Hof van Cassatie: Arrest van 18 April 2001 (België). RG P010033Fv

Datum :
18-04-2001
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20010418-19
Rolnummer :
P010033Fv

Samenvatting :

De onwettigheid van de door een verdachte onder eed afgelegde verklaringen leidt niet noodzakelijkerwijs tot nietigheid van alle daaropvolgende onderzoekshandelingen; het staat aan de kamer van inbeschuldigingstelling die de onwettigheid van bepaalde bewijzen vaststelt, in feite en bijgevolg op onaantastbare wijze te beslissen of en in welke mate die onwettige bewijzen al dan niet aan de basis liggen van de andere onderzoekshandelingen of hiermee samenvallen zodat het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces onherroepelijk zijn aangetast; de kamer van inbeschuldigingstelling die, na de nietigheid te hebben vastgesteld van de door de verdachte onder eed afgelegde verklaringen, beslist dat het recht op een eerlijk proces is aangetast maar niet vaststelt dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de door nietigheid aangetaste verklaringen en de aanwijzingen van verweerders schuld die door het onderzoek mogelijk aan het licht zijn gebracht, verantwoordt haar beslissing m.b.t. de tegen de verdachte ingestelde vervolgingen niet naar recht (1).

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
Nr. P.01.0033.F.
I. G. L.,
Mr. Adrien Masset, advocaat bij de balie te Verviers,
II. H. J.,
III. L. L.,
Mrs. Jean-Pierre Bours en Luc Simonet, advocaten bij de balie te Luik,
inverdenkinggestelden,
tegen
1. ONDERLINGE MAATSCHAPPIJ DER OPENBARE BESTUREN, naamloze vennootschap,
Mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie,
2. S. R.,
3. R. A.,
burgerlijke partijen,
IV. DE PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE LUIK,
tegen
L. C., inverdenkinggestelde.
Mr. Cécile Draps, advocaat bij het Hof van Cassatie.
HET HOF,
Gehoord het verslag van raadsheer Close en op de conclusie van advocaat-generaal Loop;
Gelet op het bestreden arrest, op 27 november 2000 gewezen door de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te L.;
I. Op de voorziening van L. G. :
A. In zoverre de voorziening gericht is tegen de beslissingen op de strafvordering, met name :
1. die welke eiser naar de correctionele rechtbank verwijst :
Over het eerste middel :
Overwegende dat het middel, in zoverre het de schending aanvoert van artikel 149 van de Grondwet, dat niet van toepassing is op de onderzoeksgerechten die de rechtspleging regelen, faalt naar recht;
Dat het eveneens faalt naar recht, in zoverre het de schending aanvoert van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat, in de regel, evenmin van toepassing is op de onderzoeksgerechten;
Overwegende, voor het overige, dat het arrest, op de conclusie waarin eiser betoogt dat de telastlegging B, volgens hem, alleen betrekking heeft op de deelneming aan feiten die in het buitenland zijn gepleegd, met eigen redenen antwoordt dat de redenering van eiser betreffende de geldigheid van de wegens die telastlegging ingestelde vervolgingen op de foutieve veronderstelling berust dat hem alleen daden van deelneming verweten kunnen worden; dat het arrest, met overname van de niet strijdige redenen van de vordering van het openbaar ministerie, hieraan toevoegt "dat de bestreden beschikking beslist dat er voldoende bezwaren bestaan uit hoofde van die telastleggingen (B 35 tot B 43), waarbij overwogen moet worden dat de feiten zijn gepleegd in België (namelijk te Luik en te Brussel) en in het buitenland (namelijk in Zwitserland)" en "dat die bezwaren, overeenkomstig de bepalingen van artikel 135 van het Wetboek van Strafvordering, in deze stand van de rechtspleging niet opnieuw kunnen worden betwist";
Dat de appèlrechters aldus, zonder ertoe gehouden te zijn een "omstandig antwoord" te geven, eisers conclusie beantwoorden, hun beslissing regelmatig met redenen omkleden en het recht van verdediging eerbiedigen;
Dat het middel, in zoverre, niet kan worden aangenomen;
En overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen;
2. die welke de tegen C. L. ingestelde vervolgingen niet ontvankelijk verklaart :
Overwegende dat eiser, inverdenkinggestelde, geen hoedanigheid bezit om cassatieberoep in te stellen tegen de beslissing op de tegen een medeïnverdenkinggestelde ingestelde strafvordering;
Dat de voorziening niet ontvankelijk is;
B. In zoverre de voorziening gericht is tegen de beslissing op de door de verweerders tegen eiser ingestelde burgerlijke rechtsvorderingen :
Overwegende dat die beslissing geen eindbeslissing is in de zin van artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering en geen uitspraak doet over het beginsel van een aansprakelijkheid;
