdagenwet gedurende drie dagen per jaar te veel werd tewerkgesteld (blz. 6, laatste alinea, van het bestreden arrest) en dat de eiser achterstallig loon vordert voor de vervangingsdagen en/of inhaalrustdagen die hij niet genomen heeft omdat de verweerster hem dit niet toestond (blz. 7, eerste alinea, van het bestreden arrest).

Het arbeidshof stelt vast dat de eiser op de hierboven bedoelde vervangingsdagen en/of inhaalrustdagen wel heeft gewerkt en dat hij daarvoor zijn normaal loon heeft ontvangen. Het overweegt dat de eiser dat loon niet nogmaals kan vorderen en dat werken op feestdagen of vervangingsdagen de werknemer ook geen recht geeft op een verhoogd loon.

Het arbeidshof overweegt voorts dat indien de eiser drie dagen meer vrij had gekregen, hij uiteindelijk niet meer loon had ontvangen dan hetgeen hij nu ontvangen heeft.

Het arbeidshof overweegt dat het niet toekennen door de verweerster van vervangingsdagen of inhaalrust in strijd is met de Feestdagenwet en de contractuele verbintenissen die de verweerster door het sluiten van de arbeidsovereenkomst op zich heeft genomen. Voor die fout zou de eiser wel aanspraak (kunnen) maken op een vergoeding voor de geleden schade, maar dat wordt niet gevorderd, aldus het arbeidshof (blz. 7, eerste alinea, in fine, van het bestreden arrest).

Op de voormelde gronden wijst het arbeidshof de oorspronkelijke vordering van de eiser af en verklaart het zijn hoger beroep ongegrond.

Aldus oordeelt het arbeidshof dat de eiser geen aanspraak kan maken op (achterstallig) loon voor door toedoen van de verweerster niet-genoten vervangingsdagen en/of inhaalrustdagen omdat hij op die dagen heeft gewerkt en daarvoor zijn normaal loon heeft ontvangen, omdat hij niet meer loon zou hebben ontvangen dan hij nu heeft ontvangen indien hij drie dagen meer vrij had gekregen en omdat hij geen vergoeding vorderde voor de schade die hij leed door het feit dat de verweerster in strijd handelde met de Feestdagenwet en met haar contractuele verbintenissen door de eiser niet de voorgeschreven vervangingsdagen of inhaalrust toe te kennen.

Artikel 14, §1, eerste lid, van de Feestdagenwet maakt echter het recht van de werknemer op loon voor feestdagen, vervangingsdagen en inhaalrustdagen niet afhankelijk van het niet verrichten van arbeid op die dagen en het niet ontvangen van loon daarvoor, noch van het lijden van loonverlies.

Evenmin belet de omstandigheid dat de werknemer vergoeding kan vorderen voor het feit dat de werkgever in strijd handelt met de wettelijke en contractuele verbintenissen die uit de Feestdagenwet voortvloeien, dat de werknemer op grond van artikel 14, §1, eerste lid, van die wet loon vordert voor vervangingsdagen en inhaalrustdagen die de werkgever hem niet toekende.

Het arbeidshof wijst de vordering van de eiser tot het verkrijgen van achterstallig loon voor de niet-genoten vervangingsdagen of inhaalrustdagen dan ook niet wettig af op de overwegingen die het maakt (schending van alle in de aanhef van het middel opgesomde wettelijke bepalingen, met uitzondering van de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek).

Aldus wijst het arbeidshof de oorspronkelijke vordering van de eiser niet wettig af als ongegrond en verklaart het hoger beroep bijgevolg niet wettig ongegrond (schending van alle in de aanhef van het middel opgesomde wettelijke bepalingen, met uitzondering van de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek)

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste onderdeel

1. Het bestreden arrest oordeelt niet dat de eiser loon vordert voor arbeid gepresteerd op vervangings- en/of inhaalrustdagen. Het oordeelt dat de eiser achterstallig loon vordert voor de vervangingsdagen en/of inhaalrustdagen die hij niet genomen heeft maar waarop hij wel gewerkt heeft en waarvoor hij zijn normaal loon heeft ontvangen.

Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en mist mitsdien feitelijke grondslag.

Tweede onderdeel

2. Krachtens artikel 4, eerste lid, van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen mag de werknemer tijdens tien feestdagen per jaar niet tewerkgesteld worden. De ingevolge de bepalingen van deze wet niet gepresteerde arbeidsuren mogen krachtens artikel 5 van deze wet niet ingehaald worden tijdens andere dagen om ingevolge de toekenning van de feestdagen verloren arbeidsuren te compenseren, tenzij in de door de Koning bepaalde gevallen. Wanneer een feestdag met een zondag of een gewone inactiviteitsdag samenvalt, wordt hij overeenkomstig artikel 6 van deze wet door een gewone activiteitsdag vervangen.

Krachtens artikel 10, eerste lid, van de Feestdagenwet mag een werknemer tijdens een feestdag tewerkgesteld worden wanneer zondagsarbeid door of krachtens de arbeidswet van 16 maart 1971 is toegestaan. In zodanig geval heeft hij krachtens artikel 11, eerste lid, van de Feestdagenwet recht op een inhaalrust, die overeenkomstig artikel 11, vijfde lid, van deze wet wordt toegekend binnen de zes weken welke op de feestdag volgen. In het geval waarin de inhaalrust ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet tijdens bovenvermelde periode kan verleend worden, wordt zij krachtens artikel 11, zesde lid, van deze wet toegekend binnen de zes weken welke op de verdwijning van de schorsingsoorzaken volgen. Indien een opzeggingstermijn tijdens de voormelde periodes loopt, moet de inhaalrust krachtens artikel 11, laatste lid, van deze wet toegekend worden voor het verstrijken van die termijn.

Uit deze bepalingen volgt dat de Feestdagenwet er essentieel toe strekt aan de werknemer, benevens de gewone inactiviteitsdagen, tien rustdagen per jaar te waarborgen.

3. Krachtens artikel 14, §1, eerste lid, van de Feestdagenwet heeft de werknemer recht op loon voor elke feestdag of vervangingsdag, tijdens welke hij niet werd tewerkgesteld, evenals voor elke inhaalrustdag.

Uit deze bepaling volgt dat feestdagenloon alleen verschuldigd is voor dagen waarop de werknemer geen arbeid verricht.

4. Uit geen enkele bepaling van de Feestdagenwet vloeit voort dat de werkgever gehouden blijft om feestdagenloon te betalen voor vervangingsdagen of inhaalrustdagen die de werknemer niet heeft opgenomen, zelfs wanneer dit te wijten is aan het toedoen van de werkgever.

5. Het bestreden arrest stelt vast dat de eiser in strijd met de bepalingen van de Feestdagenwet gedurende drie dagen per jaar teveel werd tewerkgesteld. Verder stelt het vast dat de eiser achterstallig feestdagenloon vordert voor de vervangingsdagen en/of inhaalrustdagen die hij niet genomen heeft omdat de verweerster hem dit niet toestond, maar waarop hij wel gewerkt heeft en waarvoor hij zijn normaal loon heeft ontvangen.

Gelet op deze vaststellingen oordeelt het arrest naar recht dat de eiser geen feestdagenloon kan vorderen voor de vervangingsdagen en/of inhaalrustdagen die de verweerster hem ten onrechte niet toestond, doch wel aanspraak zou kunnen maken op een vergoeding voor de schade die hij door deze fout heeft geleden.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser in de kosten.

De kosten begroot op de som van 112,68 euro jegens de eisende partij en op de som van 214,82 euro jegens de verwerende partij.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, derde kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Robert Boes, als voorzitter, afdelings-voorzitter Ernest Waûters, en de raadsheren Beatrijs Deconinck, Alain Smetryns en Koen Mestdagh, en in openbare terechtzitting van zeventien september tweeduizend en zeven uitgesproken door afdelingsvoorzitter Robert Boes, als voorzitter, in aanwezigheid van advocaat-generaal Ria Mortier, met bijstand van adjunct-griffier Johan Pafenols.