Hof van Cassatie: Arrest van 23 Maart 1998 (België). RG S970060F

Datum :
23-03-1998
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
3 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-19980323-6
Rolnummer :
S970060F

Samenvatting :

De blijvende arbeidsongeschiktheid waardoor het de werknemer definitief onmogelijk is de bedongen arbeid te hervatten, is een geval van overmacht waardoor de arbeidsovereenkomst een einde neemt.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.
HET HOF,
Gelet op het bestreden arrest, op 25 november 1996 gewezen door het Arbeidshof te Bergen;
Over het middel : schending van de artikelen 1148, 1315, 1349, 1353 van het Burgerlijk Wetboek, 870 van het Gerechtelijk Wetboek, 15, eerste lid, 31, § 1, 32, 5°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en 149 van de Grondwet,
doordat het arrest de exceptie van verjaring, hieruit afgeleid dat de arbeidsovereenkomst meer dan een jaar vóór de dagvaarding door overmacht was beëindigd, afwijst en eiseres qualitate qua bijgevolg veroordeelt om aan verweerder een opzeggingsvergoeding van 1.377.735 frank te betalen, verhoogd met de moratoire interest op het nettobedrag met ingang van 18 maart 1991 alsook met de kosten, op grond : "dat artikel 32, 5° van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten bepaalt dat 'behoudens de algemene wijzen waarop de verbintenissen tenietgaan, de verbintenissen voortspruitende uit de door deze wet geregelde overeenkomsten een einde nemen... door overmacht'; dat een blijvende arbeidsongeschiktheid die het de werknemer definitief onmogelijk maakt de overeengekomen arbeid te hervatten, kan worden aangemerkt als een geval van overmacht waardoor de arbeidsovereenkomst beëindigd wordt (Cass., 5 januari 1981, J.T.T., 1981, 181, noot Claeys en Smedts); dat overmacht alleen kan worden beoordeeld op grond van de overeengekomen arbeid (...); dat de werkgever zich alleen kan beroepen op beëindiging van de arbeidsovereenkomst door overmacht, indien hij met zekerheid kan weten dat de arbeidsongeschiktheid definitief is, zodat hij het bewijs ervan moet leveren; dat, hoewel de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in geval van blijvende arbeidsongeschiktheid, aan geen enkele voorwaarde of voorafgaande procedure onderworpen is, de arbeidsovereenkomst door overmacht eerst een einde neemt, nadat een partij zich op overmacht heeft beroepen (Arbh. Gent, 12 december 1988, R.W., 1988-89, 1437); dat (verweerder) zijn arbeidsongeschiktheid aan zijn werkgever, de bvba Simonis, heeft aangegeven en ze van 1 maart 1984 tot 30 september 1990 zonder onderbreking heeft verantwoord; dat hij tijdens de daaropvolgende vijf en een halve maand (1 oktober 1990 - 18 maart 1991), namelijk tot de stopzetting van de beroepswerkzaamheden, d.w.z. de ontbinding van de bvba Simonis, van zijn werk is weggebleven zonder zijn arbeidsongeschiktheid door middel van medische getuigschriften te verantwoorden; dat hij tijdens voornoemde periode zonder onderbreking door zijn Z.I.V.-instelling is vergoed, daar hij voor ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt was bevonden in de zin van artikel 56 van de Z.I.V.-wet van 9 augustus 1963; dat (verweerders) werkgever op geen enkel ogenblik tijdens de schorsing van de overeenkomst vanaf 1 maart 1984, melding heeft gemaakt van overmacht ten gevolge van de definitieve ongeschiktheid van (verweerder) om de overeengekomen arbeid te hervatten; dat uit de stukken van het dossier niet blijkt dat (verweerders) werkgever inlichtingen heeft ingewonnen omtrent de eventuele verlenging van de periode van arbeidsongeschiktheid en meer bepaald omtrent de onherroepelijkheid ervan; dat het (arbeids)hof oordeelt dat de werkgever, de bvba Simonis, bijgevolg niet heeft vastgesteld dat (verweerders) arbeidsovereenkomst tijdens de periode van 1 maart 1984 tot 18 maart 1991 door overmacht, namelijk de ongeschiktheid om de overeengekomen arbeid te hervatten, is beëindigd; dat de tussen (verweerder) en zijn werkgever, de bvba Simonis, gesloten arbeidsovereenkomst, die wegens (verweerders) arbeidsongeschiktheid geschorst was, daarom niet door overmacht, namelijk de hierboven vermelde arbeidsongeschiktheid, is beëindigd, aangezien de werkgever, de bvba Simoni
s, zich tijdens de periode, die liep van het begin van de schorsing van de overeenkomst wegens arbeidsongeschiktheid tot 18 maart 1991, datum van de stopzetting van de werkzaamheden van de bvba Simonis door ontbinding, niet op die overmacht heeft beroepen (Arbh. Gent, 12 december 1988, R.W., 1988-1989, 1437), niet, op zijn minst, inlichtingen heeft ingewonnen omtrent de verlenging van de arbeidsongeschiktheid wat de onherroepelijkheid ervan betreft, en niet heeft verantwoord dat (verweerders) ongeschiktheid definitief en onherroepelijk was; dat (eiseres), in haar hoedanigheid van vereffenaar van de bvba Simonis, niet kan aanvoeren dat de arbeidsovereenkomst door overmacht beëindigd was wegens de definitieve ongeschiktheid van (verweerder) om de overeengekomen arbeid te verrichten, aangezien de werkgever, de bvba Simonis, in illo tempore non suspecto niet heeft vastgesteld of aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst door overmacht beëindigd was wegens de definitieve ongeschiktheid van verweerder om de overeengekomen arbeid te verrichten; dat, derhalve, het hoofdberoep gegrond is en het tegenberoep niet gegrond is; dat er grond bestaat tot wijziging van het voorgelegde vonnis, waarin (verweerder) ten onrechte is aangezocht te preciseren of de arbeidsongeschiktheid blijvend en definitief is; dat de eerste rechter bijgevolg ten onrechte de heropening van de debatten bevolen heeft",
terwijl eiseres in haar appèlconclusie, tot staving van haar betoog dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd ten gevolge van overmacht die voor verweerder voortvloeide uit zijn definitieve ongeschiktheid om de overeengekomen arbeid te verrichten, aanvoerde dat "verweerder leed aan een chronische en progressieve hartaandoening, waardoor hij het - lichamelijk nochtans weinig belastende - beroep van horlogemaker niet kon uitoefenen; (dat) een dergelijke aandoening weliswaar kan verbeteren of stabiliseren door een behandeling die doorgaans tijdens de eerste weken wordt toegepast, maar het zeer onwaarschijnlijk - ja zelfs onmogelijk - is dat die aandoening van jaar tot jaar verbetert, zodat de getroffene het werk na een zeer lange periode van inactiviteit kan hervatten" en dat, "indien er tijdens de eerste weken geen aanzienlijke verbetering is opgetreden, het weinig waarschijnlijk is dat zij ooit, en in elk geval niet na talrijke jaren van behandeling, optreedt"; zij tevens herinnerde aan de vaststelling van de eerste rechter, dat het tijdvak van arbeidsongeschikheid door geen enkele arbeidshervatting of poging tot hervatting van de arbeid was onderbroken, dat, volgens het getuigschrift van dokter Lardot, verweerder in 1992 nog steeds behandeld werd voor zijn hartaandoening, waarvoor een intensief medisch toezicht vereist is, en dat hij tot het ingaan van zijn rustpensioen op 1 december 1992 ten laste van zijn verzekeringsinstelling is gebleven;
Eerste onderdeel : ...
tweede onderdeel, de definitieve ongeschiktheid voor de werknemer om de overeengekomen arbeid te verrichten, die krachtens de artikelen 1148 van het Burgerlijk Wetboek, 31, § 1, en 32, 5°, van de wet van 3 juli 1978, de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door overmacht tot gevolg heeft, een rechtsfeit is dat de werkgever, krachtens de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek, voor het arbeidsgerecht door alle middelen rechtens, en meer bepaald door vermoedens overeenkomstig de artikelen 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek kan bewijzen;
voornoemd recht niet hierdoor wordt beperkt dat het bewijs van dat feit niet is geleverd vóór de datum waarop de werkzaamheden van de werkgever zijn stopgezet, aangezien die omstandigheid niet ter zake dienend is; eiseres in de vooraan in het middel weergegeven of samengevatte passages van haar conclusie betoogde dat zij dat rechtsfeit door vermoedens zou bewijzen; het arrest, zo het beslist dat eiseres, nu zij dat rechtsfeit niet heeft "verantwoord", d.w.z. bewezen vóór de stopzetting van haar werkzaamheden, dat bewijs niet meer kan leveren voor de arbeidsgerechten, de artikelen 1148, 1315, 1349, 1353 van het Burgerlijk Wetboek, 870 van het Gerechtelijk Wetboek, 31, § 1, en 32, 5°, van de wet van 3 juli 1978 schendt; het bijgevolg tevens artikel 15 schendt van voormelde wet, die het ten onrechte weigert toe te passen;
Derde onderdeel : ...
Wat het tweede onderdeel betreft:
Overwegende dat het arrest beslist dat de tussen verweerder en de bvba Simonis gesloten arbeidsovereenkomst niet is beëindigd door overmacht, "namelijk de arbeidsongeschiktheid (...), aangezien de werkgever, de bvba Simonis, zich tijdens de periode die liep van het begin van de schorsing van de overeenkomst wegens arbeidsongeschiktheid tot 18 maart 1991, datum van de stopzetting van de werkzaamheden van de bvba Simonis door ontbinding, niet op die overmacht heeft beroepen (...), niet, op zijn minst, inlichtingen heeft ingewonnen omtrent de verlenging van de arbeidsongeschiktheid wat de onherroepelijkheid ervan betreft, en niet heeft verantwoord dat (verweerders) ongeschiktheid definitief en onherroepelijk was; dat (eiseres), in haar hoedanigheid van vereffenaar van de bvba Simonis, niet kan aanvoeren dat de arbeidsovereenkomst door overmacht beëindigd was wegens de definitieve ongeschiktheid van (verweerder) om de overeengekomen arbeid te verrichten, aangezien de werkgever, de bvba Simonis, in illo tempore non suspecto niet heeft vastgesteld of aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst door overmacht beëindigd was wegens de definitieve ongeschiktheid van verweerder om de overeengekomen arbeid te verrichten";
Dat uit die overwegingen blijkt dat het arbeidshof geoordeeld heeft dat eiseres vóór de stopzetting van de werkzaamheden van de vennootschap moest bewijzen dat verweerders arbeidsongeschiktheid definitief en onherroepelijk was;
Dat het arrest zodoende de door eiseres aangevoerde wetsbepalingen schendt;
Dat het onderdeel gegrond is;
OM DIE REDENEN,
zonder dat er grond bestaat tot onderzoek van het eerste en het derde onderdeel van het middel, die niet tot ruimere cassatie kunnen leiden,
Vernietigt het bestreden arrest, in zoverre het de door eiseres opgeworpen exceptie van verjaring, hieruit afgeleid dat de arbeidsovereenkomst door overmacht was beëindigd, afwijst, eiseres veroordeelt om aan verweerder een opzeggingsvergoeding, verhoogd met de moratoire interest, te betalen en uitspraak doet over de kosten;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Arbeidshof te Brussel.