Dat de voorziening niet ontvankelijk is;
II. Op de voorziening van J. H. :
A. In zoverre de voorziening gericht is tegen de beslissing op de tegen eiser ingestelde strafvordering :
Overwegende dat de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen in acht zijn genomen en de beslissing overeenkomstig de wet is gewezen;
B. In zoverre de voorziening gericht is tegen de beslissing op de door de verweerders tegen eiser ingestelde burgerlijke rechtsvorderingen :
Overwegende dat die beslissing geen eindbeslissing is in de zin van artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering en geen uitspraak doet over het beginsel van een aansprakelijkheid :
Dat de voorziening niet ontvankelijk is;
III. Op de voorziening van L. L. :
A. In zoverre de voorziening gericht is tegen de beslissing op de strafvordering, met name :
1. die welke eiser naar de correctionele rechtbank verwijst :
Overwegende dat die beslissing geen eindbeslissing is in de zin van artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering en noch over een geschil inzake bevoegdheid noch met toepassing van de artikelen 135 en 235bis van dat wetboek uitspraak doet;
Dat de voorziening niet ontvankelijk is;
2. die welke de vervolgingen tegen de inverdenking-gestelde C. L. niet ontvankelijk verklaart :
Overwegende dat eiser, als inverdenkinggestelde, geen hoedanigheid heeft om cassatieberoep in te stellen tegen de beslissing op de tegen een medeïnverdenkinggestelde ingestelde strafvordering;
Dat de voorziening niet ontvankelijk is;
B. In zoverre de voorziening gericht is tegen de beslissingen op de tegen eiser ingestelde burgerlijke rechtsvorderingen : Overwegende dat die beslissingen geen eindbeslissingen zijn in de zin van artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering en noch over een geschil inzake bevoegdheid noch over het beginsel van een aansprakelijkheid uitspraak doen;
Dat de voorziening niet ontvankelijk is;
IV. Op de voorziening van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Luik :
Wat beide onderdelen samen betreft :
Overwegende dat de onwettigheid van de door verweerder onder eed afgelegde verklaringen niet noodzakelijkerwijs leidt tot nietigheid van alle daaropvolgende onderzoekshandelingen; dat de kamer van inbeschuldigingstelling die de onwettigheid van bepaalde bewijzen vaststelt, in feite en bijgevolg op onaantastbare wijze moet beslissen of en in hoeverre die onwettige bewijzen al dan niet aan de basis liggen van de andere onderzoekshandelingen of hiermee samenvallen, zodat het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces onherroepelijk zijn aangetast;
Overwegende dat het arrest, na de andersluidende beslissing van de beroepen beschikking en de respectieve standpunten van eiser en verweerder te hebben herhaald, zich ertoe beperkt te beslissen "dat (laatstgenoemdes) recht op een eerlijk proces is aangetast"; dat, aldus, de appèlrechters, door geen oorzakelijk verband vast te stellen tussen de door nietigheid aangetaste verklaringen en de aanwijzingen van verweerders schuld die mogelijk door het onderzoek aan het licht zijn gebracht, hun beslissing over de niet-ontvankelijkheid van de tegen hem ingestelde vervolgingen niet naar recht verantwoorden;
Dat het middel in zoverre gegrond is;
OM DIE REDENEN,
ongeacht het tweede middel van eiser L. G., dat niet de ontvankelijkheid betreft van zijn voorziening tegen de beslissing die de vervolgingen tegen de medeïnverdenkinggestelde C. L. onontvankelijk verklaart, en ongeacht de memorie van eiser L. L., die niet de ontvankelijkheid van zijn voorziening betreft,
Vernietigt het bestreden arrest, in zoverre het de tegen C. L. ingestelde vervolgingen onontvankelijk verklaart en zegt dat er, wat hem betreft, geen grond tot vervolging bestaat;
Verwerpt de voorzieningen van de eisers G., H. en L.;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest;
Veroordeelt verweerder C.L. in de kosten van de voorziening van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Luik;
Veroordeelt de eisers G., H. en L., elk van hen, in de kosten van hun voorziening;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Lahousse, de raadsheren de Codt, Close, Fettweis, Plas, en in openbare terechtzitting van achttien april tweeduizend en een uitgesproken door afdelingsvoorzitter Lahousse, in aanwezigheid van advocaat-generaal Loop, met bijstand van eerstaanwezend adjunct-griffier Gobert.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Frère en overgeschreven met assistentie van eerstaanwezend adjunct-griffier Van den Abbeel.