Hof van Cassatie: Arrest van 2 Februari 2016 (België). RG P.14.0578.N

Datum :
02-02-2016
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
4 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20160202-1
Rolnummer :
P.14.0578.N

Samenvatting :

Het bedrieglijk opzet, zoals bepaald in artikel 492bis Strafwetboek, bestaat erin doeleinden na te streven die vreemd zijn aan de belangen van de rechtspersoon en sluit niet uit dat de door de dader gestelde gedragingen behoorden tot zijn bevoegdheden als bestuurder van de vennootschap, zoals de betaling van een opeisbare schuldvordering; het is de aanwezigheid van het bedrieglijk opzet die het onderscheid uitmaakt tussen wat een gewone handelsverrichting is en een strafrechtelijk sanctioneerbare verrichting (1). (1) Zie Parl.St. Senaat 1996-97, nr. 1-499/18, 6; A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 293, nr. 405; A. DE NAUW, "Misbruik van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon", RW 1997-98, (521) 527, nr. 21; I. DELBROUCK, "Misbruik van vennootschapsgoederen", Postal Memorialis, M 86/7; L. DEMEYERE en J. EGGER, "Misbruik van vennootschapsgoederen", in X (ed.), De NV in de praktijk, Antwerpen, Kluwer, 2004, I.12.2-24; S. LOSSY, "Misbruik van vennootschapsgoederen", Comm.Strafr., ed. 2014, 18, nr. 22.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. P.14.0578.N

1. M D,

beklaagde,

2. BVBA ECOBUILDING, met zetel te 8510 Kortrijk (Marke), Jan Gossaert-straat 9,

beklaagde,

eisers,

met als raadslieden mr. Filip Soetaert, advocaat bij de balie te Kortrijk, en mr. Luc Arnou, advocaat bij de balie te Brugge,

de beide cassatieberoepen tegen

1. D D M,

burgerlijke partij,

E J,

burgerlijke partij,

2. Peter SUSTRONCK en Caroline SUSTRONCK, met kantoor te 8500 Kortrijk, Burg. Nolfstraat 10, in hun hoedanigheid van curatoren van het faillissement van TERCO BVBA,

burgerlijke partijen,

verweerders.

I. BESTREDEN BESLISSING

De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, correctionele kamer, van 25 februari 2014.

De eisers I en II voeren in een memorie die aan dit arrest is gehecht, twee midde-len aan.

Voorzitter Paul Maffei heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Luc Decreus heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

Eerste onderdeel

1. Het onderdeel voert schending aan van artikel 149 Grondwet: in de voor de eisers neergelegde conclusie werd aangevoerd dat er een overeenkomst bestond die een geldige en rechtmatige juridische grondslag uitmaakte voor de betaling en dat de feiten bijgevolg niet bewezen zijn; de appelrechters laten na hierop in te gaan door nergens te motiveren waarom die overeenkomst het bestaan van de constitutieve bestanddelen van het misdrijf omschreven in artikel 492bis Straf-wetboek niet in de weg zou staan.

2. In hun conclusie voerden de eisers aan dat de betaling rechtmatig gebeurde aangezien deze op een overeenkomst steunde.

Het arrest oordeelt:

- "Uit de gegevens van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting is ge-bleken dat de [eerste eiser] in zijn hoedanigheid van zaakvoerder van de bvba TERCO middelen van de vennootschap heeft aangewend om zijn persoonlijke schuldvordering aan te zuiveren, op een ogenblik dat het duidelijk was dat de vennootschap geen voldoende middelen meer zou (kunnen) ontwikkelen om an-dere uitstaande schulden te betalen. Door de afname van de gelden heeft de [eerste eiser] een ernstig liquiditeitsprobleem veroorzaakt bij de vennootschap en aldus op betekenisvolle wijze gehandeld in het nadeel van de vermogensbel-angen van deze rechtspersoon en van de schuldeisers van deze rechtspersoon."

- "[De eerste eiser] heeft de litigieuze geldoverschrijvingen gedaan tussen 11 september 2009 en 15 september 2009, terwijl zijn mandaat als zaakvoerder op 16 september 2009 werd beëindigd en de vennootschap op 25 september 2009 werd failliet verklaard. Dit toont aan dat de [eerste eiser] gehandeld heeft uit een onrechtmatig eigenbelang en geheel tegen de rechtmatige belangen van de vennootschap en andere (vaak bevoorrechte) schuldeisers in. Hij heeft alvorens het zinkend schip te verlaten zichzelf (en de [tweede eiseres] waarvan hij de helft van de aandelen bezat) zoveel als mogelijk bevoordeeld en kan niet anders dan geweten hebben dat hij fout handelde."

