Hof van Cassatie: Arrest van 19 November 2007 (België). RG S.07.0040.F

Datum :
19-11-2007
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20071119-5
Rolnummer :
S.07.0040.F

Samenvatting :

Om werkloosheidsuitkering te kunnen genieten moet de werknemer m.n. in het bezit zijn van een controlekaart vanaf de eerste effectieve werkloosheidsdag van de maand tot de laatste dag van de maand en moet hij deze bij zich bewaren vóór de aanvang van de activiteit waarvoor hij enig loon of materieel voordeel ontvangt dat tot zijn levensonderhoud of dat van zijn gezin kan bijdragen; tevens moet hij hiervan op zijn controlekaart melding maken met onuitwisbare inkt en moet hij, op straffe van administratieve sanctie, die kaart onmiddellijk voorleggen bij elke vordering door een daartoe bevoegd persoon; die verplichtingen van de werknemer zijn van persoonlijke aard (1). (1) Cass., 13 maart 2000, AR S.99.0051.F, nr. 174; zie Cass., 23 dec. 2002, AR S.01.0130.F, nr. 690; Werkloosheidsbesluit 1991, in de versie vóór K.B. 29 juni 2000.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. S.07.0040.F

RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING,

Mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie,

tegen

T. M.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 16 januari 2007 gewezen door het Arbeidshof te Luik.

Raadsheer Philippe Gosseries heeft verslag uitgebracht.

Procureur-generaal Jean-François Leclercq heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDELEN

De eiser voert volgend middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- artikel 149 van de Grondwet;

- de artikelen 44, 45, 71, eerste lid, 5°, en 154, eerste lid, 2° (artikel 154, eerste lid, 2°, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij het koninklijk besluit van 29 juni 2000, in werking getreden op 1 augustus 2000), van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Aangevochten beslissingen

Het bestreden arrest, dat het hoger beroep van de eiser op dat punt ongegrond verklaart, vernietigt eisers administratieve beslissing van 27 april 2000, in zoverre deze de verweerder, bij wijze van administratieve sanctie, voor een periode van zes weken uitsluit van het genot van de werkloosheidsuitkeringen, op de volgende gronden:

"Artikel 154 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals het op het tijdstip van de feiten van toepassing was, bepaalt dat ‘de werkloze die onverschuldigde uitkeringen heeft of kan ontvangen, van het genot van de uitkeringen uitgesloten wordt gedurende ten minste vier en ten hoogste zesentwintig weken, doordat hij (...) 2° zich niet gedragen heeft naar de bepalingen van artikel 71, eerste lid, 5°, voor zover hij op het ogenblik van de vordering een activiteit verricht bedoeld in artikel 45' ;

Het wordt niet betwist dat de werknemer zijn controlekaart op het ogenblik van de vordering niet heeft kunnen voorleggen en dat hij op dat ogenblik een in artikel 45 bedoelde activiteit verrichtte ;

Aangezien de werknemer echter de dag waarop hij gewerkt heeft en alle volgende dagen van de maand op zijn stempelkaart geschrapt heeft en zijn controlekaart heeft ingediend, ziet het (arbeids)hof niet in hoe hij onverschuldigde werkloosheidsuitkeringen heeft ontvangen of heeft kunnen ontvangen. De administratieve sanctie is te dezen niet van toepassing, aangezien voor de toepassing van de sanctie vereist is dat er onverschuldigde werkloosheidsuitkeringen zijn ontvangen of konden zijn ontvangen".

Grieven

Om uitkeringen te kunnen genieten moet de werkloze zonder arbeid en zonder loon zijn (artikel 44 van het koninklijk besluit van 25 november 1991).

Als arbeid wordt onder meer beschouwd, de activiteit verricht voor een derde, waarvoor de werknemer enig loon of materieel voordeel ontvangt dat tot zijn levensonderhoud of dat van zijn gezin kan bijdragen (artikel 45, eerste lid, 2°, van datzelfde koninklijk besluit).

