Hof van Cassatie: Arrest van 26 December 2014 (België). RG C.14.0120.N

Datum :
26-12-2014
Taal :
Frans Nederlands
Grootte :
2 pagina's
Sectie :
Rechtspraak
Bron :
Justel N-20141226-4
Rolnummer :
C.14.0120.N

Samenvatting :

De beslissing van een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon om een verpacht goed aan te kopen voor doeleinden van algemeen belang en de beslissing over de wijze waarop dit doel op het aangekochte goed zal worden gerealiseerd, behoort tot de discretionaire bevoegdheid van het openbaar bestuur of de publiekrechtelijke rechtspersoon in kwestie (1). (1) Zie concl. OM.

Arrest :

Voeg het document toe aan een map () om te beginnen met annoteren.

Nr. C.14.0120.N

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, in de per-soon van de minister-president, met kabinet te 1000 Brussel, Martelaarsplein 19, voor wie optreedt de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, be-voegd voor het Agentschap voor Natuur en Bos, intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid, met kantoor te 1000 Brussel, Koolstraat 35,

eiser,

vertegenwoordigd door mr. Huguette Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Quatre Brasstraat 6, waar de eiser woonplaats kiest,

tegen

1. R. P.,

2. S. V.,

eerste en tweede verweerders,

vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 2000 Antwerpen, Amerikalei 187, bus 302, waar de verweerders woonplaats kiezen,

3. V. S.,

4. J. S.,

5. T. S.,

6. M. S.,

derde, vierde, vijfde en zesde verweerders.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 10 oktober 2013.

Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft op 12 september 2014 een schrifte-lijke conclusie neergelegd.

Raadsheer Bart Wylleman heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

1. Krachtens artikel 47 Pachtwet geniet de pachter bij verkoop van een in pacht gegeven landeigendom het recht van voorkoop voor zichzelf of voor zijn af-stammelingen of aangenomen kinderen of voor die van zijn echtgenoot, of voor de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen die daadwerkelijk aan de exploitatie van dat goed deelnemen.

Artikel 52, 3°, Pachtwet bepaalt dat de pachter geen recht van voorkoop heeft in geval van verkoop van het goed aan een openbaar bestuur of een publiekrechtelij-ke rechtspersoon om voor doeleinden van algemeen belang te worden aangewend.

De beslissing van een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon om een verpacht goed aan te kopen voor doeleinden van algemeen belang en de beslissing over de wijze waarop dit doel op het aangekochte goed zal worden ge-realiseerd, behoort tot de discretionaire bevoegdheid van het openbaar bestuur of de publiekrechtelijke rechtspersoon in kwestie.

2. Het bestuur dat op grond van zijn discretionaire bevoegdheid een beslissing neemt, beschikt over een beoordelingsvrijheid die het de mogelijkheid biedt zelf te oordelen over de wijze waarop het zijn bevoegdheid uitoefent en de meest ge-schikt lijkende oplossing te kiezen binnen de door de wet gestelde grenzen.

De rechterlijke macht is bevoegd om een door het bestuur bij de uitoefening van zijn niet-gebonden bevoegdheid begane onrechtmatige aantasting van een subjec-tief recht zowel te voorkomen als te herstellen.

Krachtens het algemeen rechtsbeginsel van de scheiding der machten vermag de rechter daarbij aan het bestuur zijn beleidsvrijheid niet te ontnemen en zich in de plaats van het bestuur te stellen.

3. Uit de voormelde wetsbepalingen en beginselen volgt dat de rechter die kennis neemt van een geschil over het al dan niet bestaan van een voorkooprecht van de pachter bij de verkoop van een verpacht goed aan een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon met toepassing van artikel 52, 3°, Pachtwet, zowel de interne als de externe wettigheid van de beslissing tot aankoop moet controleren. Dit houdt onder meer in dat de rechter, weliswaar marginaal, dient te onderzoeken of de opgegeven doelstelling beantwoordt aan het begrip algemeen belang en of deze doelstelling beantwoordt aan de werkelijkheid.

4. De appelrechters stellen vast dat:

- de eerste verweerder pachter is van vier percelen landbouwgrond gelegen te Zemst, toebehorend aan de derde tot zesde verweerders;

- deze vier percelen landbouwgrond door de derde tot zesde verweerders werden verkocht aan de eiser;

- in de verkoopakte werd vermeld dat de aankoop geschiedt voor doeleinden van algemeen belang, meer bepaald met het oog op het herstel en de rationalisatie van het bospatrimonium;

- uit een bij een brief aan de pachter gevoegde lange termijn toekomstvisie van de eiser blijkt dat reeds voor de aankoop van de percelen vaststond dat slechts 25 pct. ervan zou worden aangewend voor bebossing, terwijl 75 pct., uit land-schappelijke overwegingen permanent onder extensieve begrazing zou blijven, waarvoor eventueel met de huidige pachter of zijn opvolgers een beheersover-eenkomst kan worden afgesloten;

- het gedeelte van 25 pct. van de percelen dat effectief voor bebossing in aan-merking komt en daarvoor werd voorzien, hiervoor niet geheel kan worden ge-bruikt omwille van de aanwezigheid van ondergrondse leidingen.

Zij oordelen dat:

- aldus van bij de aanvang vaststond dat de eiser na aankoop 75 pct. van de per-celen wenste te behouden voor langdurig gebruik door de pachter of concessie-houder, wat niets zou wijzigen aan de bestaande situatie en niet strookt met het opgegeven doeleinde van algemeen belang;

- zelfs het kleine overblijvende gedeelte niet geheel kan bebost worden, zodat enkel kan worden vastgesteld dat het realiseren van het beoogde algemeen be- lang, namelijk het herstel en de rationalisatie van het bospatrimonium, volledig uitgehold is.

5. Door aldus te oordelen dat de vooropgestelde doelstelling van algemeen be-lang kennelijk niet zal worden gerealiseerd, konden de appelrechters, zonder aan de eiser zijn beleidsvrijheid te ontnemen en dus zonder miskenning van het alge-meen rechtsbeginsel van de scheiding der machten noch van de overige aange-haalde wetsbepalingen, beslissen dat het voorkooprecht van de eerste en de twee-de verweerders werd miskend en dat hun vordering tot indeplaatsstelling moet worden ingewilligd.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiser tot de kosten.

Bepaalt de kosten voor de eiser op 1232,97 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samen-gesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, en de raadsheren Alain Smetryns, Koen Mestdagh, Geert Jocqué en Bart Wylleman, en in openbare rechtszitting van 26 december 2014 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Van Ingelgem, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.

K. Vanden Bossche B. Wylleman G. Jocqué

K. Mestdagh A. Smetryns E. Dirix