Met deze redenen geeft het arrest aan waarom de appelrechters oordelen dat het gedrag van de eisers onrechtmatig was en het misdrijf bewezen is, ondanks het bestaan van de schuldvordering die voortvloeide uit de overeenkomst. Aldus be-antwoordt het de conclusie van de eisers en is de beslissing naar recht verant-woord.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Tweede onderdeel

3. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 66, 67 en 492bis Straf-wetboek: het arrest oordeelt dat de eerste eiser, door de betrokken bedragen naar zichzelf en de tweede eiseres over te schrijven, op bedrieglijke wijze heeft gehan-deld; de eerste eiser had op basis van een overeenkomst het recht de tweede ver-weerder om terugbetaling te verzoeken; het uitoefenen van een recht kan geen misdrijf uitmaken en kan onmogelijk gebaseerd zijn op het inzicht om zichzelf of een ander een onrechtmatige baat of voordeel te verschaffen; het gegeven dat de terugbetaling van de ingebrachte bedragen meer voordelen had voor de eerste ei-ser dan voor de vennootschap en dit de vennootschap financieel in moeilijkheden bracht, is niet voldoende om aan te nemen dat er een bedrieglijk opzet aanwezig was in hoofde van de eerste eiser en dat de tweede eiseres hiervan op de hoogte was.

4. Artikel 492bis Strafwetboek straft de bestuurders, in feite of in rechte, van een handelsvennootschap, die met bedrieglijk opzet en voor persoonlijke recht-streekse of indirecte doeleinden gebruik hebben gemaakt van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon, hoewel zij wisten dat zulks op betekenisvolle wijze in het nadeel was van de vermogensbelangen van de rechtspersoon en van die van zijn schuldeisers of vennoten.

5. Het bedrieglijk opzet bestaat erin doeleinden na te streven die vreemd zijn aan de belangen van de rechtspersoon.

6. Deze bepaling sluit niet uit dat de door de dader gestelde gedragingen be-hoorden tot zijn bevoegdheden als bestuurder van de vennootschap, zoals de beta-ling van een opeisbare schuldvordering. Het is de aanwezigheid van het bedrieg-lijk opzet die het onderscheid uitmaakt tussen wat een gewone handelsverrichting is en een strafrechtelijk sanctioneerbare verrichting.

7. Het arrest stelt vast dat de eerste eiser in zijn functie van zaakvoerder kenne-lijk op de hoogte was van de liquiditeitsproblemen van de vennootschap en dat hij in die hoedanigheid middelen van de vennootschap heeft aangewend om zijn per-soonlijke schuldvordering aan te zuiveren op een ogenblik dat het duidelijk was dat de vennootschap geen voldoende middelen meer zou kunnen ontwikkelen om andere uitstaande schulden te betalen. Verder stelt het arrest vast dat de eerste ei-ser gehandeld heeft vanuit een onrechtmatig eigenbelang en geheel tegen de rechtmatige belangen van de vennootschap en andere schuldeisers in. Aldus is de beslissing naar recht verantwoord.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Derde onderdeel

8. Het onderdeel voert schending aan van artikel 149 Grondwet en de artikelen 66, 67 en 492bis Strafwetboek: opdat er sprake zou zijn van het misdrijf bedoeld in artikel 492bis Strafwetboek, is vereist dat het gebruik van vennootschaps-goederen op betekenisvolle wijze in het nadeel is van de vermogensbelangen van de rechtspersoon en van de schuldeisers of vennoten; het arrest leidt dit dubbel nadeel af uit, enerzijds, het feit dat het weghalen van de som van 81.500 euro uit het vennootschapsvermogen half september 2009 de tweede verweerder berooid heeft achtergelaten met een faillissement tot gevolg, en, anderzijds, dat deze som anders zou zijn toegekomen aan schuldeisers die wegens het bevoorrecht karakter van hun vordering voorrang hadden op betaling, dan wel aan de massa van de schuldeisers die een tiental dagen na de laatste geldafname ingevolge het tussen-gekomen faillissement werd gevormd en waarbij de rangregeling diende gerespec-teerd te worden; het arrest stelt zich hierdoor op twee verschillende tijdstippen en mocht om het nadeel van de schuldeisers te beoordelen op een moment waarop er nog geen faillissement was, dit nadeel niet bepalen als hun mogelijkheid tot in-vordering of recuperatie na de datum van het faillissement en volgens de regels van de rangregeling, maar moest zich ook plaatsen op de datum van de stortingen zelf; op diezelfde grond is de motivering tegenstrijdig door, enerzijds, te aanvaar-den dat er niet kan worden uitgemaakt dat er een faillissement was op 25 septem-ber 2009, maar, anderzijds, te aanvaarden dat het nadeel van de schuldeisers zou bestaan in het gegeven dat de bevoorrechtte schuldeisers wegens het bevoorrecht karakter van hun vordering recht hadden op betaling en dat het geld toekwam aan de massa van de schuldeisers, waarbij dan de rangregeling moest worden geres-pecteerd.

Het arrest oordeelt:

- de eerste eiser heeft middelen van de vennootschap aangewend om zijn per-soonlijke schuldvorderingen aan te zuiveren op een ogenblik dat het duidelijk was dat de vennootschap geen voldoende middelen meer zou kunnen ontwik-kelen om andere uitstaande schulden te betalen;

- door die afname van gelden heeft de eerste eiser ernstige liquiditeitsproblemen veroorzaakt bij de vennootschap en zodus op betekenisvolle wijze gehandeld in het nadeel van de vermogensbelangen van deze rechtspersoon en van de schuldeisers van deze rechtspersoon;

- het weghalen van de geldsom van 81.500 euro uit het vennootschapsvermogen heeft de vennootschap berooid achtergelaten, met een faillissement tot gevolg;

- de schuldeisers hebben daardoor ook nadeel geleden, daar de som van 81.500 euro anders zou toekomen aan de bevoorrechte schuldeisers dan wel aan de massa van de schuldeisers;

- door zichzelf en de tweede eiseres eerst uit te betalen op een ogenblik dat de vennootschap het bijzonder slecht deed, kon de vennootschap haar verplichtin-gen ten aanzien van derden niet meer voldoen.

9. Op grond van die redenen vermag het arrest zonder tegenstrijdigheid te oor-delen dat de door de eerste eiser gedane geldafnames op betekenisvolle wijze in het nadeel van de vermogensbelangen van de vennootschap en van de schuldeisers waren daar ze de vennootschap financieel berooid hebben achtergelaten met het faillissement tot gevolg en in de onmogelijkheid hebben geplaatst haar schuldeisers te betalen. Aldus is de beslissing naar recht verantwoord.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Tweede middel

Tweede onderdeel

10. Het onderdeel voert schending aan van artikel 4 Voorafgaande Titel Wet-boek van Strafvordering, artikel 149 Grondwet en artikel 1382 Burgerlijk Wet-boek: het arrest is tegenstrijdig gemotiveerd door, enerzijds, definitief te oordelen over de burgerlijke rechtsvorderingen van de verweerders en door, anderzijds, de burgerlijke belangen, zonder enige beperking ambtshalve aan te houden; dit im-pliceert ook de aanhouding van de burgerlijke belangen over de vorderingen waarover het arrest zelf definitief uitspraak heeft gedaan; een schade mag slechts éénmaal worden vergoed, zodat de burgerlijke rechtsvordering daarover niet te-vens kan worden toegekend en aangehouden.

11. Artikel 4, tweede lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering be-paalt: "De rechter bij wie de strafvordering aanhangig is gemaakt, houdt ambts-halve de burgerlijke belangen aan, zelfs bij ontstentenis van burgerlijke-partijstelling, wanneer de zaak wat die belangen betreft niet in staat van wijzen is."

12. Uit deze bepaling volgt dat de rechter de burgerlijke belangen slechts kan aanhouden wanneer de zaak wat die belangen betreft niet in staat van wijzen is.

Bij het aanhouden van de burgerlijke belangen moet de rechter noch de mogelijke schade, noch de personen die deze schade mogelijk hebben ondergaan aanduiden.

Uit het feit dat het arrest definitief beslist over de vordering van de verweerders, blijkt dat deze vorderingen naar het oordeel van de appelrechters in staat van wij-zen waren. Uit de samenhang tussen de beslissing over de burgerlijke rechtsvorde-ringen van de verweerders, enerzijds, en het ambtshalve aanhouden van de burger-lijke belangen, anderzijds, blijkt dat deze laatste geen betrekking heeft op de schade waarvoor aan de verweerders door het arrest een vergoeding werd toege-kend en bijgevolg geen aanleiding kan geven tot het voor een tweede maal toe-kennen van een vergoeding voor dezelfde schade.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Eerste onderdeel

13. Het onderdeel is geheel afgeleid uit de in het tweede onderdeel vergeefs aangevoerde onwettigheid en is bijgevolg niet ontvankelijk.

Ambtshalve onderzoek van de beslissingen op de strafvordering

14. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt de cassatieberoepen.

Veroordeelt de eisers tot de kosten van hun cassatieberoep.

Bepaalt de kosten op 143,61 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samen-gesteld uit voorzitter Paul Maffei, als voorzitter, de raadsheren Filip Van Volsem, Peter Hoet, Antoine Lievens en Sidney Berneman, en op de openbare rechtszitting van 2 februari 2016 uitgesproken door voorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van advocaat-generaal Luc Decreus, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.

F. Adriaensen S. Berneman A. Lievens

P. Hoet F. Van Volsem P. Maffei