Daarenboven moet de werknemer, om werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten, krachtens artikel 71 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 voldoen aan alle voorwaarden voor de toekenning van werkloosheidsuitkeringen, waaronder:

"1° in het bezit zijn van een controlekaart vanaf de eerste effectieve werkloosheidsdag van de maand tot de laatste dag van de maand en deze bij zich bewaren;

(...) 3° zijn controlekaart invullen met onuitwisbare inkt overeenkomstig de richtlijnen verstrekt door de Rijksdienst;

4° voor de aanvang van de activiteit bedoeld in artikel 45, hiervan melding maken op zijn controlekaart met onuitwisbare inkt;

5° zijn controlekaart onmiddellijk voorleggen bij elke vordering door een daartoe bevoegd persoon."

Er bestaat geen enkele uitzondering op de regel volgens welke de werkloze steeds in het bezit van zijn kaart moet zijn, zodat hij ze onmiddellijk kan voorleggen wanneer een persoon die bevoegd is om de controle te verrichten, hierom vraagt ; de werknemer die zijn kaart vóór de aanvang van de arbeid bij zijn uitbetalingsinstelling indient, zal deze in geval van controle niet kunnen voorleggen en voldoet dus niet aan één van de voorwaarden voor de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen.

Krachtens artikel 154, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals het op het tijdstip van de feiten van toepassing was, wordt van het genot van de uitkeringen uitgesloten gedurende ten minste vier en ten hoogste zesentwintig weken, "de werkloze die onverschuldigde uitkeringen heeft of kan ontvangen, doordat hij (...) 2° zich niet gedragen heeft naar de bepalingen van artikel 71, eerste lid, 5°, voor zover hij op het ogenblik van de vordering een activiteit verricht bedoeld in artikel 45".

Uit de vaststellingen van het bestreden arrest en uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat:

- de verweerder een activiteit in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 verrichtte op het ogenblik dat hij, door een daartoe bevoegd persoon, gevorderd werd zijn controlekaart voor te leggen ;

- hij zijn controlekaart op het ogenblik van die vordering niet onmiddellijk heeft voorgelegd ;

- hij in januari 2000 onverschuldigde werkloosheidsuitkeringen ontvangen heeft, omdat de werkloze, zoals het arrest vaststelt, "bij gebrek aan controlekaart op het ogenblik dat hem gevraagd wordt deze voor te leggen, niet voor de gehele maand werkloosheidsuitkeringen kan genieten".

Het arrest stelt vast dat de werkloze die niet in het bezit is van zijn controlekaart wanneer hem gevraagd wordt deze voor te leggen, geen werkloosheidsuitkeringen voor de gehele maand kan genieten en dat de verweerder in deze situatie verkeert, aangezien hij voor die maand onverschuldigde werkloosheidsuitkeringen ontvangen heeft doordat hij zijn controlekaart niet heeft kunnen voorleggen toen hem dit gevraagd werd, maar beslist niettemin dat de sanctie bedoeld in artikel 154, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 niet van toepassing is, op grond dat, "aangezien de werknemer echter de dag waarop hij gewerkt heeft en alle volgende dagen van de maand op zijn stempelkaart geschrapt heeft en zijn controlekaart heeft ingediend, het (arbeids)hof niet inziet hoe hij onverschuldigde werkloosheidsuitkeringen heeft ontvangen of heeft kunnen ontvangen".

Het arrest dat, enerzijds, met toepassing van artikel 154 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 beslist dat de verweerder is uitgesloten van het genot van de werkloosheidsuitkeringen omdat hij onverschuldigde werkloosheidsuitkeringen heeft ontvangen, en, anderzijds, dat "het (arbeids)hof niet inziet hoe hij onverschuldigde werkloosheidsuitkeringen heeft ontvangen of heeft kunnen ontvangen", is gegrond op tegenstrijdige redenen en is bijgevolg niet regelmatig met redenen omkleed (schending van artikel 149 van de Grondwet).

Het arrest, dat beslist dat de sanctie bepaald in artikel 154, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 niet van toepassing is, hoewel de verweerder, volgens de vaststellingen van het arrest, voor de betrokken maand onverschuldigde werkloosheidsuitkeringen ontvangen heeft, doordat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarde voor de toekenning van werkloosheidsuitkeringen, met name het bij de vordering onmiddellijk voorleggen van zijn controlekaart overeenkomstig artikel 71, eerste lid, 5°, van datzelfde koninklijk besluit, schendt alle in het middel bedoelde bepalingen van het koninklijk besluit van 25 november 1991.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Om werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten, moet de werknemer voldoen aan de verplichtingen die opgesomd worden in artikel 71, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Eén van die bij artikel 71, eerste lid, 1°, bepaalde verplichtingen, is die volgens welke de werknemer in het bezit moet zijn van een controlekaart vanaf de eerste effectieve werkloosheidsdag van de maand tot de laatste dag van de maand en deze bij zich moet bewaren.

Die bepaling impliceert dat de werknemer in het bezit moet zijn van die controlekaart en deze elke dag van de maand, vanaf de eerste werkloosheidsdag, bij zich moet dragen om voor die maand werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten.

Wanneer, bijgevolg, de werknemer in de loop van een dag tijdens die periode zijn controlekaart niet onmiddellijk kan voorleggen bij de vordering door een daartoe bevoegd persoon, overeenkomstig artikel 71, eerste lid, 5°, kan hij in de loop van die maand geen werkloosheidsuitkeringen genieten.

Artikel 154, eerste lid, 2°, van datzelfde koninklijk besluit, zoals het op de feiten van toepassing is, bepaalt dat de werkloze die onverschuldigde uitkeringen heeft of kan ontvangen, gedurende de daarin bepaalde periode van het genot van de uitkeringen uitgesloten wordt doordat hij zich niet gedragen heeft naar de bepalingen van artikel 71, eerste lid, 5°, voor zover hij op het ogenblik van de vordering een activiteit verricht bedoeld in artikel 45.

Het bestreden arrest dat vaststelt dat (de verweerder) op 27 januari 2000 "zijn controlekaart op het ogenblik van de vordering" door een bevoegd persoon "niet heeft kunnen voorleggen", terwijl "hij een in artikel 45 bedoelde activiteit verrichtte", oordeelt dat "de werkloze, bij gebrek aan controlekaart op het ogenblik dat hem gevraagd wordt deze voor te leggen, niet voor de gehele maand werkloosheidsuitkeringen kan genieten" en beslist om "de administratieve beslissing (te bevestigen), in zoverre ze (de verweerder) van 1 (...) tot 27 januari 2000 van het genot van de werkloosheidsuitkeringen uitsluit en de terugbetaling van de tijdens die periode (...) onverschuldigd (...) ontvangen werkloosheidsuitkeringen beveelt".

Het arrest, dat die administratieve beslissing vernietigt in zoverre ze de verweerder, met toepassing van voormeld artikel 154, eerste lid, 2°, voor een periode van zes weken uitsloot van het genot van de werkloosheidsuitkeringen, terwijl het vaststelt dat de verweerder van 1 tot 27 januari 2000 onverschuldigde werkloosheidsuitkeringen ontvangen heeft doordat hij zijn controlekaart niet heeft kunnen voorleggen overeenkomstig artikel 71, eerste lid, 5°, schendt die bepalingen van het koninklijk besluit van 25 november 1991.

Het middel is in zoverre gegrond.

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest, in zoverre het de administratieve beslissing vernietigt die de verweerder, bij wijze van sanctie, voor een periode van zes weken uitsluit van het genot van de werkloosheidsuitkeringen.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

Gelet op artikel 1017, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, veroordeelt de eiser in de kosten.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Arbeidshof te Bergen.

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, de raadsheren Daniel Plas, Christine Matray, Sylviane Velu en Philippe Gosseries, en in openbare terechtzitting van negentien november tweeduizend en zeven uitgesproken door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van prcoruer-generaal Jean-François Leclercq, met bijstand van griffier Jacqueline Pigeolet.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Koen Mestdagh en overgeschreven met assistentie van adjunct-griffier Johan Pafenols.

De adjunct-griffier, De raadsheer,