Hof van Cassatie: Arrest van 20 Mei 1992 (België). RG 9632

Datum :
20-05-1992
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-19920520-13
Rolnummer :
9632

Samenvatting :

Het toepassingsgebied van art. 443 Strafwetboek wordt op onwettige wijze beperkt door de rechter die kwaadwillig opzet en de mogelijkheid dat de eer van de klager is gekrenkt uitsluit op grond dat de litigieuze uitspraken "door (verdachte) blijkbaar zijn gedaan in een sterk emotioneel geladen klimaat" en dat "de gebruikte termen een politieke bijklank hebben en verband schijnen te houden met een politiek geschil".

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
HET HOF; - Gelet op het bestreden arrest, op 5 december 1991 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling;
Over het middel : schending van de artikelen 443 en 448 van het Strafwetboek, van het enig artikel alinéa XV, van de wet van 25 oktober 1919 op de rechterlijke inrichting, gewijzigd bij de wetten van 22 juli 1927 en 16 februari 1961 en, voor zoveel nodig, van de artikelen 915 en 921 van het Gerechtelijk Wetboek,
doordat het bestreden arrest vaststelt dat eiser, burgerlijke partij, "in zijn klacht aan de verdachte verschillende verklaringen verwijt in de volgende bewoordingen : "In één van die verklaringen heb ik (namelijk Jean Gol) genoteerd dat ik één van de Belgische politici ben die geregeld van de Zaïrese president Mobutu geld ontvang en dat ik hem om die reden onvoorwaardelijk steun "(aantijging die door hem als "eerroof" wordt bestempeld...); dat volgens de burgerlijke partij die uitspraken, naast andere, op 16 februari 1991 om 23 uur te horen zouden geweest zijn op R.T.B.-radio in de gesproken nieuwuitzending"; dat het arrest vervolgens beslist dat er tegen de verdachte geen bezwaren voorhanden zijn, die zijn verwijzing naar het vonnisgerecht zouden kunnen verantwoorden, op grond "dat uit het onderzoek blijkt dat de als lasterlijk omschreven uitspraken door verdachte blijkbaar zijn gedaan in een sterk emotioneel geladen klimaat, nadat de rijkswacht op 15 februari 1991 op de luchthaven te Zaventem was opgetreden op grond van een ministerieel besluit dd. 1 april 1988 van de burgerlijke partij, de toenmalige minister van Justitie, waarbij de verdachte de toegang tot het Rijk werd ontzegd; dat het hier van belang is op te merken dat die beslissing reeds op 18 februari 1991 is opgeheven door M. Wathelet, die op dat ogenblik minister was; dat bovendien de gebruikte termen een politieke bijklank hebben en verband schijnen te houden met een politiek geschil tussen de verdachte en de burgerlijke partij; dat uit die beide overwegingen blijkt dat de feiten alsook de indiening van de klacht moeten worden beoordeeld in het licht van uiteenlopende houdingen en meningen, die niet enkel het domein van de buitenlandse politiek, maar ook het domein van de binnenlandse politiek schijnen te raken, waarbij nog komt dat het begrip politiek op die twee domeinen niet noodzakelijk dezelfde betekenis heeft in 1988 en in 1991, en die bijgevolg schijnen te leiden tot uiteenlopende ministeriële beslissingen; dat bijgevolg "in concreto" de omstandigheden waarin de litigieuze bewoordingen zijn gebruikt niet a priori de veronderstelling wettigen dat de verdachte op het ogenblik dat hij die uitspraken deed handelde met het door de wet vereiste "animus injuriandi" en evenmin dat die woorden, in die omstandigheden, de eer konden krenken van de burgerlijke partij of haar aan de openbare verachting konden blootstellen; dat het feit dat de verdachte de litigieuze verklaringen heeft herhaald tijdens zijn verhoor door de gerechtelijke politie op 22 februari 1991 niet noodzakelijk moet lijden tot een andere beoordeling wat dat betreft, nu de verdachte trouwens verklaart dat hij op dat ogenblik als Zaïrese politicus de openbare opinie van zijn land, of althans van een deel ervan, vertolkte en door dat feit nogmaals deed blijken van de wil om de uitlatingen te plaatsen in een zuiver politieke context, die reeds van meetaf aan duidelijk was; dat, ten slotte, de litigieuze aantijging door de algemene bewoordingen waarin ze is gesteld niet kan geacht worden betrekking te hebben op één of meer feiten die genoegzaam bepaald zijn om het voorwerp te kunnen zijn van een rechtstreeks bewijs van de juistheid of onjuistheid ervan en, nog minder, van het tegenbewijs ervan",
terwijl artikel 443 van het Strafwetboek bepaalt dat hij die in de bij de wet bepaalde voorwaarden inzake openbaarheid "aan een persoon kwaadwillig een bepaald feit ten laste legt, dat zijn eer kan krenken of hem aan de openbare verachting kan blootstellen, en waarvan het wettelijk bewijs niet wordt geleverd, schuldig is aan laster, wanneer de wet het bewijs van het ten laste gelegde feit toelaat, en aan eerroof, wanneer de wet dit bewijs niet toelaat";
en, eerste onderdeel :
terwijl noch de omstandigheid dat de uitspraken die geleid hebben tot een klacht wegens laster of eerroof zijn gedaan in een sterk emotioneel geladen klimaat, na een bestuurlijke beslissing die de klager ten aanzien van de verdachte had genomen in de uitoefening van zijn ambt - ook al was die beslissing in voorkomend geval achteraf ingetrokken - noch het feit dat de aangeklaagde uitspraken verband houden "met een politiek geschil" op zich van dien aard zijn dat ze door de wet voor de misdrijven laster en eerroof vereiste kwaadwillig opzet uitsluiten; die omstandigheden al evenmin uitsluiten dat de aldus gedane uitspraken "de eer kunnen krenken" van de klager of "hem aan de openbare verachting kunnen blootstellen"; het arrest bij gevolg met de bovenaangehaalde motivering noch de beslissing volgens welke de verdachte op het ogenblik dat hij de litigieuze uitspraken deed niet handelde met "het door de wet vereiste animus injuriandi", noch de beslissing volgens welke die uitlatingen "de eer van de burgerlijke partij niet konden krenken of haar aan de openbare verachting konden blootstellen", naar recht verantwoordt; het bestreden arrest, door de beslissing op die gronden te baseren, de bestanddelen van de in artikel 443 van het Strafwetboek omschreven misdrijven miskent (schending van artikel 443);
en, tweede onderdeel,
terwijl het "bepaald feit", dat een bestanddeel is van het wanbedrijf laster of eerroof het feit is dat rechtstreeks of door het tegenbewijs kan worden bewezen; het feit dat een Belgische politicus van een buitenlands staatshoofd geregeld geld ontvangt opdat hij hem onvoorwaardelijk zou steunen rechtstreeks of door een tegenbewijs kan worden bewezen; het bestreden arrest, na te hebben vastgesteld dat, blijkens de bewoordingen van de door eiser tegen de verdachte ingediende klacht, eerstgenoemde de tweede aanwreef dat hij tijdens een interview voor de radio verklaard had "één van de Belgische politici te zijn, die van de Zaïrese president Mobutu geregeld geld ontvangt en dat (hij) hem om die reden onvoorwaardelijk steunt", niet wettig kon beslissen dat "de litigieuze aantijging, door de algemene bewoordingen waarin ze is gesteld" niet als het wanbedrijf laster of eerroof kon worden beschouwd; het bestreden arrest door die beslissing het wettelijk begrip "bepaald feit", dat een bestanddeel is van het in artikel 443 van het Strafwetboek omschreven wanbedrijf laster of eerroof, miskent (schending van artikel 443 van het Strafwetboek, en, voor zoveel nodig, van de artikelen 915 en 921 van het Gerechtelijk Wetboek);
Wat het eerste onderdeel betreft :
Overwegende dat uit het arrest blijkt dat verweerder op 17 februari 1991 om 23 uur voor de R.T.B.-radio verklaringen heeft afgelegd, die op 18 februari 1991 om 7 uur werden herhaald en waarin hij zegt dat eiser één van de Belgische politici is die geregeld geld ontvangt van een met name genoemd buitenlands staatshoofd, die om die reden door hem onvoorwaardelijk gesteund wordt;
Overwegende dat het arrest kwaadwillig opzet alsook de mogelijkheid dat de eer van eiser is gekrenkt uitsluit op grond dat de litigieuze uitspraken "door verweerder blijkbaar zijn gedaan in een sterk emotioneel gelaten klimaat" en dat "de gebruikte termen een politieke bijklank hebben en verband schijnen te houden met een politiek geschil"; dat het aldus op onwettige wijze het toepassingsgebied van artikel 443 van het Strafwetboek beperkt;
Dat het onderdeel gegrond is;
Om die redenen, zonder dat er grond bestaat tot onderzoek van de overige onderdelen, vernietigt het bestreden arrest; beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest; veroordeelt verweerder in de helft van de kosten en laat de andere helft ten laste van de Staat; verwijst de zaak naar het Hof Beroep te Bergen, kamer van inbeschuldigingstelling.