Hof van Cassatie: Arrest (België). RG P.18.1192.N
- Sectie :
- Rechtspraak
- Bron :
- Justel N-20190917-1
- Rolnummer :
- P.18.1192.N
Samenvatting :
Samenvatting 1
Arrest :
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. P.18.1192.N
D F A V G,
beklaagde,
eiser,
met als raadsman mr. Charlotte Verhaeghe, advocaat bij de balie Brussel.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de Neder-landstalige correctionele rechtbank Brussel van 3 oktober 2018.
De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, vier middelen aan.
Raadsheer Ilse Couwenberg heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Luc Decreus heeft geconcludeerd.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Vierde middel in zijn geheel
1. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet en artikel 187 Wetboek van Strafvordering: het bestreden vonnis verklaart eisers verzet ten on-rechte ongedaan; het gaat ten onrechte niet na of een wettige reden van verscho-ning eisers verstek rechtvaardigde, hoewel de eiser zich op de rechtszitting van 5 september 2018 ook daarop heeft beroepen; de appelrechters dienden in elk ge-val ambtshalve na te gaan of de ingeroepen omstandigheden een dergelijke wet-tige reden uitmaakten (eerste onderdeel); de afwezigheid van de eiser op de rechtszitting, die te wijten was aan een nalatigheid van de door zijn raadsman aangezochte advocaat, vormt een wettige reden van verschoning; voor de toepas-sing van dit begrip, dat moet worden onderscheiden van overmacht, volstaat het immers dat niet is aangetoond dat de eiser afstand wilde doen van zijn wil om aanwezig te zijn of zich wilde onttrekken aan het optreden van justitie (tweede onderdeel).
2. Uit artikel 6 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rech-ten van de Mens, volgt dat een partij die in haar afwezigheid werd veroordeeld, de mogelijkheid moet hebben om de zaak opnieuw en ditmaal in haar aanwezig-heid te laten beoordelen, tenzij vaststaat dat zij heeft verzaakt aan het recht om te verschijnen en zich te verdedigen of zij de intentie had zich te onttrekken aan het gerecht.
Artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het verzet als onge-daan wordt beschouwd indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden beslissing, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden wordt overgelaten aan het soevereine oordeel van de rechter.
3. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat de wetgever de mis-bruiken van de verzetsprocedure heeft willen tegengaan door een beperking van de mogelijkheid om tegen een verstekbeslissing verzet aan te tekenen, zonder daarbij afbreuk te doen aan het recht van de partijen om te worden gehoord als onderdeel van het recht op een eerlijk proces, en aan de vereisten die ter zake worden gesteld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Uit diezelfde wetsgeschiedenis en de voormelde door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven uitlegging van artikel 6 EVRM volgt dat het door artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering gehanteerde begrip "wettige re-den van verschoning" die gevallen omvat die geen overmacht uitmaken en waar-in de verzetdoende partij kennis had van de dagvaarding, maar een reden aan-voert waaruit blijkt dat haar afwezigheid niet was ingegeven door de wens af-stand te doen van haar recht om te verschijnen en zich te verdedigen, noch om zich te onttrekken aan het gerecht.
4. Hieruit volgt tevens dat de rechter, wanneer de verzetdoende partij gewag maakt van overmacht ter rechtvaardiging van zijn verstek, dient te beoordelen of de hiertoe ingeroepen feitelijke omstandigheden desgevallend een wettige reden van verschoning uitmaken.
5. De appelrechters stellen vast dat de eiser zich beroept op overmacht en oordelen dat de door de eiser hiertoe ingeroepen feitelijke omstandigheden niet als overmacht kunnen worden aangemerkt. Zij gaan hierbij ten onrechte niet na of deze feitelijke omstandigheden desgevallend een wettige reden van verscho-ning uitmaken.
Het middel is in zoverre gegrond.
Overige middelen
6. De overige middelen behoeven geen antwoord.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden vonnis.
Beveelt dat van dit arrest melding wordt gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis.
Houdt de beslissing over de kosten aan en laat die over aan de rechter op verwij-zing.
Verwijst de zaak naar de correctionele rechtbank Leuven, rechtszitting houdend in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit raadsheer Filip Van Volsem, als waarnemend voorzitter, de raadsheren Alain Bloch, Erwin Francis, Sidney Berneman en Ilse Couwenberg, en op de openbare rechtszitting van 17 september 2019 uitgesproken door waarnemend voorzitter Filip Van Volsem, in aanwezigheid van advocaat-generaal Luc Decreus